• No results found

Artikel 174 Gemeentewet (in het bijzonder het tweede lid)

In document O RDE IN DE OPENBARE ORDE (pagina 64-73)

DEELONDERZOEK I: Openbare-ordebevoegdheden burgemeester

4. Artikel 174 Gemeentewet (in het bijzonder het tweede lid)

Tekst bepaling:

1. De burgemeester is belast met het toezicht op de openbare samenkomsten en vermakelijkheden alsmede op de voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven.

2. De burgemeester is bevoegd bij de uitoefening van het toezicht, bedoeld in het eerste lid, de bevelen te geven die met het oog op de bescherming van veiligheid en gezondheid nodig zijn.

3. De burgemeester is belast met de uitvoering van verordeningen voor zover deze betrekking hebben op het in het eerste lid bedoelde toezicht.

1. Inleiding

Artikel 174 Gemw regelt het toezicht op openbare bijeenkomsten. Dit toezicht strekt zich uit over openbare samenkomsten en vermakelijkheden en over de voor het publiek openstaande gebouwen (en daarbij behorende erven). Het betreft één van de oudste specifieke bevoegdheden van de burgemeester in het kader van de openbare orde; zij was al in de Gemeentewet van 1851 opgenomen. Het artikel kent de burgemeester een algemene toezichtrol toe (lid 1), een daarop geënte bevelsbevoegdheid (tweede lid) en een exclusieve taak bij de uitvoering van gemeentelijke verordeningen ter zake (derde lid). Artikel 174 kan worden gezien als een lex specialis van artikel 172 Gemw.150 Dit laatste artikel voorziet eveneens in bevelsbevoegdheden, zij het dat de situaties waarop deze bevoegdheden van toepassing zijn, minder zijn gepreciseerd dan in artikel 174 en dat het gehanteerde criterium in het tweede lid van artikel 174 spreekt van de bescherming van veiligheid en gezondheid en niet van openbare orde.151

In het verleden is artikel 174 Gemw gebruikt voor de sluiting van (publiek toegankelijke) coffeeshops.152 Thans is toepassing van artikel 13b Opiumwet daarvoor de meer aangewezen route. Het grote verschil tussen artikel 174 en 174a Gemw is gelegen in de omstandigheid dat het in laatstgenoemd artikel juist gaat om gelegenheden die niet publiek toegankelijk zijn. Voor zover de openbare samenkomsten en vermakelijkheden als bedoeld in dit artikel in het teken staan van meningsuiting of religie, is toezicht daarop aangewezen via de Wet openbare manifestaties.

150 M.A.D.W. de Jong, Algemeen commentaar bij artikel 174, aant. 2.3.1., in: De Gemeentewet en haar

toepassing, Online (laatst bijgewerkt op 15 oktober 2015).

151 Over de verhouding tussen deze criteria wordt het een en ander opgemerkt in par. 2.

152 Brainich & Rogier/Brainich & Van Rooij, Tekst en Commentaar Openbare Orde en Veiligheid. Commentaar op artikel 174 Gemeentewet, bijgewerkt tot 1 september 2015, par. 2.

53

2. De bevoegdheid 153 a. Wetsgeschiedenis

Artikel 174 van de huidige Gemeentewet kan worden gezien als de directe opvolger van artikel 221.154 Daarmee is het één van de oudste openbare-ordebevoegdheden, althans voor zover het de meer specifieke openbare-ordebevoegdheden betreft.

Het oorspronkelijke artikel (dat in 1931 werd vernummerd en licht werd gewijzigd) luidde: “De politie over de schouwburgen, herbergen, tapperijen en alle voor het publiek openstaande gebouwen en zamenkomsten, openbare vermakelijkheden en openlijke huizen van ontucht, behoort aan den Burgemeester.

Hij waakt tegen het doen van met de openbare orde of zedelijkheid strijdige vertooningen.”

De huidige redactie van artikel 174 stamt uit 1992. Ter gelegenheid van de algehele herziening van de Gemeentewet, die dat jaar zijn beslag kreeg, stond het de wetgever voor ogen in meer moderne bewoordingen de strekking van het oude artikel 221 weer te geven.155 Het oorspronkelijke wetsvoorstel hiertoe bevatte overigens alleen de leden 1 en 3.156 Het huidige tweede lid werd toegevoegd middels de derde Nota van Wijziging. De gedachte daarachter was dat de bevoegdheid tot ingrijpen in het oorspronkelijke voorstel te impliciet was, omdat het lid 1 feitelijk alleen een taakstelling en geen specifieke bevoegdheden bevat.157

Ten tijde van de totstandkoming van de Gemeentewet van 1992 is eveneens aandacht besteed aan de vraag waarom het de burgemeester is die moet worden belast met dit toezicht en de bijbehorende bevoegdheden (en niet het college). Het overtuigende argument daarvoor wordt gevonden in de omstandigheid dat bij bedreigingen van de openbare orde aan eenhoofdig optreden de voorkeur wordt gegeven.158

153 M.A.D.W. de Jong, Algemeen commentaar bij artikel 174, in: De Gemeentewet en haar toepassing, Online (laatst bijgewerkt op 15 oktober 2015), Brainich & Rogier/Brainich & Van Rooij, Tekst en Commentaar Openbare Orde en Veiligheid. Commentaar op artikel 174 Gemeentewet, bijgewerkt tot 1 september 2015, L.D. Ruigrok, Onmiddellijke handhaving van de openbare orde of bestuursdwang?, (diss. RUG), Den Haag: Bju 2012.

154 Tot 1931 artikel 188 gemeentewet-oud. In 1931 werd het artikel vernummerd en licht gewijzigd. Zie daarover L.D. Ruigrok, Onmiddellijke handhaving van de openbare orde of bestuursdwang?, (diss. RUG), Den Haag: Bju 2012.

155 Kamerstukken II 1985/86, 19 403, 3, p. 148. Zie voor een uitgebreide bespreking van de totstandkoming van het destijds nieuwe artikel 174: L.D. Ruigrok, Onmiddellijke handhaving van de openbare orde of

bestuursdwang?, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2012, p. 279-281.

156 Kamerstukken II 1985/86, 19 403, 2. De redactie van deze leden, alsmede van de daarbij behorende Memorie van Toelichting komt overigens van de commissie-Van Kinschot.

157 Zie voor deze kritiek van een aantal Tweede Kamerfracties op het oorspronkelijke wetsvoorstel

Kamerstukken II 1986/87, 19 403, 5, p. 122. Vergelijkbare kritiek gold ook voor de aanhef van het eerste lid.

Het oorspronkelijke voorstel omschreef de taak van de burgemeester zodanig dat hij belast zou zijn met “de zorg voor het toezicht op openbare samenkomsten …”. De Derde nota van wijziging (Kamerstukken II 1988/89 19 403, 11) zorgde voor een minder omslachtige formulering door de woorden “de zorg voor” te schrappen.

158 Zie bijvoorbeeld de Memorie van Antwoord, Kamerstukken II 1988/89, 19 403, 10, p. 88 e.v. 54

b. Omvang bevoegdheid

Eerste lid

De burgemeester krijgt in het eerste lid een toezichttaak. Deze taak krijgt handen en voeten via de in de volgende leden genoemde bevelen en uitvoeringsbevoegdheden. De betekenis van het eerste lid schuilt vooral in de afbakening van de uitoefening van deze bevoegdheden via de zinsnede “…op de openbare samenkomsten en vermakelijkheden alsmede op de voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven.”159 De uitleg van de begrippen openbare samenkomsten en vermakelijkheden is ruim. Gewezen kan worden op: kermissen, braderieën, Koningsdagfeesten, voetbalwedstrijden, festivals, optochten, wandeltochten, wielerwedstrijden, algemeen toegankelijke persconferenties en exposities.160 Bepalend is of een bijeenkomst in beginsel voor iedereen – zonder aanzien des persoons – toegankelijk is. Dat voor toegang in sommige gevallen betaald moet worden (of dat er aan andere voorwaarden voldaan moet worden, bijvoorbeeld inschrijving), sluit de openbaarheid ervan niet uit. Het begrip “Voor publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven” omvat met name horeca, coffeeshops en daarbij behorende erven en terrassen. Woonhuizen vallen erbuiten. Het onderscheid wordt verder uitgewerkt bij de bespreking van artikel 174a.

Bevelsbevoegdheid (tweede lid)

De invulling van het toezicht door de burgemeester geschiedt grotendeels door de APV. De burgemeester krijgt in het tweede lid echter ook een zelfstandige bevelsbevoegdheid met het oog op de bescherming van de veiligheid en de gezondheid. In beginsel komt de burgemeester ten aanzien van deze noodzaak beoordelingsvrijheid toe.161 Deze beoordelingsvrijheid is ingekaderd door de interpretatie dat van noodzakelijk ingrijpen slechts sprake kan zijn indien onverwijlde spoed onmiddellijk optreden vergt.162 Ook wordt aangenomen dat van het geven van een bevel op grond van artikel 174, lid 2, slechts sprake kan zijn als andere bevoegdheden (in wet of verordening) in het kader van de handhaving van de openbare orde niet toepasselijk zijn.163 In dit opzicht lijkt deze bevelsbevoegdheid op die van artikel 172, lid 3.

Het tweede lid van artikel 174 hanteert criteria – bescherming van de veiligheid en de gezondheid – die op het eerste gezicht (ook) buiten de sfeer van de openbare orde zouden

159 Voorts is deze bepaling van belang omdat deze een deel van het (dagelijks) bestuur aan de burgemeester opdraagt in plaats van aan het college. Vgl. artikel 160 Gemeentewet.

160 M.A.D.W. de Jong,’ Algemeen commentaar bij artikel 174’, aant. 2.2.0 in: De Gemeentewet en haar

toepassing, Online (laatst bijgewerkt op 15 oktober 2015) en Brainich & Rogier/ Brainich & Van Rooij, Tekst en

Commentaar Openbare Orde en Veiligheid. Commentaar op artikel 174 Gemeentewet, bijgewerkt tot 1 september 2015, par. 2.

161 ABRvS 26 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4281.

162 ABRvS 9 juni 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AP1137.

163 Brainich & Rogier/ Brainich & Van Rooij, Tekst en Commentaar Openbare Orde en Veiligheid. Commentaar op artikel 174 Gemeentewet, bijgewerkt tot 1 september 2015, par. 2. Zie ook M.A.D.W. de Jong, Algemeen commentaar bij artikel 174, aant. 3.1 in: De Gemeentewet en haar toepassing, Online (laatst bijgewerkt op 15 oktober 2015)

55

kunnen worden toegepast. In de literatuur wordt de vraag gesteld of dit wel zo is.164 In de meeste gevallen waarin sprake zou zijn van (ernstige) verstoring van de openbare orde zal ook de bescherming van de veiligheid of de gezondheid van betrokkenen en omstanders in het geding zijn. Andersom zal een situatie die acuut bedreigend is voor de veiligheid en de gezondheid over het algemeen ook aan te merken zijn als een bedreiging van de openbare orde. Van oudsher is in de jurisprudentie ook opgemerkt dat dan sprake moet zijn van een concrete, acute ordeverstoring die onmiddellijk optreden vereist. De wetgever beoogde in het huidige artikel 174 de jurisprudentie te codificeren en distantieerde zich niet van de oudere jurisprudentie. Oudere en jongere rechtspraak vertoont in dit opzicht een consistente lijn.165 Artikel 174 lid 2 bevat derhalve in elk geval een grondslag voor orde handhavend optreden met gezondheid en veiligheid als expliciet aandachtspunt. Dat gezegd zijnde zal hieronder vooral worden uitgegaan van het wettelijke criterium.

De in het tweede lid genoemde bevelen kunnen verschillend van aard zijn. De openbare samenkomst of vermakelijkheid kan op grond van dit artikel worden beëindigd, aan de voortzetting ervan kunnen voorwaarden worden gesteld (bijvoorbeeld ten aanzien van gebruik van alcohol en/of verdovende middelen) en ook de onmiddellijke sluiting van een pand (voor zover dat voor het publiek toegankelijk was) behoort tot de mogelijkheden.166 Uitvoering van verordeningen (derde lid)

De gemeenteraad heeft het recht verordeningen vast te stellen met betrekking tot het toezicht genoemd in het eerste lid. Artikel 174 erkent deze bevoegdheid, maar roept haar niet in het leven. Wel verbindt artikel 174, lid 3, hieraan een voorwaarde. De uitvoering van deze verordeningen is een exclusieve taak voor de burgemeester. Dit betekent dat als de gemeenteraad een verordening vaststelt waarin – bijvoorbeeld – toezicht op evenementen (bijvoorbeeld via een vergunningstelsel) is geregeld, hij de burgemeester heeft aan te wijzen als uitvoerend orgaan. Hieruit vloeit in die gevallen voort dat de grondslag voor de uitvoerende bevoegdheden besloten ligt in de betreffende verordening in samenhang met artikel 174.

Afhankelijk van de opzet van de betreffende verordening kan deze uitvoering bestaan uit het verlenen, intrekken en het verbinden van voorwaarden aan eventuele vergunningen of ontheffingen, maar ook uit (gehele of gedeeltelijke) sluiting van een publiek toegankelijk pand. Een bekend voorbeeld van een bevoegdheid die conform dit artikel in APV’s wordt verleend aan burgemeesters is de bevoegdheid om horecagelegenheden te sluiten. Deze sluiting kan ook gelden voor bijbehorende erven (bijvoorbeeld terrassen of

164 Kamerstukken II 1985/86, 19 403, 3, p. 148-149. Zie vooral M.A.D.W. de Jong, ‘Algemeen commentaar bij artikel 174’, aant. 2.1 in: De Gemeentewet en haar toepassing, Online (laatst bijgewerkt op 15 oktober 2015) en L.D. Ruigrok, Onmiddellijke Handhaving van de openbare orde of bestuursdwang?, Den Haag: Bju. 2012, p. 280.

165 Kamerstukken II 1985/86, 19 403, 3, p. 148-149. Zie naast de hiervoor aangehaalde recente jurisprudentie o.a. ARRvS (Vzr) 15 juni 1984, AB 1985/96 (Gouda); ARRvS 18 november1987, AB 1988/278 (Tilburg); ABRvS 9 juni 2004, JB 2004/263 m.nt. J.W.L. Broeksteeg (Castricum); ABRvS 8 september 2004, Gst. 2005/96 m.nt. M.A.D.W. de Jong (Citadel).

166 Zie vooral M.A.D.W. de Jong, Algemeen commentaar bij artikel 174, aant. 3.1 in: De Gemeentewet en haar

toepassing, Online (laatst bijgewerkt op 15 oktober 2015).

56

parkeerterreinen).167 Onder ‘uitvoering’ valt in ieder geval niet de bevoegdheid algemeen verbindende voorschriften vast te stellen. Op grond van artikel 156 Gemeentewet kan deze bevoegdheid niet aan de burgemeester worden gedelegeerd. Attributie van regelgevende bevoegdheid aan de burgemeester middels een gemeentelijke verordening is evenmin toegestaan. Artikel 127 Grondwet vereist dat dit bij wet geschiedt. Het is de gemeenteraad wel toegestaan de bevoegdheid tot het vaststellen van concretiserende besluiten van algemene strekking (aanwijzing van gebieden en/of tijden waarop een bepaling uit de verordening van toepassing zal zijn) aan de burgemeester toe te kennen.168

c. Aspecten van grondrechten

Voor zover de openbare samenkomsten en vermakelijkheden als bedoeld in dit artikel in het teken staan van meningsuiting of religie, kan het uitoefenen van de in dit artikel gecreëerde toezichts- en bevelsbevoegdheid snel leiden tot beperking van grondrechten, met name de artikelen 6, 7 en 9 Grondwet. Toepassing van artikel 174 Gemw is in die gevallen niet aangewezen.169 Uitgaand van de grondgedachte dat beperkingen van grondwettelijk gewaarborgde grondrechten zoveel mogelijk moeten berusten op een wettelijke grondslag die deze beperking expliciet mogelijk maakt, zal in deze gevallen een beroep moeten worden gedaan op de Wet openbare manifestaties. Hierin kan deze expliciete wettelijke grondslag voor beperking van deze grondrechten immers wel worden gevonden.170

Het is niet altijd gemakkelijk vast te stellen of een samenkomst het karakter van een betoging heeft. De jurisprudentie rond de verschillende tentenkampen in het kader van de zogenaamde ‘Occupy’-beweging laat zien dat de rechter het voor mogelijk houdt dat een langdurige (meerdaagse) samenkomst, die als betoging is begonnen, op een zeker moment het karakter van een betoging kan verliezen. In de jurisprudentie rondom Occupy Den Haag stelt de rechter vast dat dit het geval was toen “het in het openbaar uiten van gedachten, gevoelens en overtuigingen steeds verder op de achtergrond [was] geraakt”.171 Hoewel de Afdeling het optreden van de burgemeester ex artikel 172, lid 3, Gemw in dit geval rechtvaardigde, is – terecht – betoogd dat de grondslag daarvoor had moeten worden gezocht in (het tweede lid van) artikel 174, nu dit ten aanzien van samenkomsten (zoals Occupy, nadat het zijn karakter van een betoging was verloren) geldt als een lex specialis ten opzichte van artikel 172.172

167 Brainich & Rogier/ Brainich & Van Rooij, Tekst en Commentaar Openbare Orde en Veiligheid. Commentaar op artikel 174 Gemeentewet, bijgewerkt tot 1 september 2015, par. 4.

168 M.A.D.W. de Jong, ‘Algemeen commentaar bij artikel 174’, aant. 4.1 in: De Gemeentewet en haar

toepassing, Online (laatst bijgewerkt op 15 oktober 2015).

169 Vgl. de strekking van ABRvS 12 november 2014, JB 2015/245 m.nt. R.J.B. Schutgens (Zwarte Piet).

170 Hoewel het EVRM een dergelijke eis niet stelt, zal ook de beperking van artikel 9 en 10 van dat Verdrag eerder gestalte moeten krijgen via laatstgenoemde wet aangezien beperking door een bevoegde autoriteit moet geschieden. Zie over beperking van grondrechten par. 4.3 van de inleiding bij dit deelonderzoek..

171 ABRvS 27 augustus 2014, JB 2014/190 met noot J.L.W. Broeksteeg.

172 Zie de noot van Broeksteeg bij de bovenstaande uitspraak, alsmede M.A.D.W. de Jong, ‘Semipermanent betogen met een tent’, Gst. 2015/103.

57

d. Rechtsbescherming

Zoals reeds besproken in par. 4.3 van de inleiding bij dit deelonderzoek. geldt ook voor de rechtsbescherming tegen toepassing van artikel 174 Gemw dat deze afhankelijk is van de vorm waarin bevelen als bedoeld in het tweede lid of uitvoeringsmaatregelen als bedoeld in het derde lid worden gegoten. Behelst dit een schriftelijke beslissing, die gericht is op een rechtsgevolg, dan betreft het een besluit in de zin van de Awb waartegen bezwaar bij de burgemeester openstaat en (hoger) beroep bij de bestuursrechter, eventueel gecombineerd met een voorlopige voorzieningenprocedure.

3. Praktijk

a. Frequentie toepassing en jurisprudentie

In zekere zin heeft artikel 174 lid 2, vooral een restfunctie. Van toepassing van dit artikel kan slechts sprake zijn indien de te adresseren verstoring niet binnen het toepassingsbereik van andere regelingen valt. Bij deze andere regelingen moet worden gedacht aan gemeentelijke verordeningen, bijzondere wetgeving zoals de Drank- en Horecawet, de Opiumwet (artikel 13b) en de Wet openbare manifestaties. Daarmee is niet gezegd dat artikel 174, lid 2, Gemw in de praktijk geen functie (meer) zou hebben. Het artikel blijkt met enige regelmaat te worden toegepast, hetgeen in voorkomende gevallen ook tot jurisprudentie leidt. Recente voorbeelden zijn de onmiddellijke sluiting van een deel van een Haarlems winkelcentrum met het oog op asbest173 of de sluiting van een Ridderkerkse badinrichting met het oog op legionella.174

De belangrijkste lijnen die in de jurisprudentie zijn te ontwaren, zijn hierboven reeds weergegeven. De bevelen die worden gegeven op grond van het tweede lid moeten “zien op concrete, zich direct aandienende, de veiligheid of gezondheid bedreigende situaties.”175

Buiten de invulling van dat criterium is in belangrijke mate sprake van beoordelingsvrijheid aan de zijde van de burgemeester.176 De wettekst geeft aan dat de burgemeester de bevoegdheid heeft “bevelen te geven die … nodig zijn”. De rechter neemt aan dat de burgemeester hier beoordelingsvrijheid toekomt. Dat betekent dat de rechter (of dit nu de bestuursrechter of de civiele rechter is) uitsluitend toekomt aan de beoordeling of de burgemeester in redelijkheid had kunnen overgaan tot het geven van het bevel (marginale toetsing).177 In de jurisprudentie is deze beoordelingsvrijheid in zoverre gepreciseerd, dat het moet gaan om situaties van onverwijlde spoed die onmiddellijk optreden vergen (concrete actuele ordeverstoringen).

173 ABRvS 24 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2612.

174 ABRvS 26 mei 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM5615.

175 Laatstelijk nog bevestigd in ABRvS 26 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4281.

176 Ook dit aspect is laatstelijk nog bevestigd in ECLI:NL:RVS:2014:4281. In deze zaak stuitte de toepassing van het tweede lid van artikel 174 door de burgemeester van ’s-Hertogenbosch op de eerder genoemde eis van onmiddellijke bedreiging.

177 De marges waarnaar het begrip ‘marginale toetsing’ verwijst, worden mede bepaald door grondrechten en algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Aan die marges (en dus ook aan eventueel betrokken grondrechten of algemene beginselen van behoorlijk bestuur) wordt ‘vol’ getoetst. Alleen ten aanzien van hetgeen binnen die marges valt, wordt volstaan met een redelijkheidstoets.

58

Opvallend is verder dat in de jurisprudentie soms geen toepassing wordt gegeven aan artikel 174 Gemw, waar dit wel aangewezen lijkt te zijn. Gewezen is al op de Occupy-jurisprudentie, waarin het tentenkamp (nadat het karakter van ‘betoging’ op de achtergrond was geraakt), is gesloten met een beroep op artikel 172 lid 3, terwijl de feiten (een openbare samenkomst) veeleer aanleiding leken te geven voor toepassing van het daarop specifiek gerichte – althans nadat het karakter van een betoging verloren was gegaan) tweede lid van artikel 174.178 In dat kader is ook de Hilversumse vuurwerk-jurisprudentie interessant. Kan verdedigd worden dat de Nieuwjaarsviering een openbare samenkomst of vermakelijkheid is, waardoor de uitvoering van APV-bepalingen ter zake wel degelijk – en in weerwil van de opvatting van de Afdeling (Vzr) – een exclusieve bevoegdheid van de burgemeester behoorde te zijn?179 Als dat het geval is, dan valt het aanwijzen van vuurwerkgebieden binnen het ‘toezicht daarop’. Immers, het derde lid van artikel 174 kent de exclusieve uitvoerende bevoegdheid aan de burgemeester alleen toe in het kader van die toezichtstaak.

b. Evaluatieonderzoek en literatuur

In de evaluatie ‘Bestuur, recht en veiligheid: bestuursrechtelijke bevoegdheden voor openbare ordehandhaving en terrorismebestrijding’ uit 2007, is – kort – aandacht besteed aan artikel 174 Gemw. Ten aanzien daarvan kwamen geen bijzondere knelpunten aan het licht.180 Ook de wetenschappelijke literatuur laat geen wezenlijke, de toepassing van dit artikel in ernstige mate frustrerende, knelpunten zien.

Interviews en vragenlijst

Bijzonderheden kwamen evenmin naar voren uit de respons op de schriftelijke vragenlijsten die in het kader van dit onderzoek zijn verspreid noch uit de antwoorden in de (beperkte hoeveelheid) interviews waarin expliciet is ingegaan op de toepassing van artikel 174 Gemw. De bevelsbevoegdheid op grond van het tweede lid van dit artikel wordt in wisselende mate ingezet. Zes gemeenten geven aan ‘nooit’ van deze bevelsbevoegdheid gebruik te maken, een vijftal gemeenten doet dit ‘zelden’, drie gemeenten doet dit ‘regelmatig’ en twee gemeenten doen dit ‘veelvuldig’.

Een aantal door deze gemeenten gegeven voorbeelden van toepassing van deze bevoegdheid betreft het beëindigen van een illegale houseparty, het beëindigen van een samenkomst van een ‘Outlaw Motor Gang’ en spoedsluitingen van horecagelegenheden indien het reguliere APV-kader hieromtrent niet afdoende is.

178 Zie de noot van Broeksteeg bij de bovenstaande uitspraak, alsmede M.A.D.W. de Jong, ‘Semipermanent betogen met een tent’, Gst. 2015/103.

179 Zie over de Hilversumse vuurwerk-zaak verder de bespreking van artikel 172 lid 1 Gemw en vooral deelonderzoek II.

180 Zie E.R. Muller e.a., Bestuur, Recht, bestuur en veiligheid: bestuursrechtelijke bevoegdheden voor openbare

ordehandhaving en terrorismebestrijding, Den Haag: BJu, 2008, par. 6.4.

59

4. Conclusie

(1) Bevelsbevoegdheid in het belang van de openbare orde?

Artikel 174 lid 2 Gemw geeft de burgemeester de bevoegdheid om in acute situaties bij openbare samenkomsten en vermakelijkheden bevelen te geven die met het oog op de

In document O RDE IN DE OPENBARE ORDE (pagina 64-73)