• No results found

de zaak beschouw van m'n tegenwoordig standpunt schynt die belangrykheid toch weer geringer dan ik voor twaalf, vyftien jaren zou gemeend hebben, en dan de

koryfeen van 1836 (?) meenden en meenen.

Gy zegt niet alles van hem (B.v.d.Br.) mooi te vinden. Ik ook niet. En zelfs z'n

taal, als zoodanig is me zeer tegengevallen. Nu, dit is geen hoofdzaak. De algemeene

richting van z'n streven is van meer belang, en ik moet ronduit verklaren dat ik zeer

dikwyls niet begryp wat-i wil. Van z'n stuk byv. over Vaderlandsliefde heb ik weinig

of niets gevat. Als het mooi is ben ik 'n stommeling.

Een andere opmerking, en hier kan ik vry precies weten wat ik bedoel. Hy is in

de war met antiquarische kleur. (Net als juffr. Toussaint, trouwens).

Hy schynt te meenen dat 'n schildery die 'n schemeravond voorstelt, schemerig

geschilderd wezen moet. Deze niet ongewone vergissing is komiek. Z'n ‘Trudeman

en zyn wyf’ is even inkompleet, even afgebrokkeld (d.i. even ongenietbaar) als 't

schrale donneetje dat-i in 'n kroniek vond. De roeping van den dichter is 'n half

uitgewischt beeld weer frisch voor den dag te tooveren, de ontbrekende lynen

bytewerken, de verouderde zaak te aktualizeeren door den toeschouwer te dwingen

zich zoo of zooveel eeuwen terug te denken. Maar dit doet men niet door 't navolgen

van 't gebrek aan helderheid dat 'n oude Begebenheit kenmerkt. In parabel overgezet

is m'n bedoeling aldus: een schilder die 'n bedelaarster in lompen wil voorstellen,

bereikt dit doel niet door inplaats van stevig doek, 'n ouwe lap te nemen voor z'n

stuk. Het oude kleed moet nieuw geteekend zyn.

Die ‘Trudeman en zyn wyf’ doet me denken aan iemand die om goed te doen

begrypen hoe zwart 'n schoorsteenveger is, z'n heele boek in den inktpot gooit. Het

gebruiken van drie vier oude woorden of vormen (Bylo! vroed, dank hebt! dy spille

jolyt, etc) is 'n armzalig fopperytje ook al werden ze juister aangewend dan B.v.d.B.

zich veroorlooft. Maar dit is byzaak. Hoofdzaak is de bestudeerd onklare indruk die

't geheel maakt. Doch zeg me eens, wat is dat voor 'n ‘Kroniek van den Militarius’

waarop-i zich beroept?

IX.

Wiesbaden 9 Dec. 1877.

Waarde vriend, Hartelyk dank voor uw Bakhuizen v.d. Brink. Ik heb er al veel in

gelezen, en 'n heele oogst van opmerkingen ... neen, geen oogst. Het gewas staat

te veld en zal daar wel

verdorren en vergaan omdat het my onmogelyk is 't binnentehalen in de schuren.

Velerlei verdrietelykheden - och, 't woord is wat zacht! - maken my sedert lang 't

werken onmogelyk. Of liever, dit geldt het uitwerken, 't vorm geven aan m'n

gedachten. Opmerkingen maak ik wel, en ik ben zoo vry te gelooven dat ze, ten

deele althans, de moeite van 't publiceeren zouden waard zyn. Maar de smart slaat

me telkens de pen uit de hand. Meen niet dat ik groote woorden voor kleine zaken

gebruik, iets waaraan ik juist zoo'n hekel heb! Neen, ik verga inderdaad van verdriet.

Toch wil ik u 'n blyk geven dat ik in uw B.v.d.B. reeds iets gelezen heb. 't Is nog

niet, veel, want ik lees zeer langzaam en schwerfällig. Ik vind stukken als dat over

Le Maire hoogst belangryk. Zulke studiën moesten we meer hebben. We konden

daarvoor zonder schade 99/100 van onze zoogenaamde bellettrie missen. De

pretense mooischryvery in dat genre wordt misselyk! Ik schaam me dat ik er ook

aan deed. Erger nog dat ik, om niet om te komen van gebrek, wel genoodzaakt

wezen zal er nog meer aan te doen. De richting van m'n geest wordt hoe langer

hoe kontemplatiever, en de uiting voor publiek valt me zwaar! Ook voel ik dat deze

aandoening niet begrepen wordt, maar ... waaraan schryft men dan m'n zwygen

toe?

B.v.d. Brink! Ik erken dat ik, vóór 't lezen van uw III

n

bundel, weinig van hem wist.

Het geschryf van Huet over hem naar aanleiding altoos van z'n ongenietelyk geseur

over z'n Potgieter, bracht me weinig of geen licht. Nu, om licht te verspreiden schryft

Huet dan ook niet. Men moet al tevreden zyn als hy 't clair-obscur niet stikduister

maakt. De expectoraties van Huet doen me altyd denken aan 'n die ven-lantaarn ...

in den zak van 'n overjas. Ik kan er niet by zien. 't Kan aan my liggen, want ik hoor

dat vele anderen gelukkiger zyn, of ... zich gelukkiger voordoen.

B.v.d. Brink dan. 't Zou de moeite loonen 'n studie over hem uittegeven. Zeker,

was hy 'n belangryke persoonlykheid. Des te betreurenswaardiger dat-i après tout

maar 'n schryver was. Ook hy liet zich door 't métier verlokken tot het leveren van

den onzin die 't lezend publiek nu eenmaal schynt te verlangen. Waarom niet zich

bepaald tot het doorsnuffelen van archieven, en't leveren van bouwstoffen? Was 't

zelf-schryven en ‘stukken maken’ ook hem misschien 'n treurige noodzakelykheid?

Schande dan over 't volk, dat hem niet in staat stelde, z'n ware roeping ongestoord

te volgen.

Misschien vraagt ge, wat ik in v.d. B's schryven afkeur? Laat my eerst zeggen

dat hy myns inziens veel beter schryft dan verreweg de meesten.

Mais ce n'est pas jurer gros, want het misbruik, dat er door onze mannen der pers

gemaakt wordt van de algemeene onbedrevenheid in lezen, is hemeltergend. Niets

zou makkelyker zyn dan dagelyks 'n courant uittegeven, gevuld met de zotternyen

der schryvers van den dag.

Dat er slecht geschreven wordt (d.h. in casu: slordig gedacht) zou me minder

verdriet doen, wanneer er maar niet door de algemeene tevredenheid bleek dat

‘men’ niet gewoon is onderscheid te maken tusschen onzin en gezonde rede. Ik

wed tien tegen ... niemendal, dat er in heel Holland geen twintig lezers zyn, die de

schouders ophalen voor de b e w y z e n die B.v.d.Br. hier en daar geeft van Mac

Auley's schryvers talent. Lieve god, die bewyzen zyn armzalig! Zie blz. 185,

bovenaan. Zie den ‘om zyn satirischen kracht onvergetelyken trek’ op 192-193! Men

moet al heel weinig te onthouden hebben om zoo'n schryvers-prouesse in z'n

gedachten te houden ... neen, nù zal ik ze onthouden, my zal ze voortaan inderdaad

onvergetelyk zyn!

En die ‘ponjaardsteek’ op blz. 183! Als er geen scherper wapens waren dan zulke

dolken, zou 't nog al schikken met de welvarendheid der slachtoffers van de pen! 't

Komiekst is, dat B.v.d.B. zelf hier en daar flinker stooten uitdeelt. Wat bewoog hem

toch