• No results found

5.1 Sporen uit de (late) prehistorie

5.1.1 Bewoningssporen

In de zuidelijke helft van wp1 is tijdens de Fieldschool 2016 een huisplattegrond aangetroffen met een noordwest-zuidoost oriëntatie (afb. 5.1). De lengte van de plattegrond bedraagt ca. 18 m, de breedte ca. 5 m. Aan de lange zijdes bevinden zich de ingangsportalen tegenover elkaar. Vanaf de ingangsportalen heeft het noordwestelijke deel van de structuur ten opzichte van het zuidoostelijke eind een grotere oppervlakte, waardoor het aannemelijk is dat het staldeel zich hier bevindt.

Richting het oosten, in wp10 van de Fieldschool 2017, is een aantal sporen waargenomen die redelijk op dezelfde lijn liggen als de sporen van huis 1. Hoewel de oostzijde van de plattegrond duidelijk is begrensd door twee grotere paalsporen, kunnen deze sporen deel uitmaken van dezelfde plattegrond. Als deze sporen in wp10 inderdaad onderdeel uitmaken van de plattegrond, betreffen deze waarschijnlijk een herbouw of andere fase van de huisplattegrond.

In het noordwesten wordt de huisplattegrond door greppel G1 oversneden. Hierdoor is een aantal paalsporen van de buitenconstructie niet aangetroffen. Verder is een aantal sporen aan de noordelijke zijde van de binnenconstructie niet aangetroffen of herkend. De diepte van de paalsporen varieert tussen 6 en 38 cm, met een gemiddelde van 15,5 cm (ca. 5,82 m + NAP). In het algemeen hebben de paalkuilen in het vlak een ronde vorm, met een gemiddelde diameter van 36,5 cm. In de coupes hebben de sporen veelal een afgeronde onderkant en een vulling die bestaat uit (bruin-)grijs zand.

De binnenconstructie is drieschepig en bestaat uit acht gebinten, waarvan de palen in de breedterichting de structuur ca. 2,6 m uit elkaar zijn geplaatst. In de lengterichting bedraagt de afstand tussen de meeste paren gebintpalen 1,4 tot 1,7 m. De drie zuidwestelijke paren staan verder uit elkaar, namelijk 3,1 m. Het is mogelijk dat tussenliggende paalsporen niet herkend zijn tijdens het veldwerk en deze afstanden in werkelijkheid kleiner zijn geweest. De afstanden tussen de wandpalen variëren tussen 1 en 2 m, met een gemiddelde van 1,4 m. De wand- en binnenpalen zijn niet gekoppeld. Dit wil zeggen dat deze sporen in de breedterichting van de structuur niet op een lijn liggen.

Huis 1 vertoont sterke overeenkomsten met Drentse huizen van het type Emmerhout en Elp (afb. 5.2: 1 en 2). Waterbolk rekent gebouwen tot het type Emmerhout die in de over het algemeen de volgende kenmerken bezitten.65

Kenmerken Emmerhout Aanwezig bij huis 1

drieschepige binnenconstructie en halfportaalconstructie Ja

gekoppelde wand- en binnenpalen die in de lengterichting van het huis 2

tot 2,4 m uit elkaar staan Nee

vaak enkele nokpalen op een onderlinge afstand van 1 tot 3 m; Ja

afgeronde huisuiteinden; Ja

lengte meestal 17 tot 29 m, soms aanzienlijk langer Ja

breedte 5 tot 7 m Ja

brede ingang in een van de korte zijden Ja

meestal een of twee smallere ingangen in de lange wanden dicht bij de

andere korte zijde Ja

de wand bevindt zich meestal buiten de wandpalen. Dit kan soms worden afgeleid uit dubbelpalen waar de wand tussendoor heeft gelopen en incidenteel uit de aanwezigheid van een wandgreppel of een rijtje dunne paaltjes die dicht naast elkaar staan. De draagkracht van de wand kan door gestapelde zoden zijn versterkt

Nee

soms een centrale veestalling met schotten of extra paren binnenpalen Niet bekend een relatief smal middenschip met een breedte van 2,2 tot 3,2 m Ja

Op andere punten zijn overeenkomsten met huizen van het type Elp. Dit huistype onderscheidt zich onder meer van huizen van het type Emmerhout omdat de wand- en binnenpalen niet meer consequent recht tegenover elkaar staan en tussen de gebintpalen direct naast het stalgedeelte een

relatief grote afstand is.66 Deze kenmerken zijn bij huis 1 aanwezig. Verder is bij type Elp het aantal

wandpalen lager is dan het aantal gebintpalen.67 Dit is bij huis 1 niet het geval.

Huis 1 kan niet eenduidig bij een bekend huistype ingedeeld worden, maar is te beschouwen als een ‘hybride’ huistype met zowel kenmerken van het type Emmerhout als kenmerken van het type Elp. Huis 1 past hiermee in het beeld van andere bekende huizen uit Oost-Nederland die niet eenduidig kunnen worden gerekend tot Waterbolk’s definitie van de huistypen Emmerhout en Elp zoals eerder aangetroffen is in Zutphen, Colmschate en Epse (afb. 5.2: 3, 4 en 5).

In de sporen behorende tot de plattegrond van huis 1 is één enkele vondst aangetroffen: een mogelijke klopsteen (par. 6.6.2). Er is geen materiaal aangetroffen dat geschikt is voor 14C-datering,

dus voor de datering van de plattegrond moet worden gekeken naar gangbare dateringen van de huistypen Emmerhout, Elp en hybride types. Type Emmerhout heeft een datering in het tweede deel van de midden bronstijd (ca. 1500-1050 voor Chr.), type Elp een late bronstijd datering (ca. 1050-800 voor Chr.).68 Het dateerbare vondstmateriaal dat in de omgeving van huis 1 is bijna volledig afkomstig

uit de midden bronstijd. Het zeer lage aantal vondsten uit de periodes vóór en na de midden bronstijd maakt het hiermee aannemelijk dat het erf en het huis uit de midden bronstijd dateren (1500-1050 voor Chr.).

66 Waterbolk 2009, 49. 67 Theunissen 1999, 127.

Afb. 5.2 Enkele huisplattegronden van het type Emmerhout en aanverwante hybride type uit de tweede helft van de midden bronstijd en het begin van de late bronstijd. 1. Hijken-Hijker Noorderveld huis 5; 2. Dalen- Huisbergsveld huis 1; 3. Zutphen-Looërenk huis 22; 4. Colmschate-De Scheg G16; 5. Epse-Olthof-Zuid late prehistorie huis 8. (Bron: Hermsen & van der Wal, 2016, 53 afb. 3.13)

Huis 2

Na het samenvoegen van de vlaktekeningen van beide Fieldschools is geprobeerd eventuele structuren te herkennen in een groot cluster van sporen in het noordelijke deel van wp1 en wp10. Hierin is een incomplete huisplattegrond herkend. De wand- en binnenpalen en mogelijke ingangen tegenover elkaar in de lange zijdes zijn zichtbaar, evenals de zuidoostelijke kopse kant. De noordwestelijke kopse kant van de plattegrond is niet herkend (afb. 5.3).

Afb. 5.3 Gedeeltelijke plattegrond van huis 2.

De huisplattegrond heeft een noordwest-zuidoost oriëntering met een minimale lengte van ca. 14 m en een breedte van ca. 5 m. De binnenconstructie is voor het grootste deel drieschepig en lijkt in het zuidoosten over een lengte van 4,5 m een vierschepig. Het is echter ook mogelijk dat deze sporen onderdeel zijn van een tussenwandconstructie. In de breedterichting zijn de gebintpalen ca. 2,5 m uit elkaar geplaatst. De afstand tussen de paren gebintpalen bedraagt in de lengterichting 1,3 tot 2,1 m. De afstand van de wandpalen varieert tussen 1 en 2 m. De diepte van de sporen varieert tussen 8 en 46 cm, met een gemiddelde van 18 cm (ca. 5,80 m + NAP). De paalsporen zijn rond van vorm met een gemiddelde diameter van 35 cm. In de coupes hebben de sporen een afgeronde onderzijde met een vulling van (bruin-)grijs zand. De gebintpalen zijn gekoppeld aan de wandpalen.

De constructie en de afmetingen in de lengte en breedte van huis 2 komen sterk overeen met huizen van het type Emmerhout (zie eerdere tabel). Kenmerkend voor plattegronden van dit type is de drieschepige binnenconstructie.69 Zoals te zien is op afb. 5.2 (1-3 en 5) zijn van dit type in de regio

ook exemplaren bekend met een deels vierschepige binnenconstructie. Verder vertoont deze plattegrond een sterke overeenkomst met huis 8 van de opgraving Olthof-Zuid Prehistorie (project 310, afb. 5.2: 5).70

69 Waterbolk 2009, 43

Uit een paalspoor van de binnenconstructie en een kuil binnen de plattegrond is aardewerk uit de midden bronstijd aangetroffen. Nauwkeuriger is dit aardewerk niet te dateren vanwege het ontbreken van kenmerkende versiering. Op basis van het aardewerk en de sterke overeenkomsten met huizen van het type Emmerhout is de gedeeltelijke huisplattegrond gedateerd in de midden bronstijd (1500-1050 voor Chr.).

Spiekers

In totaal zijn tijdens beide Fieldschools twee spiekers herkend (afb. 5.4 en afb. 5.5). Beiden zijn aangetroffen in wp1. Mogelijk is het aantal spiekers groter omdat niet alle (als paalspoor geïnterpreteerde) sporen aan een structuur konden worden gekoppeld. Daarnaast is het mogelijk dat paalsporen in het veld niet als zodanig zijn herkend en gedocumenteerd.

Afb. 5.5 Detail spiekers.

Spiekers zijn op palen staande, verhoogde voorraadschuurtjes. Ze zijn verhoogd om zo vraat van ongedierte en rot door optrekkend vocht te voorkomen. Vanaf de midden bronstijd komen spiekers voor en zijn tot in de vroege middeleeuwen in gebruik gebleven.

Van spieker Spk1 zijn vijf van de zes paalsporen aangetroffen. De coupes van drie sporen zijn ingestort voor dat deze gedocumenteerd konden worden. De overige twee sporen zijn wel beschreven. Deze sporen hadden een diepte van 12 en 16 cm vanaf het vlak met een vulling van grijs zand. De oppervlakte van de spieker bedraagt ca. 5 m2. De afstand tussen de palen is ca. 1,1 m. Dit is

de grootste van de aangetroffen spiekers. Spk1 ligt tussen de twee eerder beschreven huisplattegronden in, op ca. 10 m afstand. In geen van de sporen van de spieker is vondstmateriaal aangetroffen. Hierdoor is het niet mogelijk samenhang met een of beide huisplattegronden en de daarbij horende erven te maken.

Spk2 is een kleine spieker van drie palen met een oppervlakte van ca. 1m2. De palen van deze spieker

liggen op ca. 1,2 m afstand van elkaar. De sporen zijn 30 en 32 cm diep met een vulling van grijs zand. Deze spieker bevindt zich ca. 2 m ten zuiden van huis 1. Op basis van de locatie van de spieker en de huisplattegrond is het mogelijk dat deze spieker onderdeel uitmaakte van hetzelfde erf als huis 1. Dit is niet met zekerheid vast te stellen; uit geen van de paalsporen van de spieker is vondstmateriaal afkomstig.