zou althans door eenige couranten en tydschriften besproken worden. Nog altyd
zullen velen 't niet doen, maar ... enkele toch!
Dat het debiet (ook van M.S.) redelykjes ging, is net voldoende om u geen bankroet
te bezorgen, en om niet te klagen, te jammeren, etc. Maar ... hollandsch is en blyft
het succesje! Ge hadt duizenden van Mill. St. en van Specialiteiten moeten
verkoopen. Wat men noemt opgang, hebben we 'r niet meegemaakt! Hierna beter.
Hoe vriendelyk van u, dat lystje van verkochte M. St. zoo nauwkeurig te maken!
Dat gy er telle quelle mee tevreden zyt, doet me genoegen, maar ik heb verdriet
over de nauwte, de kleinheid van de hollandsche verhoudingen. Neen, méér nog!
Aannemende dat ons landje klein is, dan nog valt het debiet my tegen. Volgens
Huet waren er eenige jaren geleden 10000 inteekenaren op twee gelyktydige
uitgaven van Cats! Ook van een compleeten Feith werden er eens circa even zooveel
terstond geplaatst! Ik weet wel dat ik niet populair ben (wat me niet bedroeft) maar
toch zag ik 't getal der ‘geestverwanten’ gaarne iets grooter. Ik ontvang 'n tal van
brieven (waaronder zotte) vol sympathie, o! By de meesten denk ik: wel, kerel, als
je dan zoo hartelyk gezind bent, verspreid dan m'n werken! maar ik uit dien wensch
nooit, 't Zou den schyn hebben, alsof ik m'n geestverwanten op kosten jagen wou.
Heel komiek is 't overigens, dat er onder die ‘geestverwanten’ velen zyn wier ...
verwantschap me niet heel duidelyk is, ja sommigen die ik volstrekt niet als neef of
nicht naar den geest erkennen mag. Velen meenen m'n kameraad te zyn, omdat
ze dit of dat niet gelooven, wat zoo'n groote kunst niet is. Anderen
omdat ze ontevreden zyn, en meenen wat te klagen te hebben. Och!
[geheel los van den overigen inhoud is aan dezen brief het volgend P.S.
toegevoegd:]
Aan de Mill. St. ontbreekt iets zeer essentieels! Het ... voornaamste hoofdstuk! Dit
zal men zien by den herdruk. Toen ik dien bundel afmaakte omdat hy toch eindelyk
afmoest! was ik niet wèl.
[Uit een brief van 25 december 1875]
...
Dit wat stemming aangaat. Wat m'n geen tyd hebben betreft ik sukkel nog al met
de correctie van Bundel III en IV. Op 't afwerken daarvan en van de Specialiteiten
wacht het Blyspel.
En zie, daar kwam me dezer dagen iets voor de voeten wat me èn stemming èn
tyd kost. Ook dat zal ik u by gelegenheid eens vertellen, maar om 't goed te doen,
en in al z'n kleuren, zou ik te lang moeten uitweiden. Herinner me maar eens, liefst
mondeling, aan ‘Maria Theresia en de vrymetselary.’ Dat is 'n zaak die me twintig
dagen lang m'n avend kost, en op veel ergernis te staan komt. Ik had iemand die
doodarm is, of op 't punt staat het te worden, den raad gegeven aan 't vertalen te
gaan, en toen die persoon ... och, 'n vervelende historie! Daar ik hulp had toegezegd,
meenende dat 't om 'n kleine korrectie zou
te doen zyn, moet ik nu doorbyten! Maar er blykt dat m'n beschermeling geen twee
regels redelyk hollands schryven kan, en ook 't duitsch niet verstaat. Nog 'n avend
of vier, vyf dan ben ik er door, en dan basta!
[In de ‘bibliographie’ van den ‘ter Gedachtenis aan Multatuli’ door de
vereeniging ‘De Dageraad’ in 1892 uitgegeven bundel komt o.a. voor:
‘Sacher Masoch, Maria Theresia en de Vrymetselaars, historische novelle.
Volgens Veritas (Mejuftr. M. Anderson) geheel door Multatuli vertaald.’
De ware toedracht dezer zaak blykt uit Multatuli's brief. De daar bedoelde
persoon wàs Mej. Anderson.]
Wiesbaden 11 Maart 1876.
Beste kerel, uw brief heeft me zoo getroffen! Daarom vooral antwoord ik terstond,
om u te doen weten dat ik hartelyk aandeel neem in uw tegenspoed. Ge schryft zoo
fideel en open en natuurlyk! Alles is zoo waar. Ik bedoel hiermee niet: er staan geen
leugens in uw brief. Zoo grof is de zaak niet! Ik meen wat fyners. Ge schetst zoo
precies naar waarheid uw aandoeningen. Maar, beste kerel, één bezwaartje hoefde
niet mee te tellen, namelyk 't verloren gaan van die kopie.
Bezwaar u nooit over iets wat my betreft. Die kopie was zeker weinig, heel weinig,
en niet de moeite waard om van te spreken, maar al waren
't vellèn geweest, ik heb te veel bewys van hartelykheid van u ontvangen om niet
heel graag ook van myn kant te toonen dat ik welwillend ben. Doch, nog eens, in
dit zaakje kan ik niet eens welwillendheid plaatsen. Dat ik naar die (in allen geval
weinige en onbeduidende) kopie vroeg was 'n gevolg van myn ... beroerdheid. Ik
moet even openhartig zyn als gy. Welnu, ik ben met onze ‘Specialiteiten’ in de war.
Ge weet dat ik 'n heel pak Noten klaar heb. Welnu, dat brak me den nek. By 't
aanvullen en pas-maken van den tekst, waaraan we nu nog bezig zyn, wist ik zelf
telkens niet of ik zekere opmerkingen al dan niet in die Noten had geplaatst. Ook
is er telkens twyfel of zekere gedachte al dan niet thuis hoort in tekst of in Noten.
Kortom er is knoeiery in m'n werk en telkens ben ik den draad kwyt. Ik ben hierover
zoo verdrietig dat ik, als ik middelen had, zou trachten alles terug te koopen en over
te werken. Maar dit kan niet.
Het terug vragen van dat brokje kopie, geschiedde in een van die buien toen ik
mezelf vroeg: hoe drommel, wou ik dat ook weer maken, aansluiten, pas-maken?
't Was alleen tot handleiding om door te zien wat ik geschreven had, weer op de
rails te komen voor 't vervolg, en niet omdat die kopie eenige waarde had.
Wat overigens dat op de rails brengen aangaat, ook als zoodanig, is 't de vraag of
dat onnoozel brokje geschryf me wel zou geholpen hebben. Neen, zeker niet!
Het is dus zonde en jammer dat ge, by al uw anderen tegenspoed, u ook nog
daarover geergerd hebt. Mocht ooit zooiets weer voorkomen, reken dan vast op
myn groote zucht om u genoegen te doen. Ik ken niets schooners dan welwillendheid.
(Er is kwaadwilligheid genoeg in de wereld!) en me dunkt dat ik ù vooral,
welwillendheid schuldig ben! Doch ook zonder dat, ik houd er van, en wou niets
In document
Multatuli, Brieven. Deel 10. Laatste periode · dbnl
(pagina 101-106)