• No results found

Hoofdstuk 3   Planvorming 51

3.5   Analysekader

De voorgaande beschouwing leidt tot een aantal fundamentele concepten voor de analyse van planvorming in een netwerkomgeving. Een onderscheid is gemaakt naar contextfactoren, kenmerken van actoren en de inrichting van het planproces.

Contextfactoren geven de setting waarin handelen van actoren plaats vindt. Ze zijn daarmee van invloed op het proces of het resultaat daarvan, maar er bestaat geen directe controle over vanuit de projectorganisatie. Vanuit het IAD-raamwerk (Ostrom et al., 1994) en zijn drie typen contextfactoren onderscheiden; kenmerken van de gemeenschap; kenmerken van de fysieke omgeving en van toepassing zijnde regels. Voor het verloop van processen bij stationslocaties zijn vooral de laatste twee typen interessant. Kenmerken van de fysieke omgeving hebben - vanuit het object van het onderzoek bezien – betrekking om de fysieke kenmerken van stationslocaties. De gebruikte regels geven de institutionele context. Voor stationslocaties gaat het dan vooral om het geldende (macro- )beleid, relevante procedures en regelgeving en de actoren die bij de aanpak van dit type projecten betrokken zijn. Deze contextfactoren hebben dimensies die algemeen geldend zijn, onafhankelijk van de projectspecifieke situatie en dimensies die specifiek voor een bepaald project van toepassing zijn. De context kadert de handelingsmogelijkheden van actoren in. De invloed van contextfactoren op het handelen, verschilt echter per actor naar gelang hun mogelijkheden en hun oriëntatie ten aanzien van alternatieve acties. De mogelijkheden van actoren worden bepaald door de middelen waarover actoren beschikken. Hun oriëntatie wordt bepaald door het mentale beeld over oorzaak en verwachte gevolgen en hun subjectieve voorkeuren op dat gebied. De perceptie van afhankelijkheid om tot realisatie van hun voorkeuren te komen in een specifiek project, is wat actoren in een netwerkomgeving - zoals het geval bij stationslocaties - motiveert om te interacteren. Deze interacties leiden tot bepaalde uitkomsten, die in planvorming te zien zijn als planproducten die het resultaat zijn van een proces waarin diverse actoren in verschillende vorm en in meer of mindere mate een inbreng hebben gehad. Het effect van keuzen van actoren in de wijze waarop zij hun inbreng concreet vorm geven in het proces staat in deze studie centraal.

Deze keuzen worden op een drietal kernthema’s van het proces beschreven. Deze thema’s zijn; de inbreng in het proces van visievorming; de middeleninbreng en de zeggenschapsverdeling. Deze thema’s worden beschreven aan de hand van de kenmerken en specificatie die staat weergegeven in tabel 3.2. Het gaat dan om de vraag of het aantal actoren, de verhouding tussen verschillende typen actoren of de mate van ambivalentie in het beeld van actoren op deze thema’s verband houdt met de borging van het publiek belang in termen van effectieve en legitieme planvorming. In dat planproces is een onderscheid gemaakt naar het deelproces voor het ontwikkelen van een masterplan voor de overkoepelende gebiedsontwikkeling en het deelproces specifiek voor de OV-terminal. Schematisch kan het analysekader worden weergegeven als in figuur 3.2.

Dit hoofdstuk vormt samen met het vorige hoofdstuk, waarin indicatoren voor de borging van het publiek belang zijn benoemd, het analytisch-evaluatief raamwerk. Het volgende hoofdstuk geeft een overzicht van dit raamwerk en beschrijft de aanpak die voor de case-analyse is gehanteerd.

HOOFDSTUK 3 - PLANVORMING

68 Figuur 3.2 Analysekader planprocessen

ALGEMENE CONTEXT

PROJECTSPECIFIEKE CONTEXT CASE X

PROJECTSPECIFIEKE CONTEXT CASE 2

PROJECTSPECIFIEKE CONTEXT CASE 1

Planvorming deelplan X Planvorming deelplan Y PLANVORMING OV-TERMINAL VISIEV O RMING MIDDE LE N Z E GGE NSCHAP AANTAL ACTOREN VERHOUDING ACTOREN AMBIVALENTIE ACTOREN PLANVORMING GEBIED (MASTERPLAN) VISIEV O RMING MIDDE LE N Z E GGE NSCHAP AANTAL KEYSTAKEHOLDERS PUBLIEK VS. PRIVAAT CENTRAAL VS. DECENTRAAL GEMEENTE VS. OVERIGE ACTOREN

Δ PERCEPTIE FEITELIJKE SITUATIE Δ MENING WENSELIJKE SITUATIE

69

Hoofdstuk 4    

       

Conceptueel raamwerk & aanpak case analyse 

In de vorige twee hoofdstukken zijn op basis van inzichten uit literatuur relevante factoren benoemd voor een analyse van de inrichting van processen en de borging van het publiek belang. Dit hoofdstuk start met een tekstuele samenvatting en een schematisch overzicht van deze factoren (4.1). In het tweede deel wordt de werkwijze die is gehanteerd voor de empirische analyse beschreven (4.2).

4.1 Conceptueel raamwerk 

In hoofdstuk twee is beargumenteerd dat voor een oordeel over de borging van het publiek belang bij de herontwikkeling van stationslocaties de effectiviteit en legitimiteit van planvorming als criteria kunnen worden gehanteerd. Uitgangspunt in deze studie is dat naarmate de planvorming effectiever en legitiemer is, het publiek belang beter gewaarborgd is.

4.1.1 Publiek belang: effectiviteit en legitimiteit 

Via planvorming krijgt de oplossing voor een ruimtelijk probleem vorm. De mate waarin de gevormde plannen bijdragen aan een oplossing kan worden beschouwd als een maatstaf voor de effectiviteit. Op een hoog abstractieniveau gaat het er dan om dat de bestaande ruimtelijke kwaliteit in een plangebied niet aansluit bij de gewenste ruimtelijke kwaliteit. Uitgangspunt is dat ruimtelijke kwaliteit in de ruimtelijke sector een intersubjectief gedeelde waarde is. Ruimtelijke kwaliteit vormt de centrale doelstelling van het Nederlandse ruimtelijk beleid en in principe streven alle overheden die actief zijn in de ruimtelijke sector ruimtelijke kwaliteit na. Ook andere actoren zijn direct dan wel indirect gebaat bij een verhoging van de ruimtelijke kwaliteit.

Ruimtelijke kwaliteit is echter geen eenduidig objectief definieerbaar concept. Actoren die betrokken zijn bij stationslocaties zullen vanuit hun verschillende belangenposities de nadruk leggen op verschillende dimensies van ruimtelijke kwaliteit. Om die reden is het concept ruimtelijke kwaliteit nader geoperationaliseerd door te kijken wat in het specifieke project de relevante dimensies zijn. Daarvoor is een reeks ontwerpeisen (gebruikerswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde) gekruist met een reeks belangen (economisch, sociaal, ecologisch). Dit leidt tot een matrix waarin de kruispunten zijn ingekleurd met trefwoorden, oftewel dimensies van ruimtelijke kwaliteit. Deze dimensies zijn: (1) functionaliteit, (2) aantrekkelijkheid, (3) flexibiliteit, (4) beschikbaarheid, (5) vitaliteit (6) stabiliteit (7) leefbaarheid, (8) diversiteit en (9) duurzaamheid.

Of door de uitvoering van de plannen daadwerkelijk een verhoging van de ruimtelijke kwaliteit op deze dimensies is gerealiseerd kan in ruimtelijke projecten pas definitief worden vastgesteld als het project gerealiseerd is. Dit betekent dat voor projecten die nog niet zijn afgerond slechts kan worden