• No results found

BELANGRIJKE CONCLUSIES

In dit laatste hoofdstuk willen we de belangrijkste cijfers nog eens op een rijtje zetten.

§ In het nieuwe registratiesysteem werden voor het jaar 2018 de arbeidszorgmedewerkers van 128 Vlaamse arbeidszorginitiatieven geregistreerd.

§ Deze arbeidszorginitiatieven hebben 5.804 actieve arbeidszorgmedewerkers in 2018.

§ Oost-Vlaanderen is de provincie waar het grootste aantal arbeidszorgmedewerkers zijn tewerkgesteld, namelijk 1.781 in 2018. De West-Vlaamse initiatieven hebben 1.329 medewerkers, deze in Vlaams-Brabant 1.106, in Limburg 1.077 en in Antwerpen 511.

§ Slechts een klein aandeel arbeidszorgmedewerkers werkt niet in de provincie waar het arbeidszorginitiatief is gevestigd.

§ De sector geestelijke gezondheidszorg is met 2.025 arbeidszorgmedewerkers, of 34,9% van het totaal, de grootste sector binnen arbeidszorg. De sector maatwerk en lokale diensteneconomie is de tweede grootste sector, met 1.567 medewerkers in 2018 (of 27% van het totaal). De sector zorg voor personen met een handicap telt 1.178 arbeidszorgmedewerkers (20,3%) en de sector OCMW, CAW of bovenlokaal samenwerkingsverband OCMW’s begeleidt 950 cliënten (16,4%). Er is ook één initiatief uit de integrale jeugdhulpverlening met 12 arbeidszorgmedewerkers dat zich heeft geregistreerd. En er is een restsector met 72 medewerkers.

§ Enkele kenmerken die de arbeidszorgmedewerker in 2018 typeren zijn:

o De mannen zijn in de meerderheid: 61,3%;

o De gemiddelde leeftijd bedraagt 41,8 jaar;

o 82,3% van de medewerkers woont in een thuismilieu, 11,5% leeft in een semi-residentiële opvang en 5,9% in een semi-residentiële opvang;

o 29,8% van de actieve arbeidszorgmedewerkers ontvangt een werkloosheidsuitkering en 27,5% een ziekte-uitkering, 19,8% kreeg een inkomensvervangende tegemoetkoming en 18,1% een leefloon. 2,9% van de arbeidszorgmedewerkers ontvangt geen inkomen.

o 43,5% van de cliënten in arbeidszorg wordt er begeleid omwille van een problematiek van psychische/psychiatrische aard. 19,4% van de medewerkers heeft een verstandelijke problematiek.

o Voor 13,7% van de arbeidszorgmedewerkers is basisonderwijs het hoogst behaalde onderwijsniveau. 20,3% heeft lager secundair onderwijs voltooid en 30,2% heeft BuSO beëindigd. 29% heeft hoger secundair onderwijs beëindigd en 4,3% van de medewerkers heeft een diploma hoger onderwijs.

o Iets meer dan de helft van de medewerkers heeft ooit in het regulier economisch circuit gewerkt. Een kleine 20% heeft (ook) ervaring in het beschermd circuit.

o Een arbeidsgerichte organisatie (GTB, VDAB, vakbond, …) blijkt de belangrijkste

doorverwijzer te zijn voor de arbeidszorgmedewerkers. De geestelijke gezondheidszorg is de tweede meest voorkomende doorverwijzer en het maatschappelijk werk (CAW, OCMW, …) komt op plaats 3.

o De arbeidszorgmedewerkers presteren gemiddeld 13,4 uren per week.

o Bijna de helft (48%) van de arbeidszorgmedewerkers krijgt geen vergoeding voor de prestaties in arbeidszorg. 26,8% krijgt een motivatiepremie, 18,3% een

onkostenvergoeding en 6,9% krijgt een vergoeding in natura.

o 21,6% van de arbeidszorgmedewerkers wordt begeleid zonder dat daar een vorm van subsidie tegenover staat. Voor 78,4% van de arbeidszorgmedewerkers ontvangt het

arbeidszorginitiatief dus wel een subsidie. Het decreet werk en zorgtrajecten

ArbeidsMatige Activiteiten (AMA) is in 2018 de belangrijkste vorm van financiering (naar absoluut aantal arbeidszorgmedewerkers maar dit houdt geen rekening met de hoogte van het bedrag).

§ Van de 5.804 arbeidszorgmedewerkers die in 2018 actief waren, hebben er 1.475 of ongeveer één op de vier hun tewerkstelling stopgezet in de loop van het jaar. Het grootste percentage stopzettingen treffen we aan in de sector OCMW, CAW of bovenlokaal samenwerkingsverband OCMW’s en in de sector maatwerk en lokale diensteneconomie

§ Arbeidszorgmedewerkers van wie de begeleiding in de loop van 2018 is stopgezet, waren gemiddeld circa anderhalf jaar in begeleiding. Er is wel een grote variatie in begeleidingsduur naargelang de sector.

§ Van de 1.475 arbeidszorgmedewerkers die in 2018 hun tewerkstelling hebben stopgezet, werd voor 288 personen, of 19,5%, een perspectief op doorstroom (trede 5 en 6), en voor 1.007 personen, of 68,3%, een perspectief op uitstroom (trede 1 tot en met 4) geregistreerd. Voor 180 personen (12,2%) is het perspectief niet gekend.

§ Bekijken we alle arbeidszorgmedewerkers in 2018, dan heeft hiervan 5% perspectief op doorstroom.

§ De doorstroom richt zich vooral op trede 5 (215 personen of 14,6% van de stopzettingen), maar er zijn ook 73 medewerkers (5% van de stopzettingen) met perspectief op trede 6.

§ In vergelijking met de groep van nog actieve arbeidszorgmedewerkers typeren de medewerkers die hun begeleiding hebben stopgezet en perspectief hebben op doorstroom naar een hogere trede (trede 5 of 6), zich als volgt:

o Ze waren tijdens hun tewerkstelling in arbeidszorg vooral tewerkgesteld in de sector maatwerk en lokale diensteneconomie (trede 5) of OCMW, CAW of bovenlokaal samenwerkingsverband (trede 6).

o Het aandeel mannen met perspectief op trede 5 is nog groter dan in de groep van de nog actieve medewerkers.

o Ze zijn duidelijk jonger dan de nog actieve medewerkers.

o Ze wonen relatief meer in een thuissituatie.

o Ze ontvangen relatief vaker een werkloosheidsuitkering of een leefloon en relatief minder vaak een ziekte-uitkering of een inkomensvervangende tegemoetkoming.

o Ze hebben relatief minder vaak een psychische/psychiatrische problematiek en relatief meer een sociale of medische problematiek.

o Personen die arbeidszorg hebben stopgezet en perspectief hebben op doorstroom naar trede 6 hebben relatief vaker hoger secundair onderwijs of volwassenenonderwijs gevolgd en hebben minder vaak een getuigschrift van BUSO behaald.

o Ze hebben relatief meer een werkverleden in het regulier economisch circuit of het beschermd circuit.

o Ze worden relatief meer doorverwezen door een arbeidsgerichte organisatie.

o Ze presteren gemiddeld meer uren per week, namelijk 21,5 uren (perspectief trede 5) en 17,3 uren (perspectief trede 6) tegenover 12,7 uren per week bij de nog actieve

populatie.

o Ze worden relatief vaker begeleid met financiering vanuit het meerbanenplan arbeidszorg, het decreet sociale werkplaatsen en de lokale en regionale besturen.

§ In vergelijking met de groep van nog actieve arbeidszorgmedewerkers typeren de medewerkers die hun begeleiding hebben stopgezet en perspectief hebben op uitstroom naar eenzelfde (trede 3 en 4) of lagere trede (trede 1 of 2), zich als volgt:

o Ze waren tijdens hun tewerkstelling in arbeidszorg vooral tewerkgesteld in de geestelijke gezondheidszorg (trede 1) en maatwerk en lokale diensteneconomie (trede 1, trede 3 en trede 4) en in een OCMW, CAW of bovenlokaal samenwerkingsverband (trede 2 en trede 4).

o Hoewel de mannen nog steeds oververtegenwoordigd zijn, is het aandeel vrouwen in de groepen met perspectief op trede 1, 2 of 3 groter dan in de andere groepen.

o Ze zijn gemiddeld iets jonger.

o Ze wonen relatief meer in een thuismilieu dan de groep van nog actieve arbeidszorgmedewerkers.

o Ze krijgen relatief minder vaak een ziekte-uitkering en relatief vaker een leefloon. Een uitzondering hierop vormt de groep met perspectief op uitstroom naar trede 1. Zij ontvangen relatief vaker een ziekte-uitkering en het percentage dat een leefloon ontvangt is hetzelfde als bij de groep van nog actieve medewerkers.

o Ze hebben relatief meer een psychische/psychiatrische problematiek.

o Ze hebben relatief vaker al gewerkt in het bezoldigd circuit.

o Ze werden relatief meer doorverwezen door een arbeidsgerichte organisatie (GTB, VDAB, vakbond, …) dan de arbeidszorgmedewerkers die eind 2018 nog actief waren. Een uitzondering is de groep van medewerkers met perspectief op uitstroom naar trede 2.

Voor deze groep blijkt het maatschappelijk werk (CAW, OCMW, …) de belangrijkste doorverwijzer geweest te zijn. De geestelijke gezondheidszorg is een belangrijke doorverwijzer bij de groep stopzetters met perspectief op uitstroom naar trede 1.

o Ze presteren gemiddeld iets meer uren dan de nog actieve medewerkers, maar het verschil is beperkt.

o Ze ontvangen relatief vaker een motivatiepremie (met uitzondering van de stopzetters met perspectief op trede 1).

o De organisaties ontvingen minder vaak een subsidie voor deze medewerkers dan voor de nog actieve arbeidszorgmedewerkers.

§ Door de invoering van een nieuw registratiesysteem in 2018 is er een breuk in de cijfers tussen 2017 en 2018. Vergelijkingen tussen 2018 en de jaren ervoor dienen met zeer grote

voorzichtigheid te gebeuren en kunnen ook te wijten zijn aan een andere manier van registratie.

De belangrijkste verschuivingen die we opmerken in 2018 in vergelijking met 2017 zijn:

o Een daling van het aantal initiatieven dat zich registreert.

o een sterkere aanwezigheid van de sector OCMW, CAW en bovenlokaal

samenwerkingsverband OCMW’s in 2018 en een minder sterke aanwezigheid van de sector maatwerk en lokale diensteneconomie.

o relatief meer medewerkers die in een thuismilieu wonen.

o relatief meer medewerkers die een leefloon ontvangen (hangt samen met toename sector OCMW, CAW, …) en relatief minder die een werkloosheidsuitkering of ziekte-uitkering krijgen.

o een lichte daling van het aandeel arbeidszorgmedewerkers met een

psychische/psychiatrische problematiek en een lichte stijging van het aantal medewerkers met een verstandelijke of medische problematiek.

o een lichte stijging van het aandeel medewerkers dat een werkverleden heeft in het bezoldigd circuit.

o een daling van het aandeel arbeidszorgmedewerkers dat doorverwezen werd door een arbeidsgerichte organisatie.

o een toename van het aandeel arbeidszorgmedewerkers dat een vergoeding krijgt voor hun prestaties in arbeidszorg. Zowel het aandeel medewerkers met een motivatiepremie als het aandeel medewerkers met een onkostenvergoeding neemt toe.

o een sterke toename van het aandeel medewerkers waarvoor de initiatieven een subsidie krijgen, namelijk van 44,4% in 2017 tot 78,4% in 2018; dit dankzij het decreet werk- en zorgtrajecten Arbeidsmatige Activiteiten.

o een toename van het aandeel stopzettingen uit arbeidszorg. De reden ‘arbeidszorg niet haalbaar’ werd hierbij in 2018 veel vaker als reden opgegeven dan in 2017.

o een toename van het perspectief op doorstroom.

______________________________