• No results found

Hoofdstuk I: Proloog – Griekenland en de Balkan

3.2 Bewegingen van en naar Goumènissa

Na de lange tocht werden de vluchtelingen bij aankomst in Griekenland allereerst opgevangen in tentenkampen bij de grote steden. Aldaar werden per dorp van herkomst

raden gekozen door de gezinshoofden, die als legale entiteit zouden fungeren.124 De raden

werden daarna naar verschillende mogelijke vestigingsplekken geleid, waarna de beslissing viel waar ze zich zouden vestigen. Het was de intentie van de RSC en de Griekse staat om

dorpsgemeenschappen zoveel mogelijk intact te laten bij de vestiging.125 Dit was voor de

vluchtelingen uit Bulgarije makkelijker dan voor de vluchtelingen uit Anatolië, omdat deze

(Oost-)Roumelioten onder redelijk vreedzame omstandigheden waren vertrokken.126 Toch

kon een groep Pontiërs uit Akdağmadeni een raad vormen die voor Goumènissa koos.

122 Pentzopoulos, Balkan Exchange, 82-92.

123 In totaal zijn er 1,047 nieuwe dorpen gesticht in Grieks Macedonië! Alexandra Yerolympos, ‘Inter-war Town Planning and the Refugee Problem in Greece: Temporary ‘Solutions’ and Long-Term Dysfunctions’, in: Renée Hirschon ed., Crossing the Aegean, An Appraisal of the 1923 Compulsory Population Exchange Between Greece

and Turkey (Oxford 2003) 133-143, aldaar 140. 124

Kontogiorgi, Population Exchange, 141. 125 Pentzopoulos, Balkan Exchange, 107-108.

126 De vluchtelingen uit het zuiden van Bulgarije woorden Oost-Roumelioten genoemd, naar de staat Oost- Roemelië die daar korte tijd bestond voordat het zich bij Bulgarije voegde in 1885 (officieel pas in 1908). Andere benamingen voor deze Roumelioten zijn Voriothrákes (Noord-Thraciërs) of Voulgaropròsfyges (vluchtelingen uit Bulgarije).

48

Thános Martsòkis, 1928 (dòpyos)

Thános werd in 1928 geboren. Zijn moeder kwam uit het nabijgelegen dorp Gríva, zijn vader uit Goumènissa. Zijn vader emigreerde naar de Verenigde Staten waar hij uiteindelijk een kapperszaak begon, terwijl zijn moeder met twee kinderen en schoonmoeder achterbleef in Goumènissa. Tijdens de oorlog moest Thános als jongen voor het gezin zorgen. Hij werkte vanaf 1941 als baksteenmaker en daarnaast trok hij regelmatig naar het moeras van Yiannitsá om daar fruit en zaden te verzamelen. Een jaar later ontsnapte hij tijdens de strenge winter ternauwernood aan de dood door een blindedarmontsteking. Na de Duitse bezetting wist Thános door inmenging uit de VS van zijn vader met een van de Amerikaanse Liberty Ships op terugtocht van de Sovjet-Unie naar de VS te emigreren, alwaar hij bij de marine zou dienen. Daarna zou hij voor zijn werk, dankzij het Slavische dialect dat hij sprak, als vertegenwoordiger voor een Amerikaans bedrijf regelmatig voor lange periodes door Oost-Europa reizen, met Thessaloniki als standplaats. Tijdens een van deze reizen ontmoette hij in 1971 zijn vrouw in Thessaloniki. Na zijn pensioen keerde hij met zijn vrouw terug naar Goumènissa.

Hetzelfde deed een deel van de Roumelioten die uit Áno Vodená afkomstig waren. Áno Vodená, tegenwoordig Gorni Voden geheten, ligt tussen de laatste uitlopers van het Rodopegebergte, nabij Asenovgrad

(voorheen Stenímacho) en Plovdiv

(Philippoúpolis). De Grieken in Áno Vodená

hielden zich voornamelijk bezig met

wijnbouw. In tegenstelling tot de

mensonterende vlucht van de Pontiërs konden de Grieken uit Áno Vodená enigszins georganiseerd vertrekken. Met de trein gingen ze bij Alexandroúpoli de grens over, waarna ze bij aankomst in Thessaloniki, in oktober 1924, in tenten ondergebracht

werden.127 Toen de vestigingsraad in

Goumènissa de wijngaarden zag, was voor de wijnbouwers uit Áno Vodená de keuze eenvoudig gemaakt om zich in Goumènissa te vestigen.

Nog voordat de vluchtelingen

aankwamen, alsook nog in de periode na hun vestiging, vertrokken er stapsgewijs vanuit

Goumènissa Bulgaarsgezinde Slavofonen

richting Bulgarije, onder de conventie van Neuilly. Tot aan 9 april 1925 was hun aantal

opgelopen tot ongeveer 600 mensen.128 Het

ging meestal om jongere mensen. Zo waren twee tantes van Thános Martsòkis met hun echtgenoten naar Bulgarije vertrokken, nota bene naar Asenovgrad, waar de Roumelioten

127 Interview met Yiòrgos Yiannákos, 23 november 2010, deel 1, 1:00-3:00. 128 Michailidis, Μετακινήσεις Σλαβοφώνων, 148.

49

in Goumènissa vandaan kwamen!129 Toen Thános’ vader, die inmiddels naar de VS was

geëmigreerd, in 1927 met kerst terugkwam, wilde hij het gezin meenemen naar de VS. Om de oma van Thános niet alleen achter te laten, moest zij naar de tantes in Bulgarije. Oma hield haar poot echter stijf, ‘ik zal bij mijn eigen haard sterven!’ en zo viel het plan in duigen. De vader van Thános vertrok weer alleen naar de VS en negen maanden later werd Thános

geboren. Hij zou zijn vader pas na de Tweede Wereldoorlog voor het eerst zien.130 Reden

voor het vertrek van de Bulgaarsgezinde dòpyi was de opgevoerde assimilatiepolitiek van de Griekse staat tegenover de Slavofonen in Noord-Griekenland. Eenieder die zich niet achter

de Grieken schaarde, werd geacht te vertrekken.131 Eerder al waren de meest fanatieke

Bulgaarsgezinden vertrokken na de Balkanoorlogen.

129 Interview met Thános Martsòkis, 15 november 2010, deel 2, 18:45. 130 Interview met Thános Martsòkis, 23 maart 2012, deel 1, 10:00-14:30. 131

Michailidis, ‘National Identity versus Minority Language, The Greek and Bulgarian Experience in the 20th century’, in: Ann Katherine Isaacs ed., Language and Identities in Historical Perspective (Pisa 2005) 91-96, aldaar 94.

50

Zo veranderde over een periode van een krappe tien jaar de samenstelling en sociale orde van Goumènissa en de rest van Grieks Macedonië dramatisch. Exacte getallen voor Goumènissa ontbreken helaas, maar het inwoneraantal steeg tussen 1920 en 1928 met

ongeveer 1,100 man naar 4,433 inwoners.132 Het hoge aantal sterfgevallen in de eerste

jaren na de vestiging in acht nemende kan met zekerheid gesteld worden dat er meer dan 1,700 vluchtelingen gevestigd werden in Goumènissa. De Slavofone dòpyi moesten hun dorp ineens delen met vluchtelingen die een andere taal spraken, terwijl buren en familieleden voorgoed over de grens vertrokken. Daarnaast moesten ze met de Griekse staat communiceren in een taal die hen niet eigen was – de meeste dòpyi spraken geen Grieks – en werd er van ze geëist dat ze zich goede Grieken zouden tonen. Dat deze ingrijpende veranderingen in het dagelijks leven tot spanningen zouden leiden tussen de dòpyi en de pròsfyges, alsmede tussen de staat en de dòpyi, was bijna onvermijdelijk.

3.3 Vestiging in Goumènissa – de eerste jaren

Bij aankomst in Goumènissa in het najaar van 1924 werden de Roumelioten en Pontiërs eerst opgevangen in schuren, stallen en de leegstaande huizen van hen die naar Bulgarije

waren vertrokken. Daar verbleven ze soms met negen families tegelijk.133 Tevens werden,

zoals in het net nieuwe huis van de opa van Yiánnis Zaggòtis, vluchtelingen bij de dòpyi in

huis geplaatst.134 In deze periode zaten de vluchtelingen en de dòpyi dicht op elkaar,

bovendien was er grote schaarste, wat tot de eerste spanningen leidde tussen beide groepen. In mijn gesprekken met de vluchtelingen kwam veelal naar voren dat de dòpyi hen met de rug aankeken en niet wilden in het dorp. Het was dan ook van groot belang dat er snel woningen beschikbaar zouden komen om de vluchtelingen definitief te vestigen.

Dit was een van de kerntaken van de Refugee Settlement Commission. De RSC was opgericht als een onafhankelijke entiteit onder de auspiciën van de Volkenbond die geen verantwoordelijkheid hoefde af te leggen tegenover de Griekse staat. Het kreeg van de staat land toegewezen, die de Commissie moest verdelen onder de vluchtelingen, voor vestiging en landbouw. De fondsen van de Commissie mochten expliciet niet voor noodhulp gebruikt worden, maar alleen voor de lange termijnoplossing van het permanent vestigen van de

vluchtelingen.135

132 Altikis, Οδωνυμικά, 93.

133

Interview met Yiòrgos Yiannákos, 23 maart 2012, deel 2, 22:00. 134 Interview met Yiánnis Zaggòtis, 22 maart 2012, deel 2, 3:30-4:30. 135 Pentzopoulos, Balkan Exchange, 84.

51

Yiòrgos Yiannákos, 1918 (Voulgaropròsfygas)

Officieel is Yiòrgos in 1920 geboren, maar dat komt omdat er bij aankomst in Griekenland iets fout was gegaan met zijn papieren. Tot zijn zesde woonde hij in Áno Vodená waar hij naar de eerste klas van de Griekse school zou gaan, maar hij trok in het najaar van 1924 met de andere Grieken uit Áno Vodená naar Griekenland. Zijn oom, naar wie hij vernoemd is, streed aan de Griekse kant tijdens de Macedonische Strijd in het gebied rond Goumènissa onder het pseudoniem Karabelás, in het dorp is een straat naar hem vernoemd. De eerste winter van vestiging bracht Yiòrgos met negen andere gezinnen onder barre omstandigheden door in een opslagschuur, maar al snel kregen ze grond voor een huis toegewezen in de nieuwe wijk. Met veel moeite kwamen ze de eerste jaren door. Tijdens de Duitse bezetting sloot Yiòrgos zich aan bij ELAS, waarmee hij door heel Griekenland aan gevechten deelnam. Na de bezetting verliet hij die organisatie weer vanwege de sterke communistische invloed, een ideologie waar hij geen heil in zag, en sloot hij zich aan bij het staatsleger tijdens de burgeroorlog. Hij woont met zijn vrouw nog steeds op dezelfde kavel waar zijn vader het eerste huis gebouwd had in de jaren ’20.

In Goumènissa werden twee nieuwe wijken buiten de dorpskern gecreëerd; een voor de Pontiërs ten westen van de dorpskern en een voor de Roumelioten aan de oostkant van Goumènissa. Vanaf 1926 werden daar de eerste

eenvoudige huizen gebouwd.136 Daarbij moet

worden opgemerkt dat de vluchtelingen de huizen niet kregen, maar de kosten ervoor in een

lening af moesten betalen.137 Opvallend is dat

mensen die in Áno Vodená bij elkaar woonden, dat nu ook weer deden. Zo kreeg Yiòrgos Yiannákos dezelfde familie Tátsis die naast hen woonden in Bulgarije als buren in de nieuwe

wijk.138 De wijk van de Pontiërs was aanzienlijk

kleiner. Dit omdat hun groep kleiner was en de meesten binnen Goumènissa bleven wonen, in huizen achtergelaten door de dòpyi die naar Bulgarije waren vertrokken. De toewijzing van grond ten oosten van Goumènissa voor de vestiging van de Roumelioten leidde tot klachten van de onteigende verbouwers van deze grond. Deze grond ‘was nauwelijks genoeg om de oude inwoners te voorzien.” Men vroeg zich af waarom voor de vestiging niet de “ongebruikte ruimtes binnen Goumènissa” werden gebruikt. Om het “onrecht nog groter te maken, werd het stuk grond voor de bouw van ieder nieuw huis zo

groot, dat men er riante villa’s kan

neerzetten.”139 De protesten hadden geen

succes en de nieuwe wijk werd aangelegd.

136 Interview met Yiòrgos Yiannákos, 23 november 2010, deel 1, 5:00. 137

Standaardbeleid van de RSC, zie Kontogiorgi, Population Exchange, 143. 138 Interview met Yiòrgos Yiannákos, 23 november 2010, deel 3, 3:00. 139 Uit de krant Μακεδονία [Macedonië], 24 juni 1926, pagina 3.

52

kaart uit 1978 van de Geografische Dienst van het Griekse leger De Commissie bouwde in totaal 52,500 huizen in Griekenland tot aan haar opheffing eind 1930, waarvan alleen al 31,000 in Grieks Macedonië. De Griekse staat bouwde in

dezelfde periode nog eens 10,000 huizen in Grieks Macedonië.140 De regio was voor de

bevolkingsruil niet alleen zeer heterogeen in bevolkingssamenstelling, maar ook onderbevolkt en onderontwikkeld. Teneinde de regio productiever te maken, ondernam de RSC een groot aantal infrastructuurprojecten, die weer werk gaven aan de vluchtelingen. Er werden nieuwe wegen aangelegd, ziekenhuizen en klinieken gebouwd en in de buurt van Goumènissa werd de Axiosrivier ingedamd en werden de Amatovo en Ardzan meren alsmede het moeras van Yiannitsá drooggelegd. Hiermee verdween malaria bijna geheel in

de regio.141 In totaal ging ruim twee derde van het budget van de Commissie voor agrarische

vestiging op aan Grieks Macedonië.142

Een van de belangrijkste factoren om de productiviteit van de landbouwproductie in Grieks Macedonië op te schroeven was echter een nieuwe verdeling van land. In de regio was onder het Ottomaanse Rijk nog steeds een semi-feudaal systeem met grootgrondbezitters (moslims) en bezitloze boeren in werking. Dit systeem veranderde

140

Pentzopoulos, Balkan Exchange, 109. 141 Kontogiorgi, Population Exchange, 265-296. 142 Pentzopoulos, Balkan Exchange, 110.

53

nauwelijks in de eerste jaren na inlijving bij Griekenland. De Venizelisten zagen echter de mogelijkheid om met landhervormingen de bezitloze boeren electoraal aan zich te binden en de komst van de vluchtelingen gaf de definitieve doorslag om dit programma door te voeren. Wat volgde was grootschalige onteigening van de grootgrondbezitters, om de vrijgekomen grond te verdelen onder de landloze klasse, bestaande uit zowel vluchtelingen als dòpyi. De lokale elites zagen zo hun plannen om zich de grote landgoederen

achtergelaten door de moslims toe te eigenen ongedaan gemaakt.143

De vrijgekomen grond werd voornamelijk ter beschikking gesteld van de RSC, die in totaal 861,000 hectare grond (waarvan 620,000 in Grieks Macedonië) kreeg toegewezen. Van deze grond was ongeveer 500,000 hectare (400,000 in Grieks Macedonië) geschikt voor

de landbouw.144 Deze grond werd eerst tijdelijk verdeeld onder de vluchtelingen en landloze

dòpyi. De tijdelijke aard van de verdeling had als oorzaak het ontbreken van een kadaster in Griekenland, een project dat de RSC op zich nam, om het vervolgens bij de opheffing van de Commissie over te dragen aan de Griekse staat. De aanvankelijk tijdelijke aard van de verdeling had een slechte invloed op de productie, omdat men niet zeker wist of gedane

moeite later in het voordeel van iemand anders zou zijn na de definitieve verdeling.145

In Goumènissa duurde het tot eind 1932 voordat de definitieve verdeling van de beschikbare landbouwgrond plaatsvond. Toen het uiteindelijk zover was, leidde dit tot onrusten die de gemoederen hoog deden oplopen. Al in 1928 werd er vanuit het dorp verzocht om Goumènissa op te nemen in de definitieve verdeling van landbouwgrond in het district, aangezien “in de huidige situatie het onderhouden van de gezinnen niet mogelijk

is.”146 De situatie verslechterde toen in juni 1932 een hagelstorm overtrok met hagelstenen

“zo groot als eieren” die de oogst bijna compleet verwoestte.147 Op 9 oktober kwamen

enkele vertegenwoordigers van de Pontiërs en de Roumelioten bijeen om in een brief op te roepen tot snelle uitvoering van de verdeling van de landbouwgrond, ook vanwege de

verwoestte oogst.148

Toen het landverdelingscomité vergaderde in het gemeentehuis van Goumènissa op 4 december 1932, verzamelde zich buiten een menigte van vluchtelingen en bezitloze dòpyi om te protesteren. Ze riepen naar het comité “Wegwezen! We worden genoeg voor de gek

143 Karakasidou, Fields of Wheat, Hills of Blood, 153. 144 Pentzopoulos, Balkan Exchange, 104.

145

Georgios Kritikos, ‘The Agricultural Settlement of Refugees – A Source of Productive Work and Stability in Greece, 1923–1930’, Agricultural History, 79:3 (2005), 321-346, aldaar 334.

146

Krant Μακεδονία, 29 december 1928, pagina 4.

147 Krant Μακεδονία, 19 juni 1932, pagina 6 en 24 juni 1932 pagina 2. 148 Krant Μακεδονία, 13 oktober 1932, pagina 3.

54

gehouden!” Pas na tussenkomst van de politie keerden de rust enigszins terug.149 Reden

voor de grote ophef was dat er slechts 12 stremmata (1 stremma = 0,1 hectare) per gezin zouden worden uitgegeven. Hiervan zou een gezin niet kunnen rondkomen en meer

onrusten dreigden als er geen oplossing voor het probleem zou komen.150 Bovendien, zo

blijkt uit latere berichtgeving in de noord-Griekse krant Makedonía, waren er ook mensen

ingeschreven voor de verdeling, die geen recht hadden op landbouwgrond.151 Sokrátis

Mítsas, een Roumelioot, herinnert zich de onrust nog: “dagenlang was er tumult en moest

de politie de rust bewaren, ze wilden ons de grond niet geven.”152 Na herziening van de

rechthebbenden werd de verdeling uiteindelijk 18 stremmata per gezin, waarmee men met

moeite rond kon komen.153 Alle geïnterviewden uit Goumènissa ervoeren armoede en

zware tijden in het eerste decennium na de vestiging, vanwege de beperkte hoeveelheid beschikbare grond.

In de jaren ’30 is er echter sprake van een redelijke bloeiperiode in het dorp. Na de definitieve landverdeling ging de productiviteit omhoog. De opbrengst van de zijderupsen op de moerbeien van Goumènissa was dermate hoog, dat er een zijdefabriek aan de rand

van het dorp gebouwd werd, één van slechts drie in zijn soort in Griekenland.154 In deze

zijdefabriek vonden met name meisjes en jonge vrouwen werk, terwijl de mannelijke bevolking zich voornamelijk met de landbouw bezighield. De Pontische Agathí Papadopoúlou was vijftien jaar toen ze aan de slag ging in de Chrysallísfabriek, en zou er ook

nog in de eerste jaren na de oorlog werken.155 Het was vooral voor de vluchtelingenfamilies

een manier om sneller hun lening af te lossen voor de bouw van hun huizen. In totaal zorgde

de fabriek voor zeker 400 arbeidsplaatsen.156

De landhervormingen, die ook Goumènissa hadden getroffen, hadden op grote schaal succes voor de Griekse staat. Het was een van de meeste radicale landhervormingen in Europa na 1918 en maakte van Griekenland een land van kleinschalige grondbezitters, in

plaats van enkele rijke en invloedrijke grootgrondbezitters.157 In een klap werden zowel de

agrarische vluchtelingen gevestigd, de landloze dòpyi tevreden gesteld en zo een nieuwe

149

Krant Μακεδονία, 5 december 1932, pagina 4. 150 Krant Μακεδονία, 9 december 1932, pagina 4. 151 Krant Μακεδονία, 10 december 1932, pagina 1. 152

Interview met Sokrátis Mítsas, 29 maart 2011, 2:30.

153 Interview met Yiórgos Yiannákos, 23 november 2010, deel 1, 5:30. 154 Interview met Chrístos Índos, 22 maart 2012, deel 1, 4:40. 155

Interview met Agathí Papadopoúlou, 15 juni 2011, deel 2, 4:20. 156 Interview met Chrístos Índos, 22 maart 2012, deel 1, 4:20. 157 Kritikos, ‘Agricultural Settlement’, 337.

55

klasse van kleinschalige bourgeoisie gecreëerd.158 Deze grote groep kleine grondbezitters,

en dan voornamelijk de vluchtelingen, bleven trouw aan de Liberale Partij van de

Venizelisten, aan wie ze de grond te danken hadden.159 Door de gebondenheid aan de grond

ging de landbouwproductiviteit omhoog, waardoor Griekenland minder afhankelijk werd

van import.160 De vluchtelingen alsmede de landloze dòpyi hadden een eigen plek in de

Griekse staat gekregen, wat de bevolking in de noordelijke gebieden stevig bond aan Griekenland.

3.4 De hellenisering van Goumènissa

Naast de creatie van een stabiele politieke kleinschalige bourgeoisieklasse was het grootste voordeel van de vestiging van de vluchtelingen in Grieks Macedonië voor de Griekse staat het helleniseren van deze gebieden. Een korte blik op de statistieken laat zien dat de Grieken voor 1912 in ieder geval niet meer dan 42% van de bevolking van Grieks Macedonië uitmaakten, terwijl hun percentage na de bevolkingsruilen in 1928 was opgelopen tot

89%.161 Alhoewel de betrouwbaarheid van dit soort statistieken met een korrel zout

genomen dient te worden, is de verandering niet te negeren. Het enige gevaar voor de nationale homogeniteit van de Griekse staat in Grieks-Macedonië zat hem nu nog in de Slavofonen, zoals de dòpyi in Goumènissa.

Voor de Griekse staat was het feit dat grote groepen dòpyi in de nieuwe gebieden van Noord-Griekenland geen Grieks spraken een doorn in het oog. Voor de dòpyi betekende de inlijving bij Griekenland dat er ineens een moderne gecentraliseerde natiestaat in hun dagelijks leven verscheen, in sterk contrast met het Ottomaanse Rijk, die ook nog eens in

een onbegrijpelijke taal communiceerde.162 In tegenstelling tot andere minderheidstalen

zoals het Arvanitisch (een vorm van Albanees), zag de Griekse staat in de Slavische dialecten in Noord-Griekenland een grote bedreiging voor de nationale eenheid en de veiligheid van de grensgebieden. Voornaamste aanleiding voor deze houding vanuit Athene was het revisionistische irredentistische beleid van Bulgarije tijdens het interbellum, dat via deze

158 Kontogiorgi, Population Exchange, 131. 159 Kritikos, ‘Agricultural Settlement’, 336. 160

Pentzopoulos, Balkan Exchange, 160. 161 Ibidem, 134.

162 Daar kwam nog bij dat alle communicatie van de Griekse staat in de zogenaamde katharèvousa

(‘gepurificeerde’) vorm van Grieks was, die voor de meeste gewone Grieken al niet of nauwelijks te verstaan was. De grote meerderheid van de Grieken sprak dimotiká (‘volks’), die pas na de kolonelsjunta in 1976 als officiële taal werd aangenomen.

56

minderheid probeerde een claim op Grieks Macedonië te rechtvaardigen.163 In feite kan

men spreken van een voortzetting van de Macedonische Kwestie.

Het belangrijkste wapen van een natiestaat in het homogeniseringsproces is het onderwijs en in Grieks Macedonië was dat niet anders. De kinderen werd een zeer