• No results found

Bibliotheek en boekprofessionals over de rol van de bibliotheek in het literaire veld

Naar aanleiding van bovenstaande, moet allereerst opgemerkt worden dat in Boekblad aanzienlijk minder wordt gesproken over de manier waarop bibliotheekprofessionals enerzijds en professionals uit de rest van het boekenvak anderzijds de positie van de bibliotheek in het literaire veld zien. Ongetwijfeld zullen hierover in het bredere boekenvak meer gedachten leven dan de woorden die zwart op wit zijn gesteld in Boekblad. Op basis van het corpus kan de vondst van minder materiaal in Boekblad echter geïnterpreteerd worden als dat de openbare bibliotheek als instituut in het literaire veld weinig prominent in de aandacht is van het brede boekenvak. Veelzeggend is ook dat in het materiaal geselecteerd uit Boekblad slechts één keer iemand uit de bibliotheekwereld aan het woord komt, namelijk de OBA-directeur, terwijl in Bibliotheekblad heel diverse actoren uit het literaire veld aan bod komen. De bibliotheekwereld lijkt zich zo meer bewust van het feit dat zij een plaats heeft in het literaire veld, waar dat voor de rest van het boekenvak minder vanzelfsprekend is.

De wijze waarop er in het literaire veld tegen de bibliotheek wordt aangekeken en hoe bibliotheekprofessionals zelf de rol van de bibliotheek zien is heel divers. De manier waarop de bibliotheek het meeste wordt geframed is cultureel van aard. In dit discours zijn de bibliotheek en andere instellingen in het literaire veld aanvullend op elkaar en heeft men hetzelfde doel voor ogen, namelijk het bevorderen van de literaire leescultuur. Uit uitspraken van boekhandelaren komt dit bijvoorbeeld naar voren als zij de bibliotheek kaderen als een gesubsidieerde vorm van een boekhandel, zodat voor iedereen toegang tot het boek en tot informatie gegarandeerd is. De bibliotheek kan een diepere en bredere collectie bieden, waarin zij hiaten die de boekhandel heeft in de collectie kan vullen.

Ondertussen wordt echter ook veelvuldig gewezen op het feit dat bibliotheken steeds vaker commerciële activiteiten ontplooien en door een winkelopstelling een (commerciële) uitstraling krijgen, die veel weg heeft van een boekhandel. Dit wordt heel breed in het literaire veld en ook daarbuiten niet gewaardeerd. De bibliotheek werpt zich, door zich op de commerciële toer te begeven, op als een concurrent, terwijl de boekhandel de extra omzet goed kan gebruiken, zo klinkt 193 Boekblad 7 181 2014, 16. 194 Boekblad 20 178 2011, 7. 195 Boekblad 11 181 2014, 13.

51 het. De bibliotheek moet zich gedragen als een gesubsidieerde instelling door zich niet te mengen in zaken die juist voor de boekhandelaar een financieel voordeel kunnen opleveren.

Bibliothecarissen distantiëren zich in hun uitspraken van dit economische discours waarin bibliotheek en boekhandel concurrenten zijn. Zij benadrukken het partnerschap met andere spelers uit het literaire veld. Bibliothecarissen hebben het intussen moeilijk echt duidelijk over het voetlicht te brengen wat de taak van de bibliotheek in het literaire veld is. Men wijst wel op de meerwaarde van een diepere en bredere collectie, zonder dit te expliciteren, en het feit dat zij zich verre wil houden van concurrentie. Een verdedigend geluid heeft zo de boventoon. Slechts een enkele bibliothecaris spreekt van de rol van vorming, educatie en het bevorderen van zelfontplooiing en plaats de bibliotheek zo binnen een pedagogisch discours.

Een ander verwijt dat klinkt aan het adres van de bibliotheek is dat zij haar emancipatorische taak verwaarloost. Een boekhandelaar meent dat de bibliotheek zich te veel richt op een hoger publiekssegment, waardoor zij de reden van haar bestaan – haar emancipatoire rol – verloochent en op het erf van de boekhandelaar komt. Het wezenlijke verschil tussen boekhandelaar en bibliothecaris is de doelgroep waarop hij zich moet richten; de bibliothecaris is er voor het bieden van de mogelijkheid aan de lagere klassen cultureel kapitaal te verzamelen en zich te ‘verheffen’, de boekhandelaar voor de hogere klassen. Ook een emancipatorisch discours speelt zo een rol in de discussie over de rol van de bibliotheek in het literaire veld.

Zorgen over de bibliotheek zijn er ook, zowel binnen als buiten de branche. Omdat de bibliotheek zich minder inlaat met het boek, wordt steeds onduidelijker, zowel voor boekprofessionals als voor het bredere culturele en maatschappelijke veld, wat de bibliotheek nu precies doet. Haar van oorsprong emancipatorisch rol vervult zij niet meer. De aanvullende functie in het literaire veld wordt steeds onduidelijker, omdat de bibliotheek opschuift in de richting van de boekhandel. De bredere en diepere collectie, het punt waarop de bibliotheek zich zou onderscheiden, verdwijnt. Een vervlakkende collectie heeft, samen met de toename van commerciële acties, tot gevolg dat de bibliotheek meer op de boekhandel gaat lijken en op sommige punten ook met de boekhandel gaat concurreren. Bovendien versplintert het bibliotheekveld doordat er enerzijds bibliotheken zijn die zich meer toeleggen op het sociale domein en bibliotheken die een zwaarder accent leggen op het terrein van kennis en cultuur. Wat de bibliotheek precies in het literaire veld doet, wordt zo vaag en te bediscussiëren.

Die onduidelijkheid over het bibliotheekwerk blijkt ook uit de voortdurende veranderingen in het benoemen van de verhouding tussen bibliotheek en boekenbranche. Soms is er de suggestie dat boekenbranche en bibliotheekbranche gescheiden werelden zijn en wordt aangedrongen op meer samenwerking. Anderen benoemen de bibliotheek als een belangrijke partner in het literaire veld. Vaak wordt de rol van de bibliotheek echter als groter gezien dan exclusief voor het literaire veld. Samenwerking zoeken gaat dan verder dan optrekken met uitgevers en boekhandelaren, maar ook het onderwijs, andere culturele voorzieningen en welzijnsinstellingen. Hij beschrijft een rol voor de bibliotheek die veel groter is dan een rol in exclusief het literaire veld. Tegelijkertijd is er in de bibliotheekwereld zeker het besef dat de spelers in het literaire veld van belang zijn en ook van elkaar afhankelijk. Tegelijkertijd wordt echter ook voortdurend geconstateerd dat de bibliotheek zij aan zij met andere boekprofessionals moet werken aan het in stand houden en bevorderen van een literaire cultuur.

52 6. Conclusie

De aanleiding voor dit onderzoek was de constatering dat in de nieuwe bibliotheekwet, ingegaan per 1 januari 2015, slechts één van de vijf genoemde bibliotheekfuncties van doen heeft met boeken, lezen en literatuur. De gekozen kernfuncties weerspiegelen het al jaren teruglopende aantal uitleningen van materiaal en daarmee de minder prominente rol die het boek kreeg in het bibliotheekwerk. Met deze achtergrond is hier onderzocht hoe de bibliotheek zich verhoudt tot het literaire veld nu de rol van het boek aan belang heeft ingeboet. Hoe bezien spelers uit het literaire veld de verhouding van de openbare bibliotheek tot het veld, hoe kijkt de bibliotheek zelf tegen deze positie aan en welke oorzaken zijn hiervoor aan te wijzen? In deze conclusie zullen achtereenvolgens verschillende kaders worden beschreven waarbinnen over de verhouding van de bibliotheek tot het literaire veld wordt nagedacht.

Een eerste element dat een rol speelt in de wijze waarop bibliothecarissen en andere boekprofessionals de verhouding van de bibliotheek tot het literaire veld benaderen, is de geschiedenis van de bibliotheek. Uit de ontwikkelingsgeschiedenis van de openbare bibliotheken blijkt dat er lang geen binding was met het literaire veld, omdat bibliotheken simpelweg niet beoogden een rol te spelen in de literaire cultuur. Voorlopers van het openbaar bibliotheekwerk hadden het primaire doel de arbeidersklasse te verheffen. In feite beoogde men het vergroten van het cultureel kapitaal van de lagere klassen en daarmee het verbeteren van de maatschappelijke positie. De hoeveelheid kapitaal die men bezit in één veld, is immers bepalend voor de invloed die men kan uitoefenen in een ander veld. Nutsbibliotheken, bijvoorbeeld, hadden ter bevordering van de emancipatie van de arbeidersklasse boeken in huis waaruit men kon leren over de goede zeden of een juiste beoefening van de godsdienst. Boeken waren in de visie van bibliothecarissen heel lang slechts instrumenten ter bevordering van de ontwikkeling van lagere klassen. De bibliotheek kan van oorsprong dus gekaderd worden in een emancipatorisch discours, waarin het empoweren van lagere klassen centraal stond.

Zodra de bibliotheek openbaar wordt en verschillende bibliotheektypen opgaan in één openbare bibliotheek, verschuift het accent van het bevorderen van de emancipatie van groepen, naar het stimuleren van de ontwikkeling van individuele burgers. Aan de missie van het bibliotheekwerk worden al snel pedagogische elementen toegevoegd, zoals leesbevordering en het ondersteunen van zelfstudie. Ook het overheidsbeleid dat een rol gaat spelen op het moment dat de bibliotheek een gesubsidieerde instelling wordt, is bepalend in het gegeven dat de verhouding tot de letteren pas laat tot stand komt. Lang vallen de bibliotheken onder het welzijnsbeleid. Pas onder minister Brinkman wordt aangestuurd op het onderbrengen van de bibliotheken bij het cultuurbeleid. Brinkman is de eerste die meent dat er aangestuurd moet worden op een functie voor de bibliotheken in cultuurspreiding en het bevorderen van de literaire cultuur en dat daarom aansluiting bij het letterenbeleid gezocht moet worden.

Dat de openbare bibliotheek een plaats heeft in het literaire veld is daarom vanuit historisch perspectief geen vanzelfsprekendheid te noemen. Dat is ook iets waar actoren uit het veld op wijzen. Bibliothecarissen refereren weinig aan de historische wortels van bibliotheken, boekprofessionals daarentegen wel. Zo is er bijvoorbeeld een groep boekhandelaren die vindt dat de bibliotheek zich te veel op hun erf begeeft, door zich te richten op een hoger publiekssegment en het openen van ‘cultuurtempels’ in het centrum. Bibliotheken wordt elitarisering verweten. Men hoort zich allereerst

53 te richten op het lagere publiekssegment en het vooruithelpen van mensen in achterstandswijken, zo is men van mening. Boekhandelaren bedienen het hogere publiekssegment.

Op een zekere manier wordt de bibliotheek door spelers uit het veld geframed als een instituut voor de lagere cultuur. Het literaire veld is echter een veld voor ‘literatuur’, en daarmee voor hoge cultuur. In de praktijk is de bibliotheek echter een instituut dat tegenwoordig zowel in de hoge cultuur als in de lage cultuur een rol speelt. Immers, de bibliotheek voorziet de hoogliterair geïnteresseerde burger van hoogliteraire werken, maar biedt ook een ruime keuze in bijvoorbeeld streekromans. Ook dit maakt de positie van de bibliotheek in het ‘hoge’ literaire veld gecompliceerd. Een tweede element dat bepalend is in de perceptie van de bibliotheek door spelers uit het literaire veld is de overheidsfinanciering. Vanwege het feit dat de bibliotheek een vrijwel geheel gesubsidieerde instelling is, moet de bibliotheek haar aanwezigheid in het veld voortdurend legitimeren. De bibliotheek is namelijk de enige actor zonder winstoogmerk in een veld waarin, zij het verhuld door een strijd om symbolisch kapitaal, gestreden wordt om economisch kapitaal. De overheid geeft met subsidieverstrekking, blijk van het feit dat zij de openbare bibliotheek ziet als een instrument om wat ‘marktfalen’ genoemd wordt, tegen te gaan. De markt kan uit zichzelf niet het ideale wenselijke aanbod van genereren waardoor de overheid zich genoodzaakt ziet met subsidie de kwaliteit van de informatievoorziening te waarborgen, omdat dit in ieders belang is. De bibliotheek wordt hiermee een correctie van buitenaf op het literaire veld, wat de verhouding van bibliotheekorganisaties tot het literaire veld gecompliceerd maakt. Immers, de bibliotheek moet zich wel in het veld handhaven en een bepaald aanzien verwerven om een betekenisvolle speler in het literaire veld te kunnen zijn. Bijgevolg moet zij meedoen in de belangenstrijd in het veld. Tegelijkertijd dingt zij, want zonder winstoogmerk, niet mee in de eigenlijke kapitaalverdeling. Dat dit om balanceerwerk vraagt, wordt zichtbaar als met name boekhandelaren afkeurend spreken over dat de bibliotheek, in hun ogen, te veel op de commerciële toer gaat. De bibliotheek moet zich wel gedragen als een gesubsidieerde instelling, is het verwijt. Bibliothecarissen distantiëren zich opvallend genoeg in hun uitspraken voortdurend van dit economische discours waarin bibliotheek en boekhandel concurrenten zijn. Zij benadrukken juist het waardevolle van samenwerking binnen het veld.

Bibliothecarissen hebben het ondertussen moeilijk echt duidelijk over het voetlicht te brengen wat de taak van de bibliotheek in het literaire veld is. De manier waarop de rol van de bibliotheek het meest gekaderd wordt is dat zij een aanvullende functie moet hebben en zij aan zij met andere spelers in het veld wil werken aan het bevorderen van de literaire leescultuur. Dat is immers een belang dat alle spelers in het veld delen. Toch is ook deze rol niet eenduidig. Een derde element dat namelijk van belang is in de wijze waarop de verhouding van de bibliotheek tot het veld percipiëren, is dat het bibliotheekveld zeer gefragmenteerd is en verder versplintert nu de rol van het boek afneemt en bibliotheken zich toeleggen op het vervullen van ook vele andere taken, bijvoorbeeld in het sociale domein en op het terrein van kennis, educatie en cultuur. De bibliotheek opereert op zo op heel veel verschillende velden, wat ook af te lezen aan de vijf verschillende kernfuncties uit de bibliotheekwet. In lijn met Bourdieu kan daarom gesteld worden dat de bibliotheek ‘het spel’ in het veld niet volledig meespeelt en zich zo gezegd deels aan de strijd onttrekt. Immers, ook op andere velden moet worden gestreden en moeten belangen worden verdedigd. Dit geeft een moeizame verhouding met het literaire veld. Illustratief voor het feit dat de bibliotheek met één been in het literaire veld en met één been buiten het veld staat, is dat spelers uit het boekenvak soms de

54 bibliotheek scharen onder het boekenvak en andere keren spreken van ‘de bibliotheek en het boekenvak’, waarvan de suggestie uitgaat dat de bibliotheek geen onderdeel uitmaakt van het literaire veld.

Al met al heeft de bibliotheek een lastige positie in het literaire veld. Een bemoeilijkende factor hierbij is toch dat boeken in het imago van de bibliotheek zo allesbepalend zijn. Enkel focussen op het boek is echter een versmalling van de taak van de bibliotheek, zo veel mag duidelijk zijn. Alhoewel het zeer zeker zo is dat de bibliotheek stevige banden heeft met het literaire veld, is bewustwording dat de bibliotheek ook grote belangen heeft op andere culturele en maatschappelijke terreinen noodzakelijk. Zowel het bredere boekenvak als letterkundigen zijn geneigd de bibliotheek weleens te veel te zien als promotor van het boek, of, specifieker: literatuur. Hier is echter duidelijk gebleken dat de bibliotheek het boek enkel als een instrument ziet om invulling te geven aan een rol in de lokale gemeenschap. Het grotere doel is steeds de ontwikkeling en participatie van burgers in de samenleving te bevorderen. Een te grote nadruk op de combinatie bieb en boek, geeft een te smalle kijk op het openbaar bibliotheekwerk.

55 7. Discussie

Zoals ieder onderzoek, heeft ook het hier gepresenteerde onderzoek naar de positie van de bibliotheek in het literaire veld zijn beperkingen. Allereerst moet worden opgemerkt dat het selecteren van (fragmenten van) artikelen uit Bibliotheekblad en Boekblad handmatig is gedaan. Het is daardoor niet uit te sluiten dat er materiaal gemist is dat wel binnen de vastgestelde selectiecriteria viel. Aangezien het materiaal digitaal niet toegankelijk was, is toch voor deze aanpak gekozen. Overigens, het digitaal doorzoeken van het materiaal op trefwoorden sluit ook niet uit dat er materiaal gemist wordt. Dan wordt eenvoudig materiaal gemist zonder dat dat opgemerkt wordt. Eveneens bestaat er een risico dat er bij het selecteren van materiaal uit Boekblad in de eerste paar doorgenomen jaargangen – ik werkte terug vanaf 2015 naar 2008 – materiaal gemist is, omdat het toepassen van de criteria en het doornemen van de eerste jaargangen wat handigheid vraagt in de beginfase. Idealiter had ik daarom de eerste jaargangen tweemaal doorgenomen. Daarvoor ontbrak echter de tijd.

Een hieraan gelieerd punt is dat ik eerst alle jaargangen van Boekblad heb doorgenomen en daarna de jaargangen van Bibliotheekblad. Beter was wellicht geweest dit meer af te wisselen om er zekerder van te kunnen zijn dat beide bladen niet ongemerkt wat anders benaderd zouden worden. Het zou nu zo kunnen zijn dat er een wat vertekend beeld is ontstaan. Het verschil in het totaal aantal (fragmenten van) artikelen uit Bibliotheekblad en Boekblad is echter zodanig groot en de toegepaste criteria mijns inziens vrij duidelijk, dat deze eventuele onvolledigheid geen al te groot verschil zal hebben gemaakt voor de analyse.

Voor verder onderzoek zou het nuttig kunnen zijn ook fragmenten te onderzoeken en te selecteren waar de bibliotheek in de vakbladen niet genoemd wordt, maar waar dat logischerwijs wel te verwachten zou zijn. Juist dan kan immers blijken in hoeverre de bibliotheek wel of niet valt binnen het denkkader van andere spelers uit het literaire veld. Wellicht zou dat nog aanvullende inzichten gegenereerd hebben.

Het perspectief en de rol van de overheid als het gaat om het openbaar bibliotheekwerk is in dit onderzoek wat weinig aan bod gekomen. Dit is echter wel relevant in het geval van een grotendeels gesubsidieerde instelling. Verder onderzoek naar de visie van de overheid op de rol van de bibliotheek in het literaire veld zou daarom eveneens een mooie aanvulling kunnen zijn.

Tot slot mogen we ervan uitgaan dat een vakblad een representatief beeld geeft van hoe er in de bibliotheekwereld of in het bredere boekenvak gedacht wordt over de positie van de bibliotheek. Toch is het besef dat het ergens ook een beperkt beeld kan zijn dat opkomt uit het materiaal ook op zijn plaats; niet alles wat leeft in een (werk)veld wordt immers duidelijk in een vakblad. Ook in de grote bibliotheekwereld zijn verschillen van inzicht over de verhouding van bibliotheek tot het boek en het literaire veld. Bovendien is de inhoud van de websites van de vakbladen (www.bibliotheekblad.nl en www.boekblad.nl) niet eens meegenomen. Daarvoor ontbrak de tijd en het is ook maar zeer de vraag of de archiveringen van oudere versies van de websites beschikbaar en compleet zijn.

56 8. Bibliografie

Black, Alitair, Simon Pepper and Kaye Bagshaw. Books, Buildings and Social Engineering. Early Public Libraries in Britain from Past to Present. Aldershot: Ashgate, 2009.

Bourdieu, Pierre. ‘Economisch kapitaal, cultureel kapitaal, sociaal kapitaal.’ In: Pels, Dick (red.) Pierre Bourdieu. Opstellen over smaak, habitus en het veldbegrip. Amsterdam: Van Gennep, 1989, 120-141. Bourdieu, Pierre. “De sociale ruimte en de genese van ‘klassen’”. In: Pels, Dick (red.) Pierre Bourdieu. Opstellen over smaak, habitus en het veldbegrip. Amsterdam: Van Gennep, 1989, 142-170.

Bourdieu, Pierre. ‘Enkele eigenschappen van velden.’ In: Pels, Dick (red.) Pierre Bourdieu. Opstellen over smaak, habitus en het veldbegrip. Amsterdam: Van Gennep, 1989, 171-178.

Bourdieu, Pierre. ‘De produktie van geloof. Bijdrage tot een economie van symbolische goederen.’ In: Pels, Dick (red.) Pierre Bourdieu. Opstellen over smaak, habitus en het veldbegrip. Amsterdam: Van Gennep, 1989, 246-283.

Bourdieu, Pierre. De regels van de kunst. Wording en structuur van het literaire veld. (Vertaald door Rokus Hofstede) Amsterdam: Van Gennep, 1994.

Bové, Paul A. ‘Discourse’. In: Lentricchia, Frank en Thomas McLaughlin (eds). Critical Terms for Literary Study. (2nd edition) Chicago: The University of Chicago Press, 1990, 50-65.

Goinga, H. van. ‘De bibliotheekwereld omstreeks 1800 en de negentiende-eeuwse aanzetten voor