• No results found

Budgettaire en personeelsaspecten

In document Tweede Kamer der Staten-Generaal (pagina 33-36)

De leden van de CDA-fractie uiten de vrees dat de perceptiekosten in het kader van de Wet WOZ veel groter zijn dan blijkt uit het voorstel.

Naar onze mening is er geen sprake van een grote stijging van de perceptiekosten, maar van een relatief geringe, die alleszins verantwoord is gezien de kwaliteitsverbetering die zal optreden. In de memorie van toelichting is vermeld dat de gemeenten (naar cijfers 1987) voor de waardebepaling ten behoeve van de onroerende-zaakbelastingen een bedrag per jaar van ongeveer 64 mln. uitgeven. Door de invoering van de Wet WOZ zullen ook alle onroerende zaken die nu zijn vrijgesteld voor de onroerende-zaakbelastingen, maar die door één van de andere afnemers in de heffing worden betrokken, gewaardeerd moeten worden. Dit vergroot het aantal te waarderen objecten. Het bedrag voor uitvoering door de gemeenten na inwerkingtreding van de Wet WOZ komt afgerond op 70 mln. per jaar. Hier komt 6 mln. bij voor het opmaken en verzenden van de beschikkingen. Bedacht moet worden dat tegenover het totaal aan uitvoeringskosten een aantal verbeteringen staat. Thans is in de meeste gevallen sprake van een vijfjaarlijkse taxatiecyclus, met een waarde–

peildatum die één jaar ligt voor deze periode. Ten gevolge van de systematiek in de Wet WOZ treedt een kwaliteitsverbetering op en zijn gegevens tijdiger beschikbaar. De waardepeildatum ligt onder de Wet WOZ twee jaar voor het tijdvak, en het tijdvak is verkort naar vier jaren.

Hierdoor wordt de waardebepaling, aangezien de waardebepalingen sneller op elkaar volgen, actueler gehouden.

Van belang is ook dat de WOZ-systematiek door een meer regelmatige en systematische waardering een grotere rechtsgelijkheid biedt voor de heffing van de rijksbelastingen, de heffing van de waterschapsomslagen en de gemeentelijke onroerende-zaakbelastingen.

Voorts vragen de leden van de CDA-fractie naar de geschatte opbrengst van f 110 mln. die samenhangt met de invoering van de Wet WOZ.

De extra belastingopbrengst komt voort uit de meer precieze, integrale en regelmatige wijze van waardeschatting van onroerende zaken. De

Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 22 885, nr. 9 33

waardebepalingen uit de Wet WOZ krijgen gelding voor de inkomstenbe–

lasting en de vermogensbelasting. Dit zijn jaarlijkse heffingen waarbij thans de belastingplichtigen elk jaar moeten aangeven wat de actuele waarde in het economische verkeer is. De ervaring is dat zij de opgegeven waarde niet altijd jaarlijks actualiseren, hetgeen bij stijgende marktprijzen tot een lagere opbrengst leidt.

Op dit moment is er geen aanleiding te verwachten dat de geschatte opbrengst sterke wijziging heeft ondergaan. In het kader van de

Aanpassingswet Wet WOZ zal op de opbrengst en de verdeling daarvan over de verschillende jaren nader worden ingegaan.

Met betrekking tot de kostenbesparingen merken wij in meer beschrij–

vende zin het volgende op. De Wet WOZ bewerkstelligt dat verschillende overheden gebruik gaan maken van een enkelvoudige waardering van onroerende zaken. Naast de positieve effecten die deze handelwijze oplevert voor de burgers, levert dit de overheden een efficiëntie-winst op.

Op regelmatige basis worden de onroerende zaken door nog slechts één instantie gewaardeerd; daarbij is er ook slechts één bezwaar– en beroeps–

procedure. Zowel de gemeenten, de Belastingdienst als de waterschappen maken gebruik van deze enkelvoudig bepaaide waarde. Deze handelwijze levert een bijdrage aan de vermindering van maatschappelijke kosten aangezien de burgers voor de waardering van onroerende zaken zich slechts tot één waardebepalende instantie hoeven te wenden.

Ook de keuze voor de gemeente als waarderende instantie levert een belangrijke efficiëntie-winst op, aangezien dit de lokale instantie is die zo dicht mogelijk bij de te waarderen objecten staat, ook in de feitelijke afstand. Bovendien beschikken gemeenten over meer en actuelere informatie omtrent objecten en belanghebbenden dan één van de andere overheden die het waardegegeven voor de belastingheffing gebruiken.

De vraag van deze leden of het wel noodzakelijk is om elk jaar te waarderen, beantwoorden wij ontkennend. Wij achten het verantwoord vooralsnog te volstaan met een mede uit kostenoogpunt en om redenen van uitvoering tot eenmaal per vier jaren beperkte waarderingsfrequentie.

Anders dan deze leden suggereren, menen wij dat het niet goed doenlijk en ook niet nodig is om de WOZ-waardevaststelling als zodanig te compliceren met een indexeringsmechanisme. Voor de gemeentelijke en waterschapsbelastingen is een dergelijke indexering niet nodig omdat de heffing op verantwoorde wijze kan verlopen zonder dat er een actuele waarde aan ten grondslag wordt gelegd. De vastgestelde waarden, binnen gemeenten en straks ook voor waterschappen vastgesteld naar dezelfde peildatum, hebben de functie van verdeelsleutel voor de op te brengen bedragen aan belastingen. Zowel de omstandigheid dat voor een tijdvak van vier jaren een vaste waarde geldt als de eenmaal per vier jaren plaatsvindende vervanging van oude door nieuwe waardevaststellingen kan op eenvoudige wijze worden verdisconteerd in de jaarlijkse tarief–

vaststelling.

Van belang is voorts dat passende indices niet eenvoudig zijn te ontwikkelen. Ten dele omdat uit de beperkte hoeveelheid gegevens die wel bekend is, kan worden afgeleid dat wellicht niet met een enkele algemene index zou kunnen worden volstaan, maar dat differentiatie noodzakelijk zou zijn naar aard van de onroerende zaken en naar regio; in de praktijk blijken vrij grote verschillen in de ontwikkeling per categorie en per regio en zelfs tussen stadsdelen en wijken op te treden. Voorts zullen in de praktijk totstandgekomen transactiebedragen vaak niet zonder meer bruikbaar zijn, omdat ze niet betrekking hebben op een situatie «vrij opleverbaar», maar in afwijking van het WOZ-waardebegrip beïnvloed zijn door beperkte rechten en andere bijzondere factoren.

Onze conclusie is derhalve dat in het kader van de WOZ vooralsnog kan worden volstaan met waardering eenmaal per vier jaren zonder

indexering van de WOZ-waarde.

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat de kosten van de ambtelijke ondersteuning niet beheersbaar blijven en stellen voor dat aan het budget een maximum wordt gesteld.

De financiële beheersbaarheid van de kosten van de Waarderingskamer is belangrijk. Het wetsvoorstel voorziet daarom in een begrotings– en verslagcontrole. De Waarderingskamer moet elk jaar een begroting opstellen van de kosten voor het volgende jaar. De kosten van de

Waarderingskamer worden verdeeld door de gemeenten, waterschappen en de Belastingdienst naar rato van het aandeel dat zij hebben in het aantal zetels in de Waarderingskamer (6:3:3, exclusief de voorzitter en de uitbreiding mettwee onafhankelijke deskundigen). Elk van de partijen heeft derhalve belang bij een zo groot mogelijke kostenbeheersing.

Daarnaast is in de wet geregeld dat de Waarderingskamer haar begroting vooraf moet laten goedkeuren door de Minister van Financiën. Vervolgens moet achteraf een onafhankelijke accountant een verslag uitbrengen over de uitgevoerde werkzaamheden. Op grond van het bepaalde in artikel 13 moet de Waarderingskamer jaarlijks vóór 1 mei haar jaarverslag

aanbieden aan de Minister van Financiën. De begroting en het verslag moeten door de Minister van Financiën worden goedgekeurd en worden vervolgens openbaar gemaakt. Wij achten deze regeling, waarin zowel vooraf als achteraf een toetsingsmoment aanwezig is, een voldoende waarborg voor het in de hand houden van de kosten van de Waarderings–

kamer. Het eventueel stellen van een maximum aan het budget ligt dan ook niet in de rede.

Voorts merken wij op dat naar de huidige inzichten de kosten van de Waarderingskamer 2 mln. structureel zullen bedragen. Hieronder vallen de kosten van het secretariaat. Uitgaande van het voorziene takenpakket blijft de begroting binnen deze genoemde 2 mln.

De leden van CDA-fractie hebben de indruk dat de kosten van de invoering van de WOZ worden afgewenteld op de burgers. Zij geven aan dat, als het de bedoeling is dat de wijze van waardebepaling bedoeld is om meer opbrengsten in de belastingsfeerte genereren, dit expliciet moet worden aangegeven.

Hierover merken wij op dat de achtergrond van de Wet WOZ niet is gelegen in een verhoging van de belastingopbrengsten. Een belangrijke aanleiding voor de totstandkoming van de Wet WOZ is dat er thans verschillende overheidsorganen elk een waardebepaling uitvoeren, hetgeen weinig efficiënt is. Voorop staat een enkelvoudige waardering voor de belastingplichtigen. De uitgangspunten van de Wet WOZ liggen dan ook in de sfeer van een vergroting van de doelmatigheid, de bevordering van de rechtszekerheid en de rechtsgelijkheid en de duidelijkheid voor de burger.

Met betrekking tot de indruk van deze leden dat de kosten van invoering van de Wet WOZ worden afgewenteld op de burgers, merken wij op dat de Wet WOZ in totaal in beperkte mate leidt tot een verhoging van de uitvoeringskosten. De kosten komen ca 7 mln. structureel hoger uit per jaar. Aangetekend hierbij zij dat in deze berekening geen rekening is gehouden met de kostenstijging die optreedt voor de waterschappen als gevolg van de Waterschapswet. Ook de waterschappen zullen namelijk uiterlijk per 1 januari 1995 als waarderingmaatstaf de waarde in het economisch verkeer moeten gaan gebruiken voor de omslag «gebouwd».

Hoewel de waterschappen voor een belangrijk deel de waardegegevens van de gemeenten verkrijgen, dient niettemin de waarde te worden bepaald en vastgesteld van een aantal objecten waarvoor de gemeenten thans geen waarde bepalen.

De leden van de PvdA-fractie vragen in hoeverre de verwachting was dat de meeropbrengst van het voorstel als extra inkomsten mocht worden

Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 22 885, nr. 9 35

geboekt en dat niet sprake moest zijn van een budgettair neutrale operatie.

Aangegeven is reeds dat de uit de meer nauwkeurige waardebepaling voortvloeiende opbrengst niet de doelstelling is geweest voor het onderhavige wetsvoorstel. De opbrengst voor het Rijk samenhangende met de Wet WOZ zal betrokken worden in het totale budgettaire beeld. Het ligt in de rede alsdan de eventuele ruimte voor lastenverlichting aan te wenden.

De leden van de PvdA-fractie hebben voorts kritiek op het feit dat bij de taxateurs van de gemeente uitsluitend de salariskosten worden gerekend, temeer omdat deze taxateurs veelal externen zijn.

Anders dan de leden van deze fractie menen, is bij de berekening van de kosten voor de gemeenten rekening gehouden met andere kosten dan enkel salariskosten van de taxateurs. Bij de berekening van de kosten is naast de 33,5 mln. voor de taxateurs een bedrag van 36,5 mln. ingeboekt voor kosten van ondersteuning (onder andere overig personeel en materiële uitgaven).

Overigens merken wij op dat het niet ongebruikelijk is voor externen uit te gaan van de salariskosten aangezien het hier een inhuurprijs betreft waarin de indirecte kosten zijn opgenomen.

De leden van de WD-fractie vragen naar een toelichting op het streven in de komende jaren in een breder kader dan alleen voor de belasting–

heffing met betrekking tot de onroerende zaken te komen tot een lastenverlichting. Naar dit streven hebben wij in de memorie van

antwoord in algemene zin verwezen. Niet bedoeld is in dit kader te komen met een invulling van het genoemde streven naar lastenverlichting.

Daartoe zij onder andere verwezen naar de brief van de Minister-President en de Minister van Financiën van 22 februari 1994 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer.

II. ARTIKELEN

In document Tweede Kamer der Staten-Generaal (pagina 33-36)