• No results found

6.3 Beheermaatregelen per opstand

6.3.2 beheermaatregelen zone 2

De maatregelen zijn per opstand beschreven omdat de situatie overal verschillend is, waardoor er per opstand specifieke maatregelen nodig zijn. Ook is er beschreven binnen welke PNV de opstanden vallen en of er reeds soorten van deze PNV aanwezig zijn. De gegevens uit de bosinventarisatie zijn waar nodig aangevuld met gegevens uit de bosstructuurkartering uit 2010 (Koop H. , Bosstructuurkartering de Bijvanck, 2010).

Er zal eens in de drie jaar worden gewerkt en de werkzaamheden worden bij voorkeur gestart in het begin van de maand september en worden in een zo kort mogelijk tijdbestek uitgevoerd. De allereerste werkzaamheden zullen plaats vinden in september 2015. Voor een overzicht van de verschillende fases zie tabel 10. Het verwijderen van ongewenste verjonging zal worden bepaald aan de hand van monitoring; wanneer inheemse verjonging sterk wordt onderdrukt, is ingrijpen eerder noodzakelijk. Er wordt geadviseerd om ongewenste verjonging te verwijderen tussen het derde en het zesde jaar na het uitvoeren van de werkzaamheden, afhankelijk van de situatie. Voordat er werkzaamheden worden uitgevoerd zal er te allen tijde een flora- en faunacheck uit moeten worden gevoerd. Wanneer de werkzaamheden plaats zullen vinden is in beeld gebracht in de kaart in figuur 9.

In de bovenstaande kaart staat de verdeling van de opstanden weergegeven in combinatie met de fase waarin deze bewerkt worden. Deze kaart is op A3 formaat te vinden in bijlage 8 De labels betreffen de codes die afkomstig zijn van de vlak- en afdelingen kaart van Natuurmonumenten (zie bijlage 8) met een toevoeging van een extra cijfer. Dit extra cijfer is toegevoegd omdat verschillende percelen van een dergelijk formaat waren, dat er voor gekozen is om deze niet in één keer om te vormen.

In deze kaart is te zien wanneer er waar in zone 2 gewerkt wordt. Er is gekozen voor deze verdeling om de bosstructuur zo gevarieerd mogelijk te maken en daarmee ook het bosbeeld. Zo ontstaat er een mozaïek in de leeftijd en de structuur van het bos. Dit is met name voor de gebruiker van het landgoed van belang (indirect voor Natuurmonumenten) zodat de recreant geen grote kapvlaktes ervaart.

Bij de bepaling van de fasering van de werkzaamheden hebben de te ontwikkelen overgangen een kleine rol gespeeld, omdat het gehele gebied wordt omgevormd en de overgangen dus uiteindelijk overal worden gerealiseerd.

Figuur 8 Fasenkaart (zie ook bijlage 8 )

Fasering werkzaamheden en jaartallen

Fase 1

2014- 2017

fase 2

2018- 2020

Fase 3

2021- 2023

Fase 4

2024- 2026

Fase 5

2027- 2029

Fase 6

2030- 2032

Tabel 10 Fasering met jaartallen

Afhankelijk van de situatie is er gekozen voor een bepaalde beheermaatregel. De aanwezigheid van verschillende beukenlanen in het projectgebied, heeft ertoe geleid dat er in sommige opstanden dunning plaats zal vinden in plaats van kaalkap. Deze cultuurhistorische elementen moeten behouden blijven en plotseling, direct zonlicht kan leiden tot sterfte van de beuken. Het nadeel van dunning is echter dat de ontwikkeling van schaduwsoorten, zoals fijnspar en douglas, hiermee in de hand gewerkt wordt. Voor het behoud van de cultuurhistorie is de afweging gemaakt om deze ontwikkeling toe te staan. De uitheemse ongewenste verjonging zal verwijderd worden, wanneer dit na monitoring noodzakelijk blijkt.

De omvorming van enkele opstanden in het projectgebied is niet vastgelegd. Voor het beheer en de wijze van omvorming is overleg met het publiek en de omgeving mogelijk. Voor deze opstanden worden drie scenario´s geboden waaruit men kan kiezen. Deze scenario´s zijn te vinden in hoofdstuk 8.

Om de cultuurhistorie in het gebied te versterken zal de zichtas, die vanaf het landhuis richting het Bergherbos loopt, worden hersteld. Dit houdt in dat een deel van de zichtas zal worden ingeplant met jonge zomereiken. Deze aanplant zal plaatsvinden nadat de werkzaamheden in de aangrenzende opstanden zijn afgerond, dit betekent dat dit in fase 6 plaats zal vinden. In de opstanden waaraan deze zichtas grenst is beschreven dat men met het aanplanten van bosplantsoen rekening moet houden met de toekomstige laan door plusminus 6 meter uit de rand van de opstand te blijven met aanplanten. In het geval van de inheemse opstand 06A is geadviseerd om een deel van de aanwezige bomen te kappen, zodat de laan aangeplant kan worden. Naast het herstellen van deze zichtas zal ook het pad in rondlopende rode beuken laan in het zuiden van het projectgebied worden hersteld. Op dit moment loopt het wandelpad langs deze laan heen, waardoor het effect van het

cultuurhistorische element wegvalt. Na de laatste werkzaamheden in de naastgelegen opstand zal het pad worden hersteld, zodat het publiek weer door de laan kan lopen en zo de cultuurhistorie meer kan ervaren. Voor het beheer ná de omvormingsperiode, dus ná 2031, zullen er algemene adviezen over het

(instandhoudings-) beheer worden gegeven.

Omdat er sprake is van het kappen van bos moet er rekening worden gehouden met de boswet. Deze wet schrijft voor dat men een meldingsplicht heeft, voordat men tot het kappen van bos, groter dan 10 are overgaat. Minimaal een maand van tevoren dient met de kap te melden bij de Dienst Regelingen te Dordrecht (Rijksdienst voor ondernemend Nederland (RVO), 2014). Dit geldt ook voor de omvorming op landgoed de Bijvanck. Daarnaast geldt er een herplantingsplicht, waarbij de regel is dat er na drie jaar sprake moet zijn van nieuwe bosontwikkeling. In de praktijk geldt dat men niet per se hoeft aan te planten, wanneer er sprake is van voldoende spontane bosontwikkeling is dat voldoende.

In de opstanden waar dunningen worden uitgevoerd is als advies gegeven dat tussen het derde en het zesde jaar na de laatste werkzaamheden de uitheemse, ongewenste verjonging verwijderd zal worden. Gezien het feit dat de eerste uitheemse verjonging dan echter al bijna 18 jaar oud is, is het aan de beheerder om naar eigen inzicht eerder in te grijpen wanneer dit nodig blijkt. Eventuele aanplant zal echter pas ná de laatste werkzaamheden plaatsvinden om te voorkomen dat deze beschadigd raakt tijdens de werkzaamheden. Het wordt geadviseerd om eens in de 6 jaar voor het gehele gebied een monitoringsmoment in te plannen om te controleren of de ontwikkelingen en maatregelen het gewenste effect hebben. Wanneer dit niet zo blijkt kan men tijdig ingrijpen en veranderingen aanbrengen in de planning.

Nadat de werkzaamheden in de opstanden plaats hebben gevonden zal er in veel gevallen over worden gegaan op het aanplanten van bosplantsoen. In sommige gevallen is dit noodzakelijk, in andere gevallen is het naar eigen inzicht. In de meeste gevallen is er geadviseerd om veren aan te planten, meestal in verband met een dichte onderbegroeiing van adelaarsvaren. In andere gevallen hoeft het plantgoed echter niet zeer groot te zijn. Na geïnformeerd te hebben bij Staatsbosbeheer is ervoor gekozen om geen containerplantsoen te adviseren. De prijs van containerplantsoen ligt veel hoger dan gewoon bosplantsoen. Bovendien moet dit plantgoed, wanneer het autochtoon moet zijn, eerst nog opgekweekt worden. Het planten van

containerplantsoen kost daarna ook meer ruimte dan gewoon bosplantsoen, door de wortel kluit die aan de plantjes zit.

De kosten voor deze manier van planten zijn beduidend hoger, en daarom is er gekozen voor groter

plantmateriaal. Wel is het van belang dat de struik- en zoomsoorten die worden aangeplant autochtoon zijn, in verband met de kwaliteit van het materiaal. Voor de grotere bomen (veren) is het afhankelijk van de

doelstelling of dit materiaal per se autochtoon moet zijn. Wanneer men uit gaat van een productiedoelstelling is het te adviseren om voor minimaal de helft autochtoon plantgoed aan te schaffen, om de kansen in de toekomst te spreiden.

Er is gekozen voor de aanplant van ruwe berk en zomereik in twee verschillende maten, omdat dit inheemse en van nature voorkomende lichtboomsoorten zijn. Zomereik is echter een traag groeiende en vrucht zettende boomsoort en voor de ontwikkeling van een bosbeeld op een kapvlakte is deze soort niet het meest geschikt. Ruwe berk is daarentegen een snelgroeiende soort. Deze soort zorgt ervoor dat er al snel weer een bosbeeld ontstaat. Ondanks dat deze soort een pionierssoort is, is aanplant nodig om ook in opstanden met

adelaarsvaren te zorgen voor verjonging na de kapwerkzaamheden. Bovendien zorgt aanplant van grotere boompjes ervoor dat deze niet worden verdrukt door uitheemse, ongewenste soorten. Er is uitgegaan van een verdeling in de aanplant van de helft ruwe berk en de helft zomereik omdat beide soorten van de PNV’s zijn. Voor de veiligheidscontrole (VTA) van de bomen langs wegen en paden hanteert Natuurmonumenten een eigen protocol. Dit betekent dat de bomen en lanen langs paden en wegen worden gecontroleerd op structuur, zwakheden en ziektes. Wanneer het noodzakelijk blijkt zullen er stappen worden ondernomen om de veiligheid te vergroten. Bomen langs hoofdwegen- en paden worden elk jaar gecontroleerd. Paden langs routes waar regelmatig mensen lopen worden eens in de drie jaar gecontroleerd en de overige paden waar slechts

extensief gebruik van wordt gemaakt worden eens in de zes jaar gecontroleerd. Tijdens de boswerkzaamheden eens in de zes jaar worden de werkzaamheden aan de bomen langs paden en wegen ook meegenomen. Deze werkzaamheden en de kosten hiervoor zijn niet in de fases van het omvormingsplan meegenomen, omdat dit reguliere werkzaamheden zijn die los staan van het omvormingstraject. De veiligheid van de recreant is echter zeer belangrijk en daarom worden deze werkzaamheden wel genoemd in dit hoofdstuk.