• No results found

Bespreking van het 16 de -eeuws landschap rond Leffinge

4.2.2

De landschappelijke gegevens voor 16de-eeuws Leffinge zijn gebaseerd op een reconstructie van de toenmalige percelering rond het dorp Leffinge. Deze kaart is opgesteld door Prof. Dr. D. Tys202 door middel van een retrogressieve reconstructie vertrekkende van de primitieve kadasterkaarten van Popp. Deze kaarten werden gekoppeld aan de landschapsgegevens uit andere informatiebronnen om jongere landschapskenmerken te kunnen verwijderen. De 16de- en 17de-eeuwse ommelopers (cf. 3.1.2.2) vormden de voornaamste informatiebron om de 16de-eeuwse percelering rond Leffinge te reconstrueren203. Op deze reconstructiekaart werden verschillende landschapselementen aangeduid door A. Lehouck204.

Het onderzoeksgebied bevond zich in het noordoosten van onderstaande kaart (Figuur 16). Het (vermoedelijke) geulenstelsel, aangeduid in het rood en met het cijfer 4, was een vertakking van de Testerepgeul, die werd ingedijkt tijdens de volle middeleeuwen. Het geulenstelsel, gereconstrueerd op basis van de percelering, bevond zich ten westen van het onderzoeksgebied, enkele vertakkingen ervan doorsneden het onderzoeksgebied. Het landinwaartse deel van deze geul zou rond 900 op natuurlijke wijze verzand zijn, terwijl het deel dat tot aan de Testerepgeul doorliep tot in de 11de-12de eeuw open bleef. De gronden die zich in de bocht van deze opgevulde geul bevonden, ten zuidwesten 197 Tys 2003, 327. 198 Tys 2003, 534-535. 199 Tys 2003, 567-568. 200 Tys 2003, 566. 201 Tys 2003, 276. 202

Vrije Universiteit Brussel.

203

Tys 2001/2022, 264.

204 Gemeentelijk archeoloog te Koksijde en wetenschappelijk begeleider van dit project. De gegevens over deze kaart zijn overgenomen uit het rapport van het vooronderzoek uitgevoerd door SORESMA nv (Goudie-Falkenbach et al. 2010, 14-15).

van het onderzoeksgebied, werden op basis van het wildernisregaal door de graaf in gebruik genomen tijdens de 10de eeuw (cf. 3.1.1)205. Binnen de grenzen van de opgravingszones zijn tijdens het archeologisch onderzoek over het algemeen geen geulafzettingen aangetroffen, op de restgeul ter hoogte van S124 na (cf. 4.1.3). De Hogedijkweg, aangeduid met het cijfer 3, was een defensieve dijk langs de Testerepgeul. De in het lichtgroen aangeduide lineaire structuren kunnen waarschijnlijk als geuldijken geïnterpreteerd worden. Deze werden waarschijnlijk gelijktijdig met de Hoge Dijk langs de Testerepgeul aangelegd om het gebied geschikt te maken voor landbouw en/of bewoning. De landinname wordt eveneens aangetoond door de aanwezigheid van afwateringsgrachtjes langs de restgeulen. Deze zijn aangeduid in het donkergroen. Om de geulen terug te dringen werden dammen aangelegd. De overblijfselen ervan zijn op onderstaande kaart op vier plaatsen in het donkerblauw aangeduid. Twee van deze dammen zouden later gebruikt zijn als wegtracé. De Leemstraat, die de scheiding vormt tussen beide archeologische zones binnen het onderzoeksgebied, was, volgens A. Lehouck, één van deze dammen. De knik in de Leemstraat kan geïnterpreteerd worden als een wiel206 en toont aan waar de restgeul oorspronkelijk liep. De meeste dammen hebben een geknikt verloop. Langs deze hoofdweg tussen Leffinge en Stene kwam op verschillende plaatsen vroegmiddeleeuws aardewerk voor (cf. 3.2.1.1), waaruit mogelijk kan afgeleid worden dat de weg teruggaat tot de vroege middeleeuwen of Karolingische periode. Als deze hypothese klopt, was het overstromingsrisico van het geulenstelsel minimaal. Bewoning langs de hoofdweg was in deze periode dan zeker mogelijk. Bij deze hypothese moet echter opgemerkt worden dat de toponiemen in de ommelopers niet op de aanwezigheid van een dam in deze omgeving wijzen. Bovendien doorsnijdt de Leemstraat duidelijk de percelering, wat impliceert dat deze pas werd aangelegd toen de percelering reeds bestond. De perceelsvormen zijn gebaseerd op de aanwezigheid van de (opgevulde) getijdengeul. Bijgevolg zou het aanleggen van de Leemstraat eerder in de volle middeleeuwen moeten gedateerd worden en moet het tracé gezien worden als een verbindingsweg aangelegd om het gebied beter te ontsluiten. Mogelijk was er wel een restgeul aanwezig, waarbij ter hoogte van de Leemstraat een kleine afdamming werd aangelegd. Deze afdamming zou dan echter veel minder lang zijn dan het traject van de Leemstraat. De toponiemen in de ommelopers van Leffinge duiden wel op de aanwezigheid van verschillende hofsteden in het 17de begin en op bewoning in het 16de begin, waar verschillende sites die voor de 15de eeuw verdwenen in het landschap bewaard bleven als wal (cf. 3.1.2.2)207.

De „Quadiec‟ (of Quadedyc‟) te Leffinge werd vermeld in 1268, 1414 en 1430 en bevond zich in de directe omgeving van de Heerweg tussen Leffinge en Stene. Deze weg vormde de grens in de perceelstructuur van noordoost-Leffinge. De percelering was in dit gebied duidelijk gericht op deze weg. De weg wordt in verband gebracht met het verloop van een zijtak van de Testerepgeul ten noorden van de weg en volgde mogelijk een oud dijktracé om lokaal overstromingsgevaar van de geul af te weren208.

205

Mondelinge informatie van Prof. Dr. D. Tys.

206

Een wiel is een boogvormige herstelling van een dijk ten gevolge van een dijkdoorbraak. Op de plaats van de doorbraak ontstond, door de getijdenwerking, een uitgeschuurde put, die meestal aan de zeezijde hersteld werd (Tys 2003, 319).

207 Mondelinge informatie van Prof. Dr. D. Tys.

Figuur 16: Reconstructie van de 16de-eeuwse percelering van Leffinge209 met aanduiding van verschillende landschapselementen210. Het onderzoeksgebied (aangeduid in het rood) situeert zich in

het noordoosten.

209 Tys 2001/2002, 266.

5

De vlakdekkende opgraving

Dit hoofdstuk vormt een toelichting bij de aangetroffen sporen en structuren. De sporen zullen in onderstaande tekst per zone toegelicht worden. De sporen werden doorlopend genummerd in beide zones.

Zone 1