• No results found

Belang van de ontwikkelde vrouw voor de maatschappij

Belangrijkste feministische stromingen

6.1 Ideeënontwikkeling 1860-1889 .1Vrouw als opvoedster

6.2.2 Belang van de ontwikkelde vrouw voor de maatschappij

Verschilargumenten in deze periode concentreerden zich niet alleen op een betere opleiding voor gezins- en huishoudelijke taken. Andere onderdelen van de maatschappij hadden de vrouw evenzeer nodig. Weliswaar gingen gematigde feministen ervan uit dat het huisgezin het schoonste arbeidsveld voor de vrouw is, maar ze gunden de vrouw een breder maatschappelijk terrein. Juist vrouwen werden als geschikt gezien voor het bevorderen van de oprichting van kinderbewaarplaatsen, voor de bestrijding van dronkenschap, voor de

152 Jansz, Ulla. Denken over sekse in de eerste feministische golf. Sara/Van Gennep. Amsterdam. 1990 , p. 111.

153 Ibidem, p. 113.

154 Ibidem, p. 114.

armenzorg of voor het zondagschoolonderwijs.156 De vrouw zou dus een belangrijke rol in het openbare leven, vooral in het sociale werk kunnen spelen. De maatschappij had een groot belang bij de actieve deelname van vrouwen aan het openbare leven. Daarop konden vrouwen veel invloed uitoefenen wegens hun bijzondere eigenschappen. Juist rond de eeuwwisseling, een periode van grote sociale veranderingen, konden en wilden vrouwen zich nuttig maken voor de maatschappij. 'Zich te wijden aan goede werken in het belang der samenleving, aan de belangen van anderen, is bij uitnemendheid vrouwelijk', meenden velen.157

De Huisvrouw stelde aan de vrouw verplichtingen die verder gingen dan het huishouden. Zij moest het maatschappelijk leven verheffen. Door de algemene industrialisering kregen vrouwen meer vrije tijd die zij 'ten bate der gemeenschap' zouden moeten besteden.158 Sterke nadruk werd gelegd op het persoonlijke contact en de hulp van de rijken aan de armen. Dat was vooral, maar niet uitsluitend, het standpunt van de niet-socialistische feministen. Aan de meer ontwikkelde en bevoorrechte vrouwen werd de taak opgelegd om te 'gaan tot winkelmeisjes, tot de kinderen des volks, hun vertrouwen zoeken te winnen, ons deelgenoot maken van haar klachten en lijden, haar behulpzaam zijn bij het zoeken naar de middelen ter verbetering van haar levenslot. […] Het behoort tot de sociale plichten van alle vrouwen mede te werken aan de economische verheffing der arbeidster.'159

6.3 Ideeënontwikkeling 1901-1912

'Juist de verheffing van de vrouw als maatschappelijk wezen moet de zedelijke opvoeding van den jonge mensch ten goede komen.'160

F.S. van Balen-Klaar

Net als voor de eeuwwisseling wordt in deze periode het verschilargument gebruikt om actieve deelname van vrouwen in de maatschappij te bepleiten. Aangezien vrouwen anders dachten dan mannen en andere deskundigheden bezaten, moesten zij invloed krijgen op het staatsbeleid. Met hun eigen unieke kwaliteten, moederlijk gevoel en hun specifieke aanleg zouden zij hun bijdrage aan de maatschappij kunnen leveren en zodoende de gang van zaken verbeteren. De vrouw zou de arbeid van de man kunnen aanvullen. Dat argument kwam in

156 Jansz, Ulla. Denken over sekse in de eerste feministische golf. Sara/Van Gennep. Amsterdam. 1990, p. 116.

157 Ibidem, p. 117.

158 Ibidem, p. 118.

159 Ibidem, p. 119.

deze periode regelmatig terug.161

Katholieke mannen, zoals J.W.K. Hoevers, stemden met het bovenstaande in. Volgens hem moest vrouwen toegestaan worden, invloed uit te oefenen op regering en wetten van het land. Vrouwen moesten naast de man eendrachtig naar het hoogste doel streven. Immers, ze hadden inmiddels in de praktijk bewezen, behoorlijk werk te kunnen verrichten op het gebied van onderwijs, ziekenverpleging of armenzorg.162

Rond 1900 werden vrouwen in katholieke kringen geroepen om mee te doen aan de vrouwenbeweging, die daar wel 'georganiseerde vrouwelijke liefde' werd genoemd. In het katholieke tijdschrift De Lelie uit het jaargang 1909/1910 stond: 'De vrouw-o! Wat heeft onze tijd hare volle krachten noodig! De vrouw wordt geroepen om te bestrijden het kwaad, dat in heel het maatschappelijk leven is doorgedrongen.' Verder wees de redactie op de rol van opvoedster die de vrouw tegenover de maatschappij te vervullen had: 'De vrouw in den maatschappelijken strijd door hare taak als opvoedster van het toekomstig geslacht! Wie het verband ziet tusschen die taak en dien strijd, vreest zulke emancipatie niet!'

Zowel in de expliciet christelijk-geïnspireerde kringen als in bladen zoals De Huisvrouw werden regelmatig, net als in de jaren negentig, de specifiek vrouwelijke kwaliteiten beklemtoond in betogen voor ethisch-sociale arbeid door vrouwen. De schrijfster Albertine Steenhoff-Smulders (1871-1933) schreef in het blad Hollandsche Lelie onder meer dat man en vrouw weliswaar een geheel andere aard hebben waardoor hun volledige gelijkstelling onmogelijk zou zijn, maar dat de maatschappij het werk van de vrouw evenzeer nodig had als dat van de man.163 Ook in de niet-christelijk getinte bladen waren zulke geluiden te horen. Het weekblad De Huisvrouw riep op tot ethisch-sociaal werk voor vrouwen door de specifiek vrouwelijke eigenschappen te benadrukken. Nog verder ging S. Tilma-Schaaff, een van de leidende figuren van de Vereniging voor Vrouwenkiesrecht. Zij uitte haar vaste overtuiging dat mannen zonder hulp van vrouwen er nooit in zouden slagen een betere maatschappij te scheppen: 'Wij willen medehelpen, de menschheid te brengen tot een betere, reinere samenleving.' Van dezelfde mening was de leidster van de VvVK, dr. Aletta Jacobs. Zij zag een eigen rol van vrouwen in 'de mooie, hoge taak van beschermen en verzorgen, van voorlichten en opvoeden.' Dat gaf vrouwen het recht om mee te beslissen in het parlement. Door vrouwen mondig te maken en vrouwenkiesrecht in te voeren konden vrouwen volgens Jacobs oorlog voorkomen want 'geen vrouw zal haar invloed misbruiken tot het in gevaar brengen van menschenlevens, die zij lief heeft.'164 De vrouw moest in de maatschappij

161 Jansz, Ulla. Denken over sekse in de eerste feministische golf. Sara/Van Gennep. Amsterdam. 1990, p. 170.

162 Ibidem, p. 171.

163 Ibidem, p. 172.

verheven worden om haar belang naar voren te brengen. Zo zou de zedelijke opvoeding van de jeugd worden bevorderd. Daar zou het vrouwenkiesrecht het meest voor zorgen.165

Na 1900 werd het moederschap nadrukkelijker dan tevoren onder de aandacht gebracht. Het ging fungeren als het belangrijkste argument in het debat over verschillen tussen mannen en vrouwen. Het voornaamste doel, 'het moederlijke in de vrouw', moest worden ontwikkeld. Vrouwen zouden niet alleen echtgenote en moeder in hun eigen gezin moeten zijn maar waren bovendien verplicht tot een 'moederschap in de maatschappij'. De vader als opvoeder werd afgewezen door de feminist Ida Heyermans en als verstoring van de 'natuurlijke gezinsverhoudingen' beschouwd.166

Samenvattend stel ik vast dat de hoofdgedachte uit de periode 1901-1912 berustte op de overtuiging dat de maatschappij behalve het werk van de man ook dat van de vrouw nodig had, vooral wegens de geheel verschillende aard van de vrouw ten opzichte van de man. Vooral hun emotionaliteit zou vrouwen maken tot wat ze waren. Kortom: man en vrouw zouden moeten samenwerken op verschillende terreinen van het maatschappelijk leven.

Hoofdstuk 7.