• No results found

Hoofdanalyse volledigheid advies met inbegrip van het aspect duurtijd

4.1 DEMOGRAFISCHE GEGEVENS

4.2.1 Hoofdanalyse volledigheid advies met inbegrip van het aspect duurtijd

Een overzicht van de volledigheid van het gegeven advies in de IZ-ontslagbrief wordt weergegeven in Tabel 4.5. Het gegeven advies was volledig bij 23,3% van de voorgeschreven antimicrobiële therapieën. Het advies over de antimicrobiële therapie was bijgevolg op minstens één element onvolledig in de overige 75,9%. Bij 0,8% van de therapieën werd geen enkel advies gegeven, terwijl de therapie wel degelijk diende te worden gecontinueerd op de afdeling. Onvolledigheid was vooral te wijten aan het niet opgeven van een duurtijd (74,6%) over de verder te zetten antimicrobiële behandeling na IZ-ontslag. Daarnaast werd voor 5,9% van de behandelingen geen advies gegeven over de toedieningsvorm (terwijl er meerdere mogelijkheden waren). In 1,6% en respectievelijk 1,2% van de gevallen werd geen dosisadvies of informatie omtrent de frequentie genoteerd.

Bij 90,0% van de bestudeerde opnames werd in de ontslagbrief informatie gegeven over de verdere algemene opvolging van de patiënt op de afdeling.

Een advies om de cultuurkweken en de infectieparameters van de patiënten verder op te volgen was in 25,5%

van de bestudeerde ontslagbrieven terug te vinden.

27

Tabel 4.5: Volledigheid gegeven advies in de ontslagbrief (n= 507 antimicrobiële middelen bij 380 opnames)

Aantal therapieën waarvoor een volledig advies in de ontslagbrief 118 (23,3%)

Aantal therapieën waarvoor geen advies in de ontslagbrief 4 (0,8%)

Aantal therapieën waarvoor een onvolledig advies in de ontslagbrief 385 (75,9%)

Onvolledigheid was te wijten aan*:

- duurtijd 378 (74,6%)

- toedieningsvorm 30 (5,9%)

- dosis 8 (1,6%)

- frequentie 6 (1,2%)

Aantal opnames met informatie over algemene opvolging 342 (90,0%)

Aantal opnames waarvoor advies opvolging cultuurkweken of infectieparameters 97 (25,5%)

*De totale som van de verschillende elementen waaraan de onvolledigheid van het advies te wijten is, is groter dan 100%. Dit komt omdat bij een onvolledig advies meerdere elementen kunnen ontbreken. Alle percentages zijn berekend op n = 507 antimicrobiële middelen.

Dit resulteert in 289 onvolledige opnames (76,1%) en 3 opnames zonder enig advies. Figuur 4.2 geeft dit schematisch weer.

Figuur 4.2: Beoordeling volledigheid advies op opnameniveau (n = 380 opnames)

28 4.2.2 Subanalyse volledigheid zonder inbegrip van het aspect duurtijd

Als het aspect duurtijd niet in rekening werd gehouden voor het scoren van de volledigheid van het advies in de ontslagbrief, blijkt het aantal antimicrobiële therapieën met een onvolledig advies 7,5% te zijn en op opnameniveau komt dit overeen met 9,2% van de opnames met een onvolledig advies. In dat geval zijn toedieningsvorm (5,9% van de antimicrobiële middelen), gevolgd door dosis (1,6%) en frequentie (1,2%) de belangrijkste ontbrekende elementen.

Tabel 4.6 en Figuur 4.3 geven de beoordeling van de volledigheid van het advies op niveau van het aantal antimicrobiële middelen en op opnameniveau weer zonder te kijken naar de duurtijd.

Tabel 4.6: Volledigheid gegeven advies in de ontslagbrief zonder het advies van de duurtijd in rekening te houden (n= 507 antimicrobiële middelen bij 380 opnames)

Aantal therapieën waarvoor een volledig advies in de ontslagbrief 465 (91,7%)

Aantal therapieën waarvoor geen advies in de ontslagbrief 4 (0,8%)

Aantal therapieën waarvoor een onvolledig advies in de ontslagbrief 38 (7,5%)

Onvolledigheid was te wijten aan*:

- toedieningsvorm 30 (5,9%)

- dosis 8 (1,6%)

- frequentie 6 (1,2%)

*De totale som van de verschillende elementen waaraan de onvolledigheid van het advies te wijten is, is groter dan 100%. Dit komt omdat bij een onvolledig advies meerdere elementen kunnen ontbreken. Alle percentages zijn berekend op n = 507 antimicrobiële middelen.

29

Figuur 4.3: Beoordeling volledigheid advies op opnameniveau zonder het advies van de duurtijd in rekening te houden (n = 380 opnames)

4.3 CONGRUENTIE ADVIES BIJ ONTSLAG EN VERVOLGBEHANDELING OP DE AFDELING

4.3.1 Opvolging van het gegeven advies bij ontslag

Voor 355 opnames (die terechtkwamen op een afdeling in het UZ Gent) waarbij 472 antimicrobiële middelen werden voorgeschreven, werd de congruentie met de periode na IZ verder bestudeerd. Een overzicht hiervan wordt gegeven in Tabel 4.7.

Het vervolg van de behandeling was in 82,6% van de gevallen congruent met het advies in de IZ-ontslagbrief.

Bij vier therapieën (drie opnames) uit de voorgaande evaluatie waarbij de ontslagbriefinfo volledig ontbrak, werd de therapie op de afdeling correct verdergezet (zie verder klinisch-inhoudelijke evaluatie).

Voor 16,5% van de therapieën was het verdere verloop op de afdeling niet congruent met het gegeven advies.

Het niet-congruente verloop op de afdeling met het advies in de IZ-ontslagbrief was bij 7,2% van de antimicrobiële middelen te wijten aan een andere duurtijd dan de geadviseerde, bij 4,0% aan een andere frequentie (met als gevolg een andere dagdosering), bij 3,8% aan een andere dosis, bij 1,9% aan het ontbreken van de therapie op de afdeling, bij 1,1% aan een verkeerde toedieningsvorm en één enkele keer (0,2%) aan een verkeerde startdatum.

380 opnames

342 opnames kregen een VOLLEDIG advies

(90,0%)

35 opnames kregen een ONVOLLEDIG advies

(9,2%)

3 opnames kregen GEEN advies (0,8%)

30

Tabel 4.7: Opvolging van het gegeven advies bij ontslag IZ (n = 472 antimicrobiële middelen)

Aantal therapieën waarvoor vervolg op afdeling congruent met gegeven advies 390 (82,6%)

Aantal therapieën waarvan geen advies maar toch nog verdergezet op afdeling 4 (0,8%)

Aantal therapieën waarvoor vervolg op afdeling niet congruent met gegeven advies 78 (16,5%)

Niet congruent zijn was te wijten aan*:

- verkeerde duurtijd 34 (7,2%)

- verkeerde frequentie 19 (4,0%)

- verkeerde dosis 18 (3,8%)

- therapie niet terug te vinden 9 (1,9%)

- verkeerde toedieningsvorm 5 (1,1%)

- verkeerde startdatum 1 (0,2%)

*De totale som van de verschillende elementen waaraan het niet congruent zijn van het verdere verloop op de afdeling met het gegeven advies te wijten is, is groter dan 100%. Dit komt omdat bij een niet-congruente opvolging meerdere elementen incorrect kunnen zijn. Alle percentages zijn berekend op n = 472 antimicrobiële middelen.

Figuur 4.4 geeft het finale congruentie-percentage weer op het niveau van de bestudeerde opnames.

Figuur 4.4: Congruentie verdere verloop therapie op afdeling met het gegeven advies in IZ-ontslagbrief op opnameniveau

Bij 187 opnames werd een intraveneuze therapie gegeven op de IZ-afdeling waarvan ook een perorale vorm op de markt beschikbaar is. Een spontane switch van een intraveneus product in de ontslagbrief naar een perorale vorm werd bij 22 transfers (11,8%) toegepast.

355 opnames waarvan

31 4.3.2 Toevoeging antimicrobiële middelen op afdeling

Voor de 355 opnames, waarvan de patiënten na IZ-ontslag terechtkwamen op een afdeling in het UZ, werd gekeken of op de afdeling tot tien dagen na ontslag nog nieuwe antimicrobiële middelen werden toegevoegd aan het medicatieschema (Tabel 4.8).

Tabel 4.8: Toevoeging antimicrobiële middelen op afdeling tot tien dagen na ontslag voor 355 opnames

Aantal antimicrobiële extra toegevoegd na ontslag (n=355) aantal opnames

Geen 243 (68,5%)

1 70 (19,7%)

2 42 (11,8%)

Bij 243 opnames (68,5%) werden geen nieuwe therapieën opgestart in de periode tot tien dagen na IZ-ontslag.

Bij 70 van de 355 opnames (19,7%) werd één antimicrobieel middel toegevoegd aan het medicatieprofiel binnen de tien dagen na IZ-ontslag en bij 42 opnames (11,8%) werden er twee antimicrobiële middelen toegevoegd.

4.4 ADVIES GEGEVEN DOOR MIT- OF APOTHEEKADVIES

Deze analyse werd uitgevoerd op de 355 opnames met 472 antimicrobiële middelen gegeven op de laatste IZ-opnamedag. Tabel 4.9 geeft een overzicht van het aantal MIT-adviezen en apotheekadviezen die zijn gegeven tot tien dagen na IZ-ontslag met een onderverdeling wat de tussenkomst van het MIT inhield.

Bij 13,6% van de therapieën (of 12,1% van de opnames) werd het MIT geconsulteerd waarvan 87,5% van de aanbevelingen werden opgevolgd door de afdeling.

Een apotheekadvies werd voor 10,8% van de antimicrobiële middelen (of 11,0% van de opnames) gegeven en werd in 49,0% van de gevallen nadien opgevolgd door de afdeling. Hierbij moet wel de kanttekening worden gemaakt dat voor 27,5% van de adviezen het niet mogelijk was om te achterhalen of de afdeling de adviezen daadwerkelijk heeft opgevolgd. Sommige van deze interventies konden niet worden teruggevonden in het EPD, zoals bijvoorbeeld het advies om het elektrocardiogram op te volgen wanneer er een verhoogd risico is op QT-verlenging bij de combinatie van een aantal geneesmiddelen (b.v. voriconazol).

32

Tabel 4.9: Advies door MIT en apotheek (472 antimicrobiële middelen voor 355 opnames)

Aantal therapieën waarbij een MIT advies 64 (13,6%)

reden voor tussenkomst MIT (n= 64 therapieën):

- start/stop 30 (46,9%)

Advies MIT 1 opgevolgd? 56 (87,5%)

Aantal therapieën waarbij een 2de MIT advies 3 (0,6%)

reden voor tussenkomst MIT (n = 3 therapieën):

- duurtijd 2 (66,7%)

- start/stop 2 (66,7%)

Advies MIT 2 opgevolgd? 2 (66,7%)

Aantal therapieën waarbij een apotheekadvies 51 (10,8%)

reden voor tussenkomst (n= 51 therapieën):

- switch IV/PO 17 (33,3%)

Opvolging apotheekadvies niet te achterhalen 14 (27,5%)

4.5 KLINISCH-INHOUDELIJKE EVALUATIE VAN DE CONGRUENTIE EN AFWIJKING TUSSEN IZ-ADVIES EN VERVOLGTHERAPIE

Van de 355 geregistreerde opnames, die na IZ-ontslag terechtkwamen in het UZ Gent, hadden er 161 (45,4%) een bijkomende klinisch-inhoudelijke evaluatie nodig omwille van het niet gelijklopen van de IZ-ontslagbrief met het vervolg (75 niet-congruente opnames) of omwille van het starten van nieuwe antimicrobiële middelen binnen tien na IZ-ontslag (112 opnames). Figuur 4.5 geeft een overzicht van het verloop van de evaluatie.

33 Voor de 161 opnames kan worden besloten dat 128 van deze opnames (79,5%) toch volledig conform zijn verlopen. Dit brengt het aantal niet conforme opnames op 33 (20,5%): dat wil zeggen dat het vervolg afwijkend verliep volgens de methodiek beschreven (zie 3.4).

De linkerzijde van het schema geeft de evaluatie weer van de opnames die niet congruent waren met het advies in de ontslagbrief. De bespreking georiënteerd op het detail van de 82 antimicrobiële middelen geeft aan dat een deel initieel door IZ onduidelijk of foutief werd doorgegeven en wenselijk diende te worden rechtgezet op de afdeling (9/82 of 11,0%). Gecumuleerd met de niet-conforme opvolging op de afdeling resulteerde dit in 28 van de behandelingen (28/82 of 34,1%) die niet conform waren.

Van de 112 opnames waarbij tot tien dagen na ontslag nog nieuwe antimicrobiële middelen werden opgestart (rechterzijde van het schema) waren finaal 5,4% van de opnames niet conform. Het opstarten van de nieuwe therapie(ën) was niet conform gezien de kliniek van de patiënt bij deze opnames.

Bij patiënten met MIT- en/of apotheekadvies, verklaren de MIT-consultatie en het apotheekadvies respectievelijk 13,7% en 3,1% van de conformiteit.

LEGENDE figuur 4.5

* Deze opnames kregen geen MIT- of apothekersadvies en kunnen niet worden gelabeld.

4.5.1 Finaal besluit conformiteit

Op het totaal van alle opnames kunnen 322 opnames (90,7%) finaal als conform worden gelabeld, aangezien het niet congruent zijn met het gegeven advies in IZ-ontslagbrief kan worden verklaard door een veranderde kliniek van de patiënt of de opvolging reeds congruent was met het gegeven advies. Er waren 33 opnames (9,3%) die niet conform waren, aangezien het verdere verloop op de afdeling niet congruent was met het advies in de IZ-ontslagbrief zoals weergegeven in Figuur 4.6.

34

Figuur 4.5: Klinisch-inhoudelijke evaluatie van de congruentie en afwijking tussen IZ-advies en vervolgtherapie 161 opnames waarvoor extra

35 355 opnames waarvan

het verdere verloop kon worden nagegaan

322 opnames waren conform (90,7%)

33 opnames waren niet conform (9,3%)

Figuur 4.6: Overzicht conformiteit op opnameniveau (n = 355 opnames)

De conformiteit bij ontslag naar een chirurgische afdeling was 87,8% (148 opnames) en voor een inwendige afdeling was de conformiteit na ontslag 92,8% (207 opnames). Een overzicht hiervan wordt weergegeven in Bijlage 8.6 (Figuur 4.7). Er is geen statistisch significant verschil op het gebied van conformiteit tussen de chirurgische en inwendige discipline (p-waarde = 0,12).

4.6 EVOLUTIE IN ADVIES IZ-ONTSLAGBRIEF EN MIT-ADVIES

De vergelijking tussen 2016 en 2018 werd uitgevoerd op een dataset van respectievelijk 90 en 99 opnames.

Een overzicht van de demografische gegevens van de studiepopulatie in beide periodes is terug te vinden in Tabel 4.10 en Tabel 4.11 (Bijlage 7). Beide populaties zijn gelijklopend.

4.6.1 Evolutie in volledigheid van het IZ-advies

In Tabel 4.12 wordt een vergelijking gegeven van het gegeven advies in de IZ-ontslagbrief tussen de periodes 19 jan – 6 maart 2016 én 2018. Het aantal therapieën waarbij een volledig advies werd gegeven, is gestegen met 13,5%

(van 18,6% naar 32,1%). Deze verandering komt door het geven van meer van adviezen over de duurtijd en toedieningsvorm.

De vertaling naar de volledigheid per opname is te vinden in Figuur 4.8 en 4.9 (in Bijlage 8).

36

Tabel 4.12: Vergelijking volledigheid van het advies tussen periode 19 jan – 6 maart 2016 (113 antimicrobiële therapieën voor 90 opnames) en 19 jan – 6 maart 2018 (140 antimicrobiële middelen voor 99 opnames)

Periode 2016 2018 p-waarde

Aantal therapieën waarvoor een volledig advies in de ontslagbrief 21 (18,6%) 45 (32,1%) 0,01*

Aantal therapieën waarvoor geen advies in de ontslagbrief 0 (0,0%) 1 (0,7%)

Aantal therapieën waarvoor een onvolledig advies in de ontslagbrief 92 (81,4%) 94 (67,1%) 0,01*

Onvolledigheid was te wijten aan*:

Aantal opnames met informatie over algemene opvolging 83 (92,2%) 89 (89,9%) 0,6

Aantal opnames waarvoor advies opvolging kweken of infectieparameters 27 (30,0%) 24 (24,2%) 0,4

*Significantie wordt bepaald met de chi-kwadraattest op het 5% significantieniveau (tweezijdige test)

Er is een statistisch significant verschil in de volledigheid van het gegeven advies tussen de periode in 2016 en de periode in 2018 (p-waarde = 0,01). De andere parameters (algemene opvolginformatie en advies microbiologie of infectieparameters) blijven gelijkend tussen beide groepen.

4.6.2 Aanvraag MIT-consult in IZ-ontslagbrief

Op 18 januari 2018 werd een e-mail gestuurd naar de IZ-artsen waarin de aandacht werd gevestigd om een MIT-consult aan te vragen indien verdere opvolging van de patiënt noodzakelijk blijkt te zijn post-IZ.

In de periode na de briefwisseling is te zien dat bij 18 van de 88 opnames met ontslagdatum na 18 januari 2018, een consult voor het MIT werd aangevraagd. Bij 17van deze 18 opnames werd nadien ook effectief een advies geformuleerd door het MIT en was terug te vinden in het ABG-tabblad in het EPD. De opname zonder MIT-bespreking en met consultaanvraag werd finaal als conform gelabeld. Het betrof een complexe casus met toediening van flucloxacilline en ciprofloxacine bij een neurologische patiënt.

Omgekeerd, bij de 70 opnames zonder MIT-consultaanvraag door IZ werd nadien ook geen MIT-advies geformuleerd. Figuur 4.10 in Bijlage 9 illustreert dit. Zeven van deze opnames bleken uiteindelijk niet conform te zijn.

Deze vormen 21,2% van alle niet-conforme opnames in de finale analyse (Figuur 4.6).

37 4.6.3 Evolutie in tussenkomsten MIT

Ten opzichte van 2016 is een toename te zien in het aantal tussenkomsten van het MIT. Een overzicht wordt weergegeven in Tabel 4.13. In de bestudeerde periode in 2016 gaf het MIT in 9.3% van de therapieën een advies (overeenkomend met 5.9% van de opnames) tegenover 20,8% in 2018 (19,3% van de opnames). Het verschil tussen het aantal tussenkomsten van het MIT is statistisch significant.

Tabel 4.13: Evolutie in aantal tussenkomsten MIT na IZ-ontslag tussen de periode 1 jan – 6 maart 2016 (85 opnames met 108 antimicrobiële middelen) en 1 jan – 6 maart 2018 (88 opnames met 120 antimicrobiële middelen)

Periode 2016 2018 p-waarde

Aantal therapieën waarbij een MIT advies 10 (9,3%) 25 (20,8%) 0,02*

Aantal opnames waarbij een MIT advies 5 (5,9%) 17 (19,3%) 0,01*

*Significantie wordt bepaald met de chi-kwadraattest op het 5% significantieniveau (tweezijdige test)

38

5 Discussie

De doelstelling van deze masterproef was om het advies gegeven in de IZ-ontslagbrief over de verder te zetten antimicrobiële therapie en de opvolging van dit advies door de afdeling te evalueren. Bij de 380 bestudeerde opnames hadden 76,1% een onvolledig advies voor minstens een van de voorgeschreven antimicrobiële middelen. Bij drie opnames was helemaal geen advies terug te vinden over het verdere verloop van de behandeling. Nochtans werd gezien dat de therapie gestart op IZ werd gecontinueerd op de afdeling. Een advies was hier wel nodig geweest.

Van de 355 opnames waarvan het vervolgverloop op de afdeling kon worden nagegaan, was 90,7% conform het gegeven advies in de ontslagbrief en de eventueel veranderende kliniek van de patiënt.

Enkele opmerkingen over de resultaten kunnen worden geformuleerd.

5.1 VOLLEDIGHEID VAN HET ADVIES GEGEVEN OVER DE ANTIMICROBIËLE BEHANDELING BIJ IZ-ONTSLAG

Bij het scoren van de volledigheid van het advies moet de opmerking worden gemaakt dat de analyse voor dit onderdeel heel streng was. Volledigheid werd hier gedefinieerd als een volledig advies bij alle voorgeschreven antimicrobiële middelen in de IZ-ontslagbrief én ook een volledig advies op het gebied van duurtijd. In sommige gevallen is het geven van een duurtijd wel moeilijk.

Daarom werd een bijkomende analyse uitgevoerd waarbij het aspect duurtijd in de ontslagbrief niet in rekening werd gehouden en dus enkel gekeken werd of een advies werd gegeven over de antimicrobiële therapie met dosis, frequentie en toedieningsvorm. In deze subanalyse werd gezien dat het onvolledig advies kon gereduceerd worden tot 9,2% van de bestudeerde opnames. Dit is een spectaculair verschil. De grootste oorzaak van een onvolledig advies bleek dan het niet opgeven van een toedieningsvorm (bij geneesmiddelen met meerdere vormen) te zijn (5,9%

van de 507 antimicrobiële middelen).

Het vermelden van een duurtijd in de ontslagbrief is wel belangrijk, maar niet altijd mogelijk. Enkele voorbeelden om dit aan te tonen:

- Neurochirurgische patiënt A opgenomen met een pneumococcenmeningitis waarbij de antibiotherapie intraveneus werd gestart met meropenem. Later downgrading van de therapie naar ceftriaxone en metronidazole. Daarnaast werd vancomycine intraventriculair toegediend. Het advies in de IZ-ontslagbrief

39 was om op de afdeling ceftriaxone verder te zetten gedurende zes weken. Op de afdeling heeft men dit advies niet gevolgd. Men is 24 dagen eerder gestopt op geleide van de kliniek van de patiënt.

Gezien de veranderde kliniek van de patiënt op de afdeling, was het correct om de therapie eerder te stoppen. Dit is iets wat men op IZ niet kon voorspellen.

- Neurochirurgische patiënt B opgenomen op IZ omwille van neurologische deterioratie met fatische stoornissen. Er was koorts van ongekende oorsprong. Vancomycine en meropenem werden opstart op IZ. Een MRI (Magnetic resonance imaging) van de hersenen toonde een beeld dat compatibel was met een meningo-encefalitis, waarna bijkomende therapie met aciclovir werd opgestart. Een lumbaalpunctie toonde geen bacteriën en de virustesten waren bij IZ-ontslag niet gekend.

In EPD was te zien dat de antibiotherapie negen dagen werd aanhouden op de afdeling. In de analyse naar conformiteit bleek dat het wellicht niet nodig was om meropenem zo lang toe te dienen. Gezien het initiële vermoeden van een centraal zenuwstelsel infectie, kreeg de patiënt een breedspectrumantibioticum toegediend aan een hoge dosis. Het was niet mogelijk om een duurtijd te vermelden in de IZ-ontslagbrief, omdat niet alle kweken gekend waren en de patiënt klinisch nog niet volledig was uitgewerkt bij IZ-ontslag. Daarnaast werd gezien dat in plaats van 6g meropenem toe te dienen, zoals geadviseerd in de ontslagbrief, 3g per dag werd toegediend op de afdeling. Een tussenkomst van het MIT was wenselijk geweest voor verdere opvolging (zie verder).

Deze voorbeelden tonen aan dat het niet altijd mogelijk is om een duurtijd post-IZ te vermelden in de ontslagbrief. De afdeling kan niet helemaal voorspellen hoe de kliniek van de patiënt zal verlopen of veranderen op de afdeling. Daarnaast is het ook niet voor de hand liggend om een duurtijd te bepalen voor de therapie wanneer de patiënt nog niet helemaal klinisch is uitgewerkt en de resultaten van de kweken nog niet bekend zijn.

- Patiënt C opgenomen op de afdeling IZ omwille van niet-neutropene koorts met onduidelijke infectieuze focus en met septische shock. Een empirische behandeling met piperacilline + tazobactam en vancomycine werd opgestart, waarna na in tweede tijd werd geswitcht van vancomycine naar linezolid omwille van nierinsufficiëntie. Er werd geen duurtijd gegeven over beide antibiotica. De patiënt werd nadien doorverwezen naar de afdeling gastro-enterologie en na drie dagen verdere behandeling op de afdeling werd de therapie gestopt.

40 Voor deze casus was er een sterke nood aan een duurtijd voor linezolid gezien de behandeling blind werd gestart en nadien werd de patiënt met een breedspectrumantibioticum ontslagen zonder enige verder advies over de duurtijd.

Het advies zou beter geweest zijn “Stop de behandeling na zeven dagen wanneer negativering van de hemoculturen”.

Bijgevolg heeft het MIT geïntervenieerd drie dagen na IZ-ontslag om de antibiotherapie bij te sturen. Het advies werd gegeven om linezolid te stoppen en nog een week pragmatisch te behandelen met clindamycine.

De duurtijd blijft dus een belangrijke parameter om mee te nemen en te vermelden bij IZ-ontslag. Het voorkomen van antimicrobiële resistentie is een van de hoofdtaken van een ASP, dat kan worden bereikt door de onnodig lange toediening van antibiotica te vermijden. In de literatuur zijn echter nauwelijks studies terug te vinden die reeds onderzoek hebben uitgevoerd naar aanbevelingen die worden gegeven over de duurtijd bij ontslag van een IZ-afdeling.

Wanneer geweten is welke infectie de patiënt heeft opgelopen en er reeds kweken beschikbaar zijn die kunnen vertellen welke micro-organismen betrokken zijn, kan aan de hand van bijvoorbeeld richtlijnen een duurtijd worden meegegeven bij IZ-ontslag. Wanneer het echter onduidelijk is welke infectie de patiënt heeft opgelopen en er nog geen kweken beschikbaar zijn bij ontslag naar de afdeling, is het moeilijk om een duurtijd te kunnen vermelden.

Microbiologische gegevens alleen mogen niet worden gebruikt om de verlengde therapieduur van antibiotica

Microbiologische gegevens alleen mogen niet worden gebruikt om de verlengde therapieduur van antibiotica