• No results found

Belemmeringen bij arbeidsparticipatie

Zwart werk

4.3 Belemmeringen bij arbeidsparticipatie

In deze paragraaf bespreken we de belemmeringen voor arbeidsparticipatie van vrouwen die we zijn tegengekomen in de literatuur. Het gaat om factoren waarvan vrouwen zeggen dat deze hen belemmeren om (meer) te werken.

Een belemmering is in dit geval het omgekeerde van een kans: afwezigheid van belemmeringen zou de arbeidsparticipatie van vrouwen kunnen verhogen.

Dat vrouwen zich zelf, al dan niet met hulp van derden, inspannen om belem-meringen weg te nemen, is een randvoorwaarde voor arbeidsparticipatie.

De vaakst genoemde belemmering is de zorg voor het gezin (met (kleine) kinderen en/of de zorg voor het huishouden. Vrouwen gaan in hun overweging om al dan niet een baan te zoeken uit van de verantwoordelijkheid voor de taken thuis (Willems & Droppert, 2003). Van de moeders die niet tot de beroepsbevolking behoren, geeft 65% de zorg voor het gezin als reden om niet te werken (Korvorst & Traag, 2010). Eén van de manieren om deze belemme-ring weg te nemen, is het uitbesteden van (een deel van de) zorg voor het gezin aan formele of informele opvang. Belangrijker dan de kosten die dit met zich meebrengt, blijken opvattingen en normen over de (on)wenselijkheid van opvang door anderen dan de moeder (Ooms et al., 2007). Lager opgeleide autochtone moeders denken veel negatiever over formele kinderopvang dan laagopgeleide allochtone moeders (Portegijs et al., 2006).

Ook ziekte of arbeidsongeschiktheid wordt relatief vaak genoemd als belemmering voor arbeidsparticipatie. Van de moeders die niet tot de beroepsbevolking behoren, geeft 19% ziekte of arbeidsongeschiktheid als belangrijkste reden om niet te werken. Recent onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau (Keizer & Keuzekamp, 2011) laat zien dat allochtone vrouwen − vooral Turkse en Marokkaanse vrouwen − relatief veel gezondheids-problemen ervaren en dat hun lage arbeidsparticipatie hier in belangrijke mate aan toe te schrijven is.

Gepercipieerde arbeidskansen spelen ook een belemmerende rol. Als men verwacht minder aantrekkelijk te zijn voor de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld

doordat sprake is van verouderde diploma’s, een lage opleiding of een hoge leeftijd, dan is men minder geneigd werk te zoeken. Dit zogenaamde discou-raged worker-effect is overigens geworteld in de realiteit. De arbeidsmarkt-perspectieven van bijvoorbeeld ouderen, lager opgeleiden, migranten en mensen met gezondheidsbeperkingen zijn minder gunstig (Echtelt, 2010).

Pels & De Gruijter (2006) constateerden in onderzoek naar emancipatie van de tweede generatie Turkse en Marokkaanse vrouwen in Nederland dat deze vrouwen de opstelling van de werkgever en/of de arbeidsmarkt noemden als belangrijke belemmering voor arbeidsparticipatie. Na de zorg voor (kleine) kinderen werden deze arbeidsmarktgerelateerde belemmeringen het vaakst genoemd. De respondenten beschreven situaties uit het eigen arbeidsverle-den, zoals een slechte werksfeer, het niet verlengen van het arbeidscontract, het negeren van werkervaring of elders verworven competenties ten gunste van formele diploma’s en discriminatie (zowel bij solliciteren als op de werkvloer). In enkele gevallen bleek het dragen van een hoofddoek te leiden tot het niet verlengen van het arbeidscontract. Eerdere negatieve ervaringen met (het zoeken naar) werk vormen dus een belemmering voor

arbeidsparticipatie.

Pels & De Gruijter (2006) vonden ook dat Turkse en Marokkaanse vrouwen

− en in mindere mate ook autochtone vrouwen − de eigen persoon noemde als belemmering bij het realiseren van de eigen wensen ten aanzien van werk.

Een gebrek aan zelfvertrouwen, of het geloof in eigen kunnen, staat vrouwen in de weg bij (het zoeken naar) betaalde arbeid. Sipkes et al. (2001) consta-teerden in face to face interviews met Turkse en Marokkaanse niet-uitkerings-gerechtigde vrouwen dat dikwijls sprake is van een grote psychosociale problematiek. Deze vrouwen worstelen met hetzelfde soort problemen als autochtone vrouwen − op het relationele vlak, rond opvoeding of gezondheid van de kinderen, huishoudgeld en dergelijke − maar bij allochtone vrouwen komen ze vaker en soms ook heftiger voor. Sipkes et al. (ibid.) wijten dit aan het ontbreken van een netwerk bij veel vrouwen. Ook wijzen zij erop dat de vrouwen vaak een drempel ervaren om een beroep te doen op professionele hulp.

Ook (schoon)ouders of de eigen gemeenschap kunnen een belemmerende rol spelen. De omgeving van de vrouw reageert dan afkeurend op haar wens om te werken. In het onderzoek van Pels & De Gruijter (2006, ibid.) noemen de geïnterviewde vrouwen hun partner nauwelijks als belemmerende factor voor het verrichten van betaald werk. Uit nadere analyse blijkt echter dat de partner toch een belemmerende rol kan spelen als er sprake is van een (zeer) ongelijke verdeling van zorg- en huishoudtaken. Overigens zegt een deel van de geïnterviewde vrouwen steun vanuit de familie en van de eigen partner te (hebben) ervaren als een belangrijke stimulans om werk te zoeken.

In de literatuur vinden we een specifieke belemmering voor arbeidspartici-patie van eerste generatie allochtone vrouwen: het gebrek aan Nederlandse

taalvaardigheid. Ook hier springen Turkse en Marokkaanse vrouwen er negatief uit. Het behoeft geen betoog dat een gebrekkige taalvaardigheid meestal samenhangt met het ontbreken van relevante opleiding en werkervaring. Het niet (goed) spreken van de Nederlandse taal bemoeilijkt echter ook het zoeken en vinden van steun, bijvoorbeeld bij participatiewensen.

Overigens blijkt dat niet alleen allochtone vrouwen onvoldoende op de hoogte zijn van mogelijkheden voor ondersteuning bij het zoeken naar een baan. Ook autochtone vrouwen kennen niet altijd effectieve zoekkanalen en blijken niet goed op de hoogte van hoe de arbeidsmarkt werkt.

4.4 Slotsom

In dit hoofdstuk lieten we zien dat vooral leeftijd, opleidingsniveau, etniciteit en in mindere mate de gezinssituatie (zorg voor kleine kinderen) van invloed zijn op de hoogte van de arbeidsparticipatie van vrouwen in Nederland. We maakten aannemelijk dat zich in de populatie vrouwelijke nuggers personen bevinden die zwart werk verrichten. In de literatuur is hierover weinig bekend.

Vervolgens beschreven we motieven om wel of niet deel te nemen aan de arbeidsmarkt, of (meer) uren te werken. Financieel-economische en sociaal-culturele motieven blijken divers en met elkaar verweven en moeten dus in samenhang worden onderzocht.

Tot slot belichtten we in het kort belemmeringen voor arbeidsparticipatie van vrouwen. Moeders noemen het vaakst de zorg voor gezin als belangrijkste belemmering. Het uitbesteden van een deel van de zorgtaak is een manier om deze weg te nemen. Belangrijker dan de kosten die dit met zich meebrengt, blijken opvattingen en normen over de (on)wenselijkheid van opvang door anderen dan de moeder een rol te spelen bij de beslissing om (niet) te werken. Vooral bij Turkse en Marokkaanse vrouwen vormen gezondheidspro-blemen een beletsel om te gaan werken. Andere belemmeringen die zich (in grotere mate) manifesteren bij allochtone vrouwen zijn taalproblemen, het ontbreken van een netwerk voor steun of hulp en twijfels over het eigen kunnen.

(Gepercipieerde) slechte arbeidskansen en onvoldoende informatie over de spelregels van de arbeidsmarkt kunnen alle vrouwen parten spelen. Dit geldt sterker voor vrouwen zonder (recente) werkervaring en een lager

opleidingsniveau.

Verwey-Jonker Instituut