• No results found

Behoefte

In document O RDE IN DE OPENBARE ORDE (pagina 183-187)

DEELONDERZOEK I: Openbare-ordebevoegdheden burgemeester

3. Behoefte

In het kader van dit onderzoek is de mogelijke introductie van artikel 151d Gemw tijdens de interviews en in de vooraf rondgezonden schriftelijke vragenlijst voorgelegd aan burgemeesters en hun ondersteunende staf. In vrijwel alle gemeenten wordt de problematiek herkend die het wetsvoorstel tracht te adresseren. Een meerderheid onder hen is van opvatting dat introductie van deze bevoegdheid meerwaarde heeft en staat derhalve in beginsel positief ten opzichte van het wetsvoorstel. Door sommigen wordt hierin een oplossing gezien voor de moeizame toepasbaarheid van artikel 174a Gemw en een aantal burgemeesters geeft expliciet aan hierin ook een instrument te herkennen dat

575 Zie hierover hoofdstuk 14 waarin de Wth wordt behandeld.

576 Dit voorbeeld wordt genoemd in de memorie van toelichting, p. 6 172

kan worden gebruikt in de strijd tegen overlast veroorzaakt door ‘verwarde personen’ (voor zover deze uiteraard een vaste woon- of verblijfplaats hebben). Sommige burgemeesters maken in dit kader een onderscheid tussen overlast in en om huurwoningen en overlast in en om koopwoningen. Ten aanzien van huurwoningen wordt in die benadering de primaire verantwoordelijkheid voor optreden tegen overlastveroorzakers bij de verhuurders (en dan met name bij woningbouwverenigingen) gezien; bij koopwoningen zou bij ontstentenis van een verhurende partij eerder een rol voor de burgemeester weggelegd zijn. Onder deze voorstanders zijn overigens ook kritische signalen te horen. Zo geeft een aantal burgemeesters aan dat de nieuw te introduceren bevoegdheid alleen zin heeft als deze in de praktijk ook goed uitvoerbaar is (geen overvloedige dossiervorming) en wordt eveneens aangegeven dat het wel moet gaan om overlast van enige betekenis (‘niet voor iedere blaffende hond’). Het voornaamste argument van de tegenstanders van introductie van artikel 151d Gemw is dat zij hier ten principale geen rol voor de burgemeester weggelegd zien.

4. Conclusie

(1) Plaats van de bevoegdheid: regeling in de Gemeentewet en verhouding tot openbare-ordebevoegdheden

In het kader van dit onderzoek is dit wetsvoorstel relevant omdat de beoogde bevoegdheid de problemen die rondom de toepassing van artikel 174a bestaan, zou moeten oplossen. Hier wordt een bevoegdheid in het leven geroepen die expliciet niet de handhaving van de openbare orde tot doel heeft, maar gericht is op het interveniëren in gespannen burenverhoudingen vanwege ernstige hinder in of vanuit een woonhuis of in de onmiddellijke nabijheid ervan. Deels valt er in dit opzicht een parallel te trekken met de bevoegdheid van de burgemeester om een tijdelijk huisverbod op te leggen in verband met huiselijk geweld (artikel 2 Wth). Ook bij artikel 151d betreft het geen openbare orde, zal deels in (buren)relaties ingegrepen worden, al dan niet met hulpverlening en bestaat de mogelijkheid van een huisverbod. Deze regeling komt echter, anders dan de Wth, in de Gemeentewet, niet in een specifieke wet. Bovendien krijgt, naast de burgemeester, de raad een prominente rol. Daarbij regelt het wetsvoorstel, anders dan bij artikel 151b en artikel 151c (preventief fouilleren en cameratoezicht) de gedragsnorm die de raad burgers mag opleggen. Door daarbij de vage term “geen ernstige hinder” te gebruiken zullen de raad (nadere invulling in een verordening) en de burgemeester (uitvoering van de verordening) vervolgens in hoge mate bepalen wanneer burgers niet aan de gedragsnorm voldoen. In dit opzicht lijkt de constructie op die van de bestuurlijke ophouding (artikel 154a). De bevoegdheid die de burgemeester kan ontlenen aan artikel 151d is evenals artikel 13b Opiumwet een bestuursdwangbevoegdheid, maar vertoont voor het overige belangrijke verschillen. Het belangrijkste verschilt schuilt in het feit dat de bevoegdheid van artikel 13b gebruikt kan worden als de Opiumwet is overtreden. Ook hier gaat het, net als bij de Wth om specifieke wetgeving. Ook terzake van woonoverlast zijn er specifieke regelingen zoals wij bij artikel 174a Gemw en 13b Opiumwet bespraken. De bestuursdwangbevoegdheid van artikel 151d wordt echter in de Gemeentewet geregeld. Dit onderwerp wordt derhalve binnen de autonome huishouding van de gemeente geplaatst, maar het omvat ook gevallen die bijvoorbeeld louter het burenrecht betreffen. Het is de vraag in hoeverre dit de

autonome huishouding van de gemeente betreft, dan wel of het deels om louter particuliere belangen gaat en/of om zeer specifieke belangen en maatregelen die veeleer in specifieke wetgeving geregeld moeten worden: zowel de bestuursdwang vanwege ernstige overlast voor de omgeving als een huisverbod vanwege ernstige problemen met een buurman vallen in beginsel binnen deze regeling.

Het introduceren van deze nieuwe bevoegdheid roept meer vragen op.

De initiatiefnemer heeft, onder meer op aandringen van de Afdeling advisering van de Raad van State, in de toelichting een overzicht gegeven van de bestaande mogelijkheden ter bestrijding van woonoverlast. Maatwerk en cumulatieve interventies voor het bestrijden van ernstige woonoverlast kan ook worden geboden door bestaande mogelijkheden en bestaande bevoegdheden optimaal in te zetten, waaronder de APV.577

(2) Taak voor de gemeentelijke overheid?

Het doel van deze wetgeving is, volgens de initiatiefnemer, het tegengaan van woonoverlast vanuit een woning of uit de onmiddellijke nabijheid ervan. Anders dan bij artikel 174a wordt hier geen verband gelegd met de invloed op de openbare ruimte. Deze nieuwe bevoegdheid roept dan ook de principiëlere vraag op of de overheid zich überhaupt moet mengen in burenconflicten en publiekrechtelijke bevoegdheden moet inzetten die de persoonlijke levenssfeer van burgers aantasten inzake woonoverlast die niets van doen heeft met de handhaving van de openbare orde. Dat burgers ‘bang’ zijn voor het gebruik van civielrechtelijke middelen, zoals initiatiefnemer stelt,578 kan waar zijn, maar het is geen steekhoudend argument: represailles kunnen deze burgers ook verwachten indien zij om bestuurlijke handhaving vragen. De bestuurlijke keuze kan de verwachting versterken dat de overheid alle problemen oplost met alle bestuurlijke overbelasting en kosten die daaraan verbonden zijn van dien. Zoals hierboven al aangegeven zou bovendien de vraag gesteld kunnen worden waar de grenzen van de autonomie liggen: welke problematiek valt nog binnen de grenzen van de huishouding van de gemeente?

(3) Taak voor de burgemeester?

Dit wetsvoorstel roept de vraag op of de burgemeester het juiste bestuursorgaan in dezen is, temeer daar het geen bevoegdheid betreft aangaande de openbare orde. Voor hulpverlening (aan de omwonenden) is een wet als de Gemeentewet ook niet de meest aangewezen plaats. Aanvankelijk liet zich het Nederlands Genootschap van Burgemeesters (NGB) zich ook in deze zin kritisch uit over de bepaling zoals die was opgenomen in het ontwerpwetsvoorstel (tekst 1). Inmiddels vindt het NGB de bevoegdheid vervat in dit wetsvoorstel een goede aanvulling op de bestaande bevoegdheden.579 Ook onder de burgemeesters die in het kader van dit onderzoek geïnterviewd zijn ondersteunt een

577 Zie de Brief over aanpak woonoverlast, Kamerstukken II 2013/14, 28 684, 398.

578 Kamerstukken II 2014/15, 34 007, 7 , p. 9.

579 Brief van het Nederlands Genootschap van Burgemeesters over de Wet aanpak woonoverlast, Bijlage bij

Kamerstuk I, 34007, 9.

174

meerderheid het wetsvoorstel in zijn huidige vorm.580 De burgemeesters geven te kennen voorstanders te zijn van de aanpak van overlast met juridische dwangmiddelen om enerzijds bescherming en ondersteuning te bieden aan de slachtoffers en anderzijds om, als rechtvaardige en humane overheid, treiteraars, zo nodig zorg te geven en perspectief te blijven bieden, zoals de burgemeester van Amsterdam het in zijn brief uitdrukt.

580 Van de burgemeesters van Amsterdam en Rotterdam was dit reeds bekend. Zie Brief van de burgemeester van Amsterdam over het Initiatiefwetsvoorstel aanpak woonoverlast, Bijlage bij Kamerstukken I 34 007, 9. Voor de opvatting van de burgemeester van Rotterdam zij verwezen naar de tekst van dit Kamerstuk, p. 2.

175

In document O RDE IN DE OPENBARE ORDE (pagina 183-187)