• No results found

Hoofdstuk 5   Stationslocaties 87

5.4   Beleidskader stationslocaties 95

Centraal in het Nederlandse ruimtelijk beleid staat de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op basis van de Wro stelt de Ministerraad ten behoeve van een goede nationale ruimtelijke ordening voor het gehele land of ten behoeve van bepaalde aspecten van ruimtelijk beleid een of meerdere structuurvisies vast. 120 Vanuit het Rijksbeleid spelen voor het nationale strategische ruimtelijke beleid

vooral de Nota Ruimte (VROM), maar ook de Nota Mobiliteit (V&W), Nota Pieken in de Delta (EZ) en de Agenda voor een Vitaal Platteland (LNV) een belangrijke rol. Deze nota’s beschrijven de

HOOFDSTUK 5 – STATIONSLOCATIES IN NEDERLAND

96

ruimtelijke inrichting van Nederland voor de lange termijn en op nationaal niveau. Het beleid is er op gericht verstedelijking en infrastructuur zoveel mogelijk te bundelen in nationale stedelijke netwerken, economische centrumgebieden en langs hoofdverbindingsassen. In de Nota Ruimte staat beschreven dat voor de ontwikkeling en kracht van de nationale stedelijke netwerken, centrumvorming essentieel is. Opgave is het versterken van bestaande centra en betere benutting van het bestaand bebouwd gebied in samenhang met infrastructuur en verkeers- en vervoersknooppunten. Het Rijk heeft aangegeven daarbij prioriteit te verlenen aan de centra die zijn aangewezen als Nieuwe Sleutelprojecten (NSP). In het kader van de aanleg van de hogesnelheidslijn heeft een zestal stationslocaties de status van Nieuw Sleutelproject. Naast deze Sleutelprojecten worden vanuit het Budget Investeringen Ruimtelijke Kwaliteit (BIRK) een aantal centrumstedelijke ontwikkelingen in de nationale stedelijke netwerken extra financieel ondersteund vanuit het Rijk. Enkele andere stationslocaties maken deel uit van deze beleidsregeling.

5.4.1 Nieuwe Sleutelprojecten (NSP) 

De term sleutelprojecten is geïntroduceerd in de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening die uitkwam in 1988. Daarin werden de eerste generatie sleutelprojecten opgenomen. Dit betrof acht voornamelijk stedelijke transformatieopgaven zoals Kop van Zuid (Rotterdam), Ceramique (Maastricht) en Brabantse Poort (Nijmegen). Het is de bedoeling dat deze projecten bij dragen aan de internationale concurrentiekracht van de Nederlandse economie. Daarmee raken ze de kern van het nationaal ruimtelijk beleid. Bij de actualisering van de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening werd er sterk op aangedrongen nieuwe sleutelprojecten te benoemen. Dit zijn uiteindelijk de zes stations geworden waar de hogesnelheidstrein in Nederland stopt. Dit zijn Amsterdam (Zuid/WTC), Rotterdam, Den Haag, Utrecht, Arnhem en Breda. In 1997 is het Rijksproject Nieuwe Sleutelprojecten van start gegaan. De kerndoelstellingen van het Rijk voor de nieuwe sleutelprojecten staan in tabel 5.3.

Doelstellingen van het Rijk met de nieuwe Sleutelprojecten

1. Integrale ontwikkeling van de zes stationslocaties tot hoogwaardige, multimodale OV-knooppunten en tot toplocaties voor wonen, werken en voorzieningen.

2. Maximale spin-off van investeringen in HSL-infrastructuur op stedelijke vernieuwing en intensief ruimtegebruik

3. Maximale spin-off van investeringen in commercieel vastgoed op stedelijke vernieuwing en verhoging van de kwaliteit van de fysieke omgeving.

Tabel 5.3 Rijksdoelstellingen sleutelprojecten (Ministerie van VROM, 2002)

In de filosofie van het Rijk zijn de sleutelprojecten primair gemeentelijke projecten. De kwaliteit van openbaar stedelijk gebied geldt als een primaire verantwoordelijkheid van gemeenten. Het Rijk ziet gemeenten als eindverantwoordelijk voor de realisering van de sleutelprojecten en in die visie dienen zij de regie en het initiatief te nemen in de samenwerking met andere partijen (Ministerie VROM, 2002: p. 23). Gemeenten dienen tevens een projectorganisatie op te zetten waarin alle partijen goed vertegenwoordigd worden: de eigen gemeentelijke diensten, provincies en regionale vervoersautoriteiten, marktpartijen, NS, andere vervoersbedrijven, infrastructuurbeheerders en relevante ministeries.

97

De aanwezigheid van nationale belangen vormt een grondslag voor een actieve inzet van de Rijksoverheid. Vanuit het Rijk zijn zes departementen betrokken bij de nieuwe sleutelprojecten; VROM, Verkeer en Waterstaat, Financiën, EZ, Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties en Algemene zaken. Bij de start van de 2e generatie sleutelprojecten in 1997 werd er bij het Rijk een centrale stuurgroep opgericht met vertegenwoordigers vanuit de diverse departementen. In 2001 zijn in de organisatie van de sleutelprojecten bij het Rijk een aantal wijzigingen doorgevoerd. 121 Eén

vrijgestelde projectdirecteur NSP werd aangesteld die een nieuwe interdepartementale projectorganisatie aanstuurde, namens het Rijk onderhandelde en toegang had tot bewindslieden en Directeuren Generaal van de departementen. Op lokaal niveau werden departementale projectleiders gedetacheerd die verantwoordelijk waren voor hun projectdeel, daarbij verantwoording afleggend aan de centrale NSP-projectorganisatie. De minister van VROM was politiek verantwoordelijk voor de sleutelprojecten en dat ministerie trad op als coördinerend departement. Nadat het Rijk het initiatief had genomen voor het benoemen van de zes sleutelprojecten zag zij haar eigen rol bij de realisatie als een actief ondersteunende. In de procesarchitectuur van het Rijk voor de Nieuwe Sleutelprojecten worden vier fasen onderscheiden die elk worden afgesloten met afspraken tussen Rijk en gemeente (Ministerie VROM, 2006).

• Fase 1: verkenning: in deze fase beoordeelt het Rijk het project op de mogelijke bijdrage aan de rijksdoelstellingen voor de nieuwe sleutelprojecten. Op basis hiervan wordt besloten of het project de NSP-status krijgt. Is dit het geval, dan wordt een startovereenkomst gesloten.

• Fase 2: factfinding: in deze fase doen gemeente en Rijk gezamenlijke onderzoek en schetsen een inhoudelijk, financieel en procedureel kader voor de planvorming. Indien hierover overeenstemming is bereikt wordt de afspraken vastgelegd in een intentieovereenkomst.

• Fase 3: planvorming: in deze fase stelt de gemeente, al dan niet samen met andere partijen, een masterplan op. Het Rijk is betrokken bij deze planvorming en toetst vervolgens de stedenbouwkundige, vervoerskundige en financiële onderbouwing van het masterplan. In deze beoordeling staan een aantal thema’s centraal. Deze zijn; het doen ontstaan van een hoogwaardig stedelijk centrumgebied; een efficiënte organisatie van de OV-Terminal en een optimale aansluiting van de terminal op het stedelijk gebied en hoge kwaliteit van de openbare ruimte en aandacht voor de menselijke maat. Daarnaast worden de plannen getoetst op randvoorwaarden van financiële haalbaarheid; veiligheid en duurzaamheid; procesmatige oplossingen en uitvoeringsaspecten (Ministerie VROM, 2002: p.14-17). 122

• Fase 4: uitvoeringsafspraken: na toetsing van de plannen door het Rijk worden op basis van onderhandeling afspraken gemaakt over de hoogte en vorm van de bijdragen en de voorwaarden die daaraan worden verbonden. Het resultaat van onderhandeling wordt voor definitieve besluitvorming voorgelegd aan het kabinet. Na instemming door het kabinet worden de uitvoeringsafspraken contractueel vastgelegd in een bestuurlijke uitvoeringsovereenkomst. Vervolgens wordt de Tweede Kamer hierover geïnformeerd. Na ondertekening veranderd de rol van het Rijk en wordt de realisatie meer op afstand gevolgd. 123

De financiële bijdragen van het Rijk komen vanuit verschillende budgetten. In het Fonds Economische Structuurversterking (FES) is geld gereserveerd voor de nieuwe sleutelprojecten. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt naar zogenaamde NSP-1 en NSP-2 gelden. NSP-1 gelden zijn

HOOFDSTUK 5 – STATIONSLOCATIES IN NEDERLAND

98

vooral bedoeld voor verbetering van de fysieke kwaliteit van de stedelijke omgeving en NSP-2 gelden zijn bedoeld voor het oplossen van knelpunten in de kwaliteitsverbetering van de OV-terminals. Naast deze budgetten wordt vanuit het Meerjarenprogramma Infrastructuur en Transport (MIT-grote stations/MIT-gerelateerde infrastructuur)124 tevens een bedrag gereserveerd voor de

basisvoorzieningen van de stations en infrastructuur. Voor de indicatieve verdeling van het NSP budget heeft het Rijk het Afwegingskader Nieuwe Sleutelprojecten (1999) vastgesteld. Centraal criterium is de nationale meerwaarde, ofwel de bijdrage die het project levert aan een (inter)nationaal hoogwaardig vestigingsklimaat voor bedrijvigheid. Daarbij worden vijf aspecten op waarde geschat: • De aantrekkelijkheid van het vestigingsmilieu voor internationale ondernemingen en vestigingen; • De toevoeging van functies die zorgen voor vernieuwing van het bestaande ec. pakket;

• De mate waarin functies van de zes sleutelprojecten complementair zijn aan elkaar; • De kwaliteit van ruimte en gebouwen binnen het plangebied;

• De mate van functiemenging; wonen, werken en voorzieningen.

Bij de indicatieve toekenning van middelen uit het MIT is hetzelfde afwegingskader gehanteerd. Daarnaast wordt speciaal rekening gehouden met de zwaarte van de transferfunctie van het betreffende station en de daarbij behorende basisvoorzieningen (Ministerie VROM, 2002, p.27-28). Voor de daadwerkelijke toekenning van middelen worden de plannen door het Rijk getoetst. Aan de hand van het Masterplan en het Programma van Eisen en Schetsontwerp voor de OV-terminal toetst het Rijk aan welke onderdelen zij concreet zal bijdragen. Het Rijk heeft toetsingsvragen ontwikkeld om de plannen te beoordelen (zie: Ministerie VROM, 2002: p.30). In een bestuurlijke uitvoeringsovereenkomst tussen het Rijk en de betreffende gemeente worden vervolgens de procedure en voorwaarden geregeld op basis waarvan het Rijk bijdragen vanuit het budget NSP en vanuit het MIT levert. Toekenning van deze middelen gebeurt op basis van een besluit van de ministers van V&W, Financiën en VROM en krijgt vorm in een subsidiebeschikking.

5.4.2 Budget Investeringen Ruimtelijke Kwaliteit (BIRK) 

Naast stationslocaties die de status van sleutelproject hebben, zijn er ook nog diverse andere herontwikkelingen van stationslocaties die door het Rijk worden ondersteund. Het Budget Investeringen Ruimtelijke Kwaliteit is daarvoor beleidsmatig van belang.

In 2002 kondigde het Kabinet aan een impuls te willen geven aan ruimtelijke investeringsprojecten die de doelen van het nationaal ruimtelijke beleid ondersteunen. Daarvoor beschikt het Ministerie van VROM over €418 mln. in de periode 2001-2010 uit het Fonds Economische Structuurversterking: het Budget Investeringen Ruimtelijke Kwaliteit (Kamerstukken II, 2001/02 27 578, nr. 13). 125 De

Minister kan subsidies verstrekken ten behoeve van projecten of activiteiten die voor de uitvoering van nationaal ruimtelijk beleid van strategisch belang zijn. 126

Speerpunt van nationaal ruimtelijk beleid vormt de ontwikkeling van stedelijke netwerken. Met het BIRK wordt getracht voorstellen van lagere overheden voor gebiedsoverstijgende investeringsprojecten die passen binnen de uitvoering van dit beleid te ondersteunen. In de Rijksbegroting 2004 stond voor de beoordeling van projectvoorstellen de volgende tekst: ”Projectvoorstellen die vallen in het toepassingsgebied centrumvorming in nationale stedelijke

99

netwerken worden vanuit de bijdrage aan de duurzame ontwikkeling van het betreffende stedelijk netwerk beoordeeld op mogelijkheden voor intensivering van ruimtegebruik en functiemenging, door onder andere te kijken naar de mate waarin oplossingen worden gevonden voor knelpunten met externe veiligheid, fysieke barrières van bijvoorbeeld infrastructuur en suboptimaal ruimtegebruik.” Centrumvorming, of knooppuntontwikkeling wordt in het nationaal ruimtelijk beleid gedefinieerd als intensivering en herstructurering rond knooppunten van openbaar vervoer. Een projectvoorstel draagt volgens de BIRK-normen in potentie bij aan centrumontwikkeling als het zwaartepunt van het plangebied binnen de invloedssfeer van een knooppunt van openbaar vervoer ligt, d.w.z. binnen een straal van circa 700 meter van een treinstation. De beoordelingscriteria voor voorstellen zijn nader uitgewerkt in een aantal kwalitatieve en kwantitatieve criteria. In totaal zijn negentien projecten geselecteerd, waaronder diverse projecten die de directe aanpak van stations en/of spoorzones betreffen. 127 Ook voordat de beleidsregeling van kracht ging is door eerdere kabinetten al geld uit het

BIRK beschikbaar gesteld voor de aanpak van knelpunten. De spoorzone Delft is een voorbeeld van deze pré-BIRK projecten. 128

Naast het hiervoor geschetste algemene beleidskader op rijksniveau speelt voor de aanpak van stationslocaties ook provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid een belangrijke rol. Algemeen ruimtelijke beleid op provinciaal of regionaal niveau wordt neergelegd in streekplannen of regionale structuurplannen. Op gemeentelijk niveau krijgt het beleid veelal vorm in ontwikkelingsvisies, gemeentelijke structuurplannen of masterplannen. Naast ruimtelijk beleid in algemene zin wordt veelal voor specifieke sectoren beleid geformuleerd. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan provinciale, regionale en lokale verkeers- en vervoersplannen of regionale kantorenstrategie. Voor zover in het kader van deze studie relevant wordt dit in de case beschrijvingen vermeld.