• No results found

Buurtconcentratie en onderwijs

3. Etnische concentratie en onderwijspositie

3.2 Buurtconcentratie en onderwijs

Het Nederlandse onderzoek naar de relatie tussen de etnische buurtconcentratie en oplei-dingsniveau laat in het algemeen een negatief verband zien, maar de uitkomsten variëren per onderzochte onderzoeksgroep en op basis van de keuze van indicatoren van onderwijs. Tesser, et al. (1995) en Uunk (2002) kwamen tot de conclusie dat personen in concentratie-wijken lager opgeleid zijn dan personen in concentratie-wijken met een lager aandeel allochtonen. Het verschil is echter niet sterk te noemen: er is sprake van een zwakke samenhang tussen wijkconcentratie en opleidingsniveau. Gemiddeld zijn de bewoners van concentratiewij-ken een jaar minder opgeleid dan bewoners van de witste wijconcentratiewij-ken. Bij Antillianen is er een iets sterkere samenhang gevonden dan voor andere etnische groepen (Uunk 2002).

Soms is de invloed van de buurt op één aspect van het onderwijs onderzocht en bij een specifieke categorie zoals de onderwijsprestaties van jongeren. Zo vindt Gramberg (1999) dat de invloed in achterstandsbuurten vrij neutraal is, maar juist in de elitaire buurten positief. Hier valt dus de ‘stimulerende’ invloed van bepaalde buurten op. Sykes & Kuyper (2009) onderzochten de relatie tussen buurtomstandigheden en leerprestaties van Nederlandse jongeren. De buurt heeft vooral een negatief effect op de leerprestaties van autochtone jongeren die in minder goede buurten wonen. Sykes (2011) rapporteert over het bestaan van buurteffecten op de schoolprestaties van jongeren, maar dit effect is indirect en gaat via de schoolkeuze van de ouders en de vrienden van jongeren die elkaar beïnvloeden of de context van de school in de buurt.

Andere onderzoeken betwisten het bestaan van een buurteffect: de concentratie van etnische minderheden in de buurt heeft op zichzelf geen negatief effect op de onderwijs-positie (Gramberg, 1999; 2000; Luyten, et al., 2003). Volgens hen beïnvloeden de sociaal-economische kenmerken van het gezin de onderwijspositie en niet de wijk waar men woont (Denessen, 2000; Dijkstra, et al., 2001; Driessen, 2007). Gijsberts (2006) merkt re-lativerend op dat de achtergrond van de individuele leerling een veel grotere rol speelt dan het feit dat deze op een zwarte school zit. Volgens haar is in het verleden het nega-tieve effect van ‘zwarte’ scholen wel aangetoond, maar is dat effect de afgelopen vijftien jaar afgezwakt.

Er zijn in de literatuur verschillende verklaringen geopperd voor een lager onderwijs-niveau in concentratiewijken versus wittere wijken. Een eerste verklaring is de onderw-ijssegregatie. De onderwijssegregatie komt tot uitdrukking in de zogenoemde zwarte scholen. Het bestaan van de zwarte scholen wordt verklaard door de invloed van keuzes

van ouders voor een school voor hun kind op basis van verschillende kenmerken, zoals de nabijheid van de school, samenstelling van de schoolpopulatie, de presentatie van de kinderen op de school, de culturele overeenkomst tussen thuis en school, opleidingsni-veau en sociaal-economische positie van de ouders, etnische afkomst van de leerlingen op school en opvoedingsoriëntaties (Karsten, et al., 2002; Karsten, et al., 2003; Herweijer & Vogels, 2004).

Een tweede verklaring bestaat uit het negatief effect van zwarte scholen op het onder-wijsniveau van etnische minderheden. Deze scholen zouden een negatieve invloed heb-ben op de cognitieve prestaties (taal en rekenen) van etnische leerlingen, waardoor hun prestaties in het onderwijs achter blijven bij die van autochtone leerlingen. Verschillende factoren zouden het negatief effect van de zwarte scholen kunnen verklaren: (allochtone) zwakkere docenten – die ook in dezelfde concentratiewijk wonen – die minder kwaliteit bieden; autochtone leerkrachten die niet altijd toegerust zijn met competenties, kennis en vaardigheden om met de verschillen tussen de schoolcultuur en thuiscultuur van de leerlingen om te kunnen gaan, waardoor ze allochtone leerlingen onvoldoende onder-steunen met onderwijs en sociale vaardigheden; het bestaan van een stereotiep beeld over allochtone leerlingen door bijvoorbeeld leerkrachten; allochtone leerlingen die op school vaak hun eigen taal spreken en weinig contact hebben met autochtone leerlingen, waardoor ze het Nederlands minder goed beheersen en minder kennis hebben van Nederlandse normen en waarden (zie bijvoorbeeld; Tesser, et al, 1999; Gramberg & Ledoux, 2005; Jennissen & Hartgers 2007; Herweijer, 2008a; Vink, 2010).

Een derde verklaring is die van Tesser (1993) die tot de conclusie kwam dat de con-centratie van etnische leerlingen op school een effect lijkt te hebben op hun prestatie. Het mechanisme achter deze relatie is echter niet duidelijk. Volgens zijn verklaring ne-men allochtone leerlingen in elke jaargroep een aanvangsachterstand met zich mee. Dit leidt ertoe dat in klassen waarin zij de meerderheid vormen, de leerkracht er niet in slaagt de leerstof volledig te presenteren, waardoor de gemiddelde toetsprestaties van alle leerlingen in deze klassen lager zijn dan die van de gemiddelde autochtone leerling. Dat heeft tot gevolg dat allochtonen in concentratiewijken een lagere onderwijspositie hebben dan autochtonen.

Een vierde verklaring voor de onderwijsachterstand van bewoners van concentratie-wijken is gezocht in het sociale netwerk. In de literatuur wordt gewezen op de negatieve gevolgen van etnische concentratie op de onderwijspositie. Het negatief effect zou, door-dat de netwerken sociaal homogeen zijn (contacten met leden vanuit de eigen etnische groep), minder kansen bieden voor bijvoorbeeld informatieuitwisseling. Heterogene contacten daarentegen geven buurtbewoners meer informatie, bijvoorbeeld over onder-wijsaanbod, onderwijskeuzes en het onderwijssysteem (Gramberg, 2000). Het is echter ook mogelijk dat zogenaamde allochtonen-netwerken positief bijdragen aan de onder-wijspositie van allochtonen in concentratiewijken door informatie te delen, te helpen met het oplossen van onderwijsspecifieke problemen (zoals taalproblemen), toezicht te

houden op elkaars kinderen en het versterken van de normen en de waarde van onder-wijs in de buurt (Nieuwenhuis, et al., 2013). Etnische minderheden die in concentratie-buurten dicht bij elkaar wonen, zouden baat kunnen hebben bij dit proces.

Een vijfde verklaring die is gegeven voor het lagere opleidingsniveau in concentratie-buurten is dat allochtone ouders vaak een lagere sociaal-economische status (SES) heb-ben. Die lagere SES zou op zich een buurteffect kunnen zijn, maar ook voort kunnen komen uit selectieve migratie. Door de lagere sociaal-economische status kunnen ouders in concentratiewijken hun kinderen minder bijstaan in het onderwijs en doen de kinde-ren het in deze wijken het slechter dan in wittere wijken (Driessen, 2007; Dronkers, 2010; Elffers & Oort, 2013).

Een zesde verklaring voor een lagere onderwijspositie van bewoners van concentra-tiewijken ligt in de cultuur en in de normen in die wijken. In navolging van studies over de armoedecultuur in economisch slechtere wijken, wordt door sommigen gesteld dat de achterstand van kinderen in concentratiewijken te wijten is aan afwijkende normen over onderwijsprestaties (Bun-Siersma & Spruit, 1982; Veenman, 1996; Gramberg, 1999). Bewoners van concentratiebuurten zouden minder ambities hebben voor zichzelf en hun kinderen.

Onderzoeken naar (het effect van) de leefcultuur op de sociale positie van etnische minderheden in concentratiebuurten zijn schaars zowel in Nederland als in het buiten-land. In de literatuurstudie van Dagevos, et al. (1999) over de onderwijsoriëntatie van allochtonen (autochtonen zijn niet betrokken bij de studie) kwam naar voren dat de vier klassieke etnische groepen (Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen) een sterke onderwijsoriëntatie hebben en deze oriëntatie zich steeds positiever ontwikkelt omdat zowel ouders als jongeren veel waarde hechten aan een diploma in het kader van de opwaartse mobiliteit. In deze studie is specifiek naar de onderwijsoriëntatie bij etnische minderheden in concentratiewijken gekeken.

Phalet (1994) kwam tot de conclusie dat de onderwijsaspiraties van etnische minder-heden voor hun kinderen vaak hoger zijn dan die van autochtone ouders uit overeen-komstige milieus omdat deze ouders in toenemende mate onderwijs als een (dominant) kanaal zien voor maatschappelijke stijging, die de hele familie ten goede komt. Ook Nieuwenhuis, et al. (2013) vinden dat het wonen in buurten met een hoog aandeel van immigranten de educatieve commitments van migrantenjongeren juist verhoogt in verge-lijking met buurten met een laag aandeel allochtonen. Dit komt door de socialisatie waardoor buurtbewoners educatieve normen benadrukken en overdragen.

De voorgaande bespreking maakt duidelijk dat er voor Nederland in het algemeen een zwak negatief effect bestaat van etnische concentratie op het onderwijsniveau. Gelet op de rationale van dit onderzoek is de kernvraag of dit effect blijft bestaan wanneer het onder-zoek wordt uitgevoerd in een stad als Den Haag waar een sterkere segregatie van buurten bestaat dan elders in Nederland. Uunk (2002) heeft er reeds op gewezen dat voor de vier grote steden in Nederland het verband van etnische concentratie met de onderwijspositie

sterker is dan erbuiten. Zijn onderzoek maakte echter geen gebruik van multilevel analyse om buurteffecten vast te stellen, waardoor de buurteffecten kunnen zijn overschat.