• No results found

Hoofdstuk 4 Remedies van de patiënt bij een schending van de wettelijke en contractuele

4.3. Beroep op wilsgebreken

De wens van een patiënt om een rechtshandeling aan te gaan kan ook op een gebrekkige manier zijn gevormd als gevolg van ontbrekende of onjuiste informatie, waardoor sprake is van een wilsgebrek.110 Beroepen op dwaling (artikel 6:228 BW) en bedrog (artikel 3:44 BW) kunnen de patiënt beschermen tegen informatiegebreken.111 Een wilsgebrek verhindert de totstandkoming van de geneeskundige behandelingsovereenkomst niet, maar kan wel een vernietiging van de rechtshandeling opleveren, mits aan de vereisten van artikel 6:228 of 3:44 BW is voldaan.112 Omdat bedrog ten opzichte van een patiënt ook kan worden aangemerkt als

de hierna te bespreken misleidende en daarmee oneerlijke handelspraktijk in de zin van afdeling 6.6.3a BW, zal bedrog in deze scriptie verder buiten beschouwing blijven.113

108 Olthof in T&C BW 2020, art. 6:74 BW, aant. 2 (online, laatst bijgewerkt op 11 september 2020). 109 Rb. Rotterdam 14 juli 2017, ECLI:NL:RBOT:2017:6459.

110 Schaub 2015, p. 1. 111 Idem.

112 Idem.

4.3.1. Artikel 6:228 BW

Artikel 6:228 BW bepaalt dat sprake is van dwaling indien de wil van de partij bij een

overeenkomst is gevormd door een verkeerde voorstelling van zaken.114 Daarvan is sprake als men van een bepaald feit in het geheel niet of slechts gedeeltelijk op de hoogte is.

Ingevolge artikel 6:228 lid 1 BW is een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, vernietigbaar indien:

a) de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij, tenzij deze mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting zou worden gesloten; b) de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te

weten, de dwalende had behoren in te lichten;

c) de wederpartij bij het sluiten van de overeenkomst van dezelfde onjuiste

veronderstelling als de dwalende is uitgegaan, tenzij zij ook bij een juiste voorstelling van zaken niet had behoeven te begrijpen dat de dwalende daardoor van het sluiten van de overeenkomst zou worden afgehouden.

Daarbij geldt volgens het tweede lid dat de vernietiging niet kan worden gegrond op een dwaling die een uitsluitend toekomstige omstandigheid betreft of die in verband met de aard van de overeenkomst, de in het verkeer geldende opvattingen of de omstandigheden van het geval voor rekening van de dwalende behoort te blijven. De negatieve formulering van deze laatste twee vereisten betekent dat deze ingeroepen kunnen worden als verweren door de wederpartij.115

4.3.2. Onjuiste voorstelling van zaken als gevolg van een inlichting, mededelingsplicht of wederzijdse dwaling

Een onjuiste voorstelling van zaken kan aldus zijn gebaseerd op een inlichting van de psycholoog, bijvoorbeeld de (onjuiste) mededeling dat de zorg voor volledige vergoeding in aanmerking komt, zoals in de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 14 juli 2017116. Daarnaast kan een onjuiste voorstelling het gevolg zijn van nalaten om een mededeling te doen, terwijl daartoe wel de plicht bestaat. Een beroep op dwaling in het kader van artikel

114 Schaub 2015, p. 9. 115 Schaub 2015, p. 11.

6:228 lid 1 onder b BW is dus mogelijk als de psycholoog heeft gezwegen, terwijl hij de patiënt had behoren in te lichten en hiertoe een mededelingsplicht had.117

In de rechtsliteratuur wordt aangenomen dat sprake is van een mededelingsplicht indien 1) de wederpartij kennis heeft van, of kennis behoort te hebben van, de (juiste) stand van zaken, 2) het voor de wederpartij kenbaar is dat de desbetreffende informatie voor de ander van belang is, 3) voor de wederpartij kenbaar is dat de ander mogelijk dwaalt omtrent die informatie, en 4) de wederpartij naar verkeersopvattingen de plicht heeft om die informatie mee te delen.118 Omdat de psycholoog in ieder geval op grond van de (precontractuele) wettelijke

informatieplicht van artikel 38 Wmg – in samenhang met artikel 4 Regeling Transparantie Zorgaanbieders – kennis heeft of behoort te hebben van de tarieven die voor de patiënt van belang zijn, eventuele eigen betalingen en de vraag of de te leveren prestaties of diensten onder de verzekerde aanspraak van de Zorgverzekeringswet of de Wet langdurige zorg vallen, is aannemelijk dat de psycholoog per definitie aan het eerste en laatste vereiste voldoet. Daarnaast kan de psycholoog onder omstandigheden tevens gehouden zijn om die kennis te hebben en te verschaffen in het kader van de Wet op de geneeskundige

behandelingsovereenkomst. Zijn deskundigheid, tegenover een niet-deskundige patiënt, pleit er ook voor dat hij die kennis heeft. In de rechtsliteratuur wordt de deskundigheid van de zorgaanbieder genoemd als een gezichtspunt bij het vaststellen van de mededelingsplicht in het kader van artikel 6:228 lid 1 onder b BW.119 Zo is het bij een niet-gecontracteerde zorgaanbieder aannemelijk dat hij er weet van heeft dat zijn patiënt zich bezighoudt met de vraag of de behandeling onder de reikwijdte van de basisverzekering valt. Of de psycholoog in een concreet geval weet dat informatie over de tarieven en de eigen bijdrage voor de patiënt van belang is en de patiënt mogelijk dwaalt omtrent die informatie, komt echter aan op een benadering van de omstandigheden van het geval.

Dat artikel 38 Wmg kan worden gebruikt ter invulling van de mededelingsplicht van artikel 6:228 lid 1 onder b BW, bevestigt Van Schelven in zijn annotatie bij het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 2 augustus 2016.120

117 Schaub 2015, p. 16.

118 Jansen 2012, p. 150 en Asser/Hijma 7-I* 2013/233. 119 Schaub 2015, p. 19.

120 Zie annotatie Hof Den Haag 2 augustus 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:2241, GZR 2016/325 (met noot B.A. Van

Tot slot kan de onjuiste voorstelling ook gebaseerd zijn op wederzijdse dwaling, waarbij de psycholoog van dezelfde onjuiste voorstelling uitgaat als de patiënt. Wederzijdse dwaling ten aanzien van de tarieven van de behandeling en de eigen bijdrage is echter niet aannemelijk meer sinds de invoering van een inkijkfunctie in 2016 in het zogeheten VECOZO-systeem. Bovendien is het onwaarschijnlijk dat een niet-gecontracteerde beroepsbeoefenaar niet weet of het werk dat hij uitvoert onder de reikwijdte van de basisverzekering valt en/of voor vergoeding in aanmerking komt.

4.3.3. Stelplicht en bewijslast

Voor een geslaagd beroep op dwaling moet de patiënt stellen en bij voldoende betwisting aannemelijk maken dat een juiste voorstelling van zaken ontbreekt.121 Daarbij is het volgens de Hoge Raad voldoende dat de dwalende stelt en in geval van betwisting aannemelijk maakt dat hij in dat geval een of meer door hem aan te wijzen onderdelen van de overeenkomst niet zou hebben aanvaard.122

4.3.4. Onderzoeksplicht versus mededelingsplicht

Wat een geslaagd beroep op dwaling mogelijk bemoeilijkt is de eigen verantwoordelijkheid van de patiënt om na te gaan of zijn zorgverzekeraar de zorg die hij wil ondergaan vergoedt, wat in de sleutel van artikel 6:228 lid 2 BW kan worden geplaatst. Indien zo volgt uit de aard van de overeenkomst, de in het verkeer geldende opvattingen of de omstandigheden van het geval, dan dient de dwaling namelijk voor rekening van de patiënt te blijven, zo volgt uit het tweede lid. Van Schelven plaatst echter de kanttekening dat, als er een wettelijke

informatieplicht volgt uit artikel 38 Wmg, het niet redelijk is om de dwaling voor rekening van de patiënt te laten komen.123 Dit is in lijn met vaste rechtspraak van de Hoge Raad,124 waarin de Hoge Raad vaststelde dat het feit dat de ene partij haar onderzoeksplicht naar bepaalde relevante gegevens verzaakt, niet uitsluit dat de andere partij ten aanzien van diezelfde gegevens een mededelingsplicht heeft. Als dat laatste het geval is en een

mededelingsplicht is geschonden, dan geldt volgens de Hoge Raad dat de mededelingsplicht bovendien boven de schending van de onderzoeksplicht dient te komen.125

121 HR 8 oktober 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2982. 122 HR 17 januari 1997, ECLI:HR:1997:ZC2250.

123 Zie annotatie Hof Den Haag 2 augustus 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:2241, GZR 2016/325 (met noot B.A. Van

Schelven).

124 HR 10 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2629. 125 Idem.

4.3.5. Rechtsgevolgen geslaagd beroep op artikel 6:228 BW

Het gevolg van een geslaagd beroep op artikel 6:228 BW is vernietigbaarheid van de

geneeskundige behandelingsovereenkomst overeenkomstig de regeling van artikel 3:49 BW e.v..126 Ingevolge artikel 3:49 BW kan de patiënt ervoor kiezen om de overeenkomst

buitengerechtelijk te vernietigen. Indien de patiënt kiest voor een buitengerechtelijke vernietiging, dan bepaalt artikel 3:50 lid 1 BW dat de buitengerechtelijke verklaring die een rechtshandeling vernietigt tot de psycholoog moet zijn gericht. Daarnaast kan hij de

overeenkomst vernietigen door middel van een rechterlijke uitspraak. Een andere

mogelijkheid is het wijzigen van de overeenkomst zodat het nadeel voor de patiënt wordt opgeheven, overeenkomstig artikel 6:230 BW.127 In de literatuur is tevens gewezen op de mogelijkheid om via artikel 6:162 BW schade te claimen van de psycholoog ingeval van een schending van de mededelingsplicht van artikel 6:228 lid 1 onder b BW.128