langs de kant was gezeten, achter een groot glas bier. Ik deed alsof ik hem niet zag,
maar hij kwam naar mij toe en zei vriendelijk: ‘Hoe gaat het met u? Komt u even bij
me zitten.’ Ik zette mij met hem aan zijn tafeltje en weigerde de havanna die hij mij
aanbood. Hij stak zijn eigen sigaar op en zei: ‘Ik kom u een voorstel doen. Ik betreur
het dat wij, nadat wij aanvankelijk zo goed hebben samengewerkt, uiteen zijn gegaan.
U zult moeten toegeven dat het niet mijn schuld was, maar het heeft weinig zin
daarover nog te spreken. Ik houd niet van nakaarten. Ik heb over u in de krant gelezen
en zou graag de oude betrekkingen weer aanknopen. Ik heb u een zeer voordelige
aanbieding te doen. U kunt filiaalhouder bij me worden. Het is een levenspositie.’
Ik onderbrak hem en zei: ‘Ik heb besloten nooit meer bij u in dienst te treden.’ ‘Ik
begrijp uw reactie volkomen,’ zei Mr Duivel, ‘het is altijd goed het gevoel te laten
spreken, maar u moet u trachten los te maken van het verleden. Ik geloof niet dat de
bezwaren die u oppert onoverkomelijk zijn. Als wij verstandig met elkaar praten,
moet er een uitweg zijn te vinden.’ ‘Mijn besluit staat vast,’ zei ik. ‘Wat uw laatste
opmerking betreft,’ zei mijnheer Duivel, ‘ik ben bereid in zeer hoge mate, ja misschien
wel voor honderd procent, aan uw financiële wensen tegemoet te komen. De beslissing
daarover hangt natuurlijk niet uitsluitend van mij af, maar als ik u toezeg uw eigen
volledig te zullen ondersteunen, kunt
u er zo goed als zeker van zijn dat ze worden ingewilligd.’ ‘Ik kom niet bij u in
dienst,’ zei ik kortaf. ‘U moet niet te zeer in juridische verhoudingen denken,’ zei
hij, ‘in feite is hier nauwelijks nog van dienstbetrekking sprake.’ Ik haalde mijn
schouders op en zweeg. Ook mijnheer Duivel zweeg even en trok rustig aan zijn
sigaar. Vervolgens zei hij: ‘Ik vind het niet prettig het onderwerp aan te roeren, maar
ik moet u er nu toch aan herinneren dat u nog altijd bij mij in dienst bent. Ik heb nog
een contract in mijn bezit dat door u is getekend.’ Hij haalde het uit zijn tas te
voorschijn en liet het mij zien. ‘Als het moet kan ik u dwingen, maar ik vertrouw dat
u zo verstandig zult zijn het niet zo ver te laten komen.’ ‘Ik ben tegenwoordig gewoon
te vechten,’ zei ik, ‘ik heb pas een generaal verslagen.’ ‘Ik heb het verslag gelezen,’
zei mijnheer Duivel, ‘maar ik ben geen generaal en juist omdat u hem hebt verslagen
kunnen wij goede zaken doen. Ik werk graag samen met flinke kerels.’ ‘Ik ben geen
flinke kerel,’ zei ik, ‘ik ben eigenlijk erg bang, maar sours moet je je verweren, omdat
er geen uitweg is. Als u me niet met rust laat, zal ik met u moeten vechten.’ Het was
weer even stil. Toen sprak mijnheer Duivel heel langzaam, terwijl hij breeduit over
het tafeltje leunde: ‘Dan zullen wij vechten. Ik daag u uit tot drie partijen schaak.
Het contract zal ik aan de kelner geven. Wie wint krijgt het van hem terug. Neemt
u het aan?’ ‘Ja,’ zei ik.
De kelner bracht ons een schaakbord en stukken en wij lootten om de kleur.
Mijnheer Duivel trok wit. Zenuwachtig zette ik mijn stukken op. ‘Kunt u
schaken?’ vroeg hij. ‘Een beetje,’ zei ik. ‘Dan zal ik niet veel moeite met u hebben,’
zei hij opgewekt, ‘over een uur is het afgelopen. Hier is mijn eerste zet.’ Hij schoof
een pion twee velden vooruit. Voorzichtig schoof ik mijn tegenovergestelde pion
één veld naar voren. Voordat men het goed beseft, is men in een hevige strijd
gewikkeld. Langzaam valt de wereld om ons heen weg voor deze meedogenloze
wereld van vormen, die wij zelf opbouwen en bezielen met onze wil, maar die wij
nauwelijks in bedwang kunnen houden en die zich altijd weer anders kristalliseert
dan wij ooit ervoeren.
Mijnheer Duivel had een schuine rij van pionnen voorwaarts geslingerd, die ik
aan beide kanten trachtte te verbreken. Maar ik zag, dat ik aan één kant te vroeg was
begonnen en mijn zwakste plek had bloot gegeven. Voorzichtig probeerde ik het te
herstellen. Doch dit gevecht laat geen teruggang toe, de gevolgen van iedere daad
zijn onafwendbaar en men is gedwongen de erfenis van zijn fouten tot het einde te
dragen. Een onvolkomen verleden beheerst ons en slechts tastend kan men zijn macht
doen gelden over de toekomst. Mijn voorzichtigheid had mij nog meer in het nauw
gebracht. Handig manoeuvreerde mijnheer Duivel met zijn paarden. Ik zag de grillige
ontembare dieren onontkoombaar naderen en begreep dat mijn ondergang
onafwendbaar was. Zij sloegen gaten in mijn stelling en achter ze doemden machtige
torens op en het ontzaglijk geweld der koningin. Mijn logge koning zette zich
schommelend in beweging, maar steeds meer wegen werden hem afgesneden en
hij zag zijn getrouwen om zich vallen. De koningin drong het verwoeste gebied
binnen, in geheime verbinding met een verre raadsheer, en in een paar zetten was ik
mat.
‘Wilt u de volgende partij nog spelen?’ vroeg mijnheer Duivel, ‘u moet hebben
gemerkt dat ik op zijn minst een klasse beter speel.’ Ik zweeg en zette mijn stukken
op, met het vaste voornemen hem deze keer te verslaan.
Onafzienbaar en onberekenbaar is de weg die naar zijn koning leidt, dacht ik. Ik
In document
Jan J. Klant, De geboorte van Jan Klaassen · dbnl
(pagina 152-155)