• No results found

Begeleiding onderpresteerders

Hoofdstuk 2: Wat zorgt ervoor dat hoogbegaafde leerlingen gaan onderpresteren?

2.3. Begeleiding onderpresteerders

Demotivatie kan ontstaan door verschillende risicofactoren als er geen adequate begeleiding wordt geboden. Er zijn veel factoren die invloed kunnen uitoefenen, zoals gezondheid, gezinssituatie, relaties en school. De risicofactoren bestaan uit een gevoel van uitputting bij ouders en de omgeving van de leerling. Het onderpresteren heeft voor een groot deel te maken met de opvoeding en het

gezinssysteem, maar ook met de interactie met de omgeving.220 Onderpresteren is daarom niet alleen een kwestie van aanleg, maar ook een kwestie van aangeleerd gedrag. Het kan hierdoor met

consequentie en volharding worden afgeleerd.221

In de literatuur wordt gesteld dat persoonlijke en specifieke begeleiding op zowel cognitief als sociaal-emotioneel en persoonlijkheidsvlak kunnen zorgen voor een harmonische ontwikkeling op verschillende vlakken. Het aanmoedigen, stimuleren en begeleiden van zelfcontrole en

zelfmanagement bij onderpresteerders wordt hierbij als belangrijk beschouwd, omdat ze hierdoor leren hoe ze met hun problemen kunnen omgaan en inzien dat ze zelf invloed hebben op de mate waarin ze stress ervaren.222 Naast het feit dat hoogbegaafde onderpresteerders een zekere weerbaarheid nodig hebben, hebben zij ook een systeem nodig om zichzelf te organiseren waarmee zij problemen en moeilijkheden kunnen hanteren. Pas wanneer de onderpresteerder zelf zijn beperkende denk- en gedragspatronen afleert en manieren vindt om de reacties op stress onder controle te krijgen, zal zijn flexibiliteit en weerbaarheid in het leven vergroot worden en het risico op onderpresteren afnemen.223

218 Ongenae (2015), via de website van Ongenae. Geraadpleegd op 23 januari 2017. 219 Jellema (2013): 31-32.

220 D’Hondt en Van Rossen (2010): 157-58; Webb e.a. (2013): 60-63; Kieboom (2012): 128. 221 Kieboom (2012): 84.

222 D’Hondt en Van Rossen (2010): 43 en 144-145; Mönks en Ypenburg (2011): 20; Webb e.a. (2013): 119 en

131.

44 Een positief zelfconcept is hierbij nodig om tot een bepaalde prestatie te kunnen komen. Dit kan worden ontwikkeld door ervaringen op te doen en door interactie aan te gaan met andere mensen.224 In de literatuur worden het leren beheersen van perfectionisme, het omgaan met stress en falen, het ontwikkelen van leer- en werkstrategieën, een flexibele houding en het verwerven van vaardigheden voor stressmanagement aangedragen als belangrijke punten die moeten worden meegenomen in de begeleiding van een hoogbegaafde onderpresteerder.225

In 2010 hebben Betts en Neihart de in hoofdstuk één aan bod gekomen hoogbegaafdheids- profielen uitgebreid.226 Hierbij werd het profiel van de vroegtijdige schoolverlater, aangeduid met de ‘drop-out leerling’, veranderd in de ‘risico-leerling.’ Deze verandering benadrukt de vroegtijdige herkenning van de kenmerken van dit profiel die ertoe kan leiden dat deze leerling geen drop-out wordt.227 Daarbij wordt de uitdagende leerling de creatieve leerling genoemd. Het in 1988

onderscheiden profiel van de uitdagende leerling wordt gekenmerkt door de worsteling met een laag zelfbeeld. In de literatuur wordt gesteld dat tegenwoordig bij de begeleiding van hoogbegaafde leerlingen meer rekening wordt gehouden met de innerlijke kracht en zelfovertuiging van de leerling die nodig zijn om ‘eigenwijs’ te zijn. De beschrijving van het zelfbeeld wordt sinds de revisie in 2010 uitgebreider geformuleerd, waarbij er meer over een wisselend zelfbeeld wordt gesproken.228

De interactie tussen leerkracht en leerling heeft een grote invloed op de prestaties van de leerling en de leerstof. Uit onderzoek is gebleken dat leerlingen een grotere inzet tonen als zij een goede band hebben met de leraar, die rechtvaardig optreedt, en de leerling mede-eigenaar maakt van de te verwerven leerstof.229 In het onderwijs is duidelijk geworden dat hoogbegaafde leerlingen verschillende benaderingen nodig hebben om goed tot hun recht te komen. Hierbij krijgt de leraar in de literatuur een grote rol toebedeeld om in de onderwijsbehoeften van de hoogbegaafde leerling te voorzien. Bovendien wordt in de literatuur gesteld dat het belangrijk is dat de leraar de leerling ‘ziet’: het herkennen, erkennen en op de hoogte zijn van de capaciteiten van de leerling, waardoor hij het onderwijs kan afstemmen op de onderwijsbehoeften van de leerling. Tevens moet de leraar een veilige sfeer creëren waarin de leerling zich vrij en competent voelt.230 In de recente literatuur gaat steeds meer aandacht uit naar het belang van sociale contacten van deze leerlingen, omdat ook zij net als niet- hoogbegaafde leerlingen vrienden en contact met ontwikkelingsgelijken nodig hebben bij wie ze zich veilig en geaccepteerd voelen, en met wie ze interesses delen.231

224 Kieboom (2012) en Mönks en Ypenburg (2011): 52.

225 Mönks en Ypenburg (2011): 48; D’Hondt en Van Rossen (2010): 11-13; Webb e.a. (2013): 119.

226 Overzicht van de herziene hoogbegaafdheidsprofielen, via de website van Talent Stimuleren. Geraadpleegd

op 24 november 2016.

227 Schrover (2015): 69. 228 Schrover (2015): 72-73.

229 Pommerantz en Pommerantz (2002): 117-120; Van Gerven (2008): 6-7. 230 De Boer (2012): 14-15.

45 Uit het bovenstaande kan worden opgemaakt dat het van belang is dat leerkrachten veel geduld hebben met en vertrouwen hebben in de leerling. Het functioneren leerlingen wordt voor een groot deel bepaald door een netwerk of systeem van betrokken personen en instanties waardoor naast de grote invloed die leerkrachten uitoefenen op de leerlingen, tevens rekening moet worden gehouden met de invloed die ouders en andere betrokkenen uit de omgeving van de leerling hebben. Verder zijn hoogbegaafdheidsdeskundigen het erover eens dat de leerling gestimuleerd wordt door zijn omgeving als hij positieve feedback ontvangt, erkend wordt in hoe hij zich voelt en onvoorwaardelijk wordt gesteund. Hierbij wordt een flexibele, eerlijke, begripvolle en interactieve houding van iedereen die betrokken is bij de desbetreffende leerling als essentieel beschouwd voor de ontwikkeling van de leerling.232

2.4. Tussenconclusie

In dit hoofdstuk zijn verschillende oorzaken aan bod gekomen die ten grondslag kunnen liggen aan het onderpresteergedrag van hoogbegaafde jongeren. Om grip te krijgen op de situatie van de leerling moet rekening worden gehouden met een aantal factoren die invloed kunnen uitoefenen op de leerling en een risico kunnen vormen. Daarbij zijn twee grote invloedrijke factoren te onderscheiden: de asynchrone ontwikkeling en de hoog-sensitiviteit. Deze factoren zijn bepalend voor de vorming van het zelfconcept van een leerling en hoe hij in het leven staat en het leven ervaart. Deze factoren zijn dynamisch van aard omdat het afhankelijk is van de situatie hoe de leerling reageert. In de

onderwijssituatie hebben verschillende aspecten relaties met en invloed op elkaar die afhankelijk zijn van de capaciteiten en persoonlijkheid van de leerling en zijn omgeving. Het creatieve denkvermogen van de leerling kan als een derde invloedrijke factor worden beschouwd, omdat deze factor invloed heeft op de leer- en denkwijze van de leerling en hoe de leerling leerstof tot zich neemt.

In de onderwijspraktijk worden verschillende definities en identificatievisies van hoogbegaafdheid gehanteerd. Hierbij is de beeldvorming van hoogbegaafdheid afhankelijk van zichtbare en merkbare kenmerken, waarbij in veel gevallen de buitengewone kenmerken een positieve of negatieve lading hebben. Deze kenmerken zijn leidend voor hoe zowel in de literatuur als in de onderwijspraktijk naar hoogbegaafdheid wordt gekeken. Dit heeft tot gevolg dat er gemengde visies bestaan rondom de problematiek die zich voordoet met betrekking tot hoogbegaafdheid en

onderpresteren. De kenmerken en begrippen met betrekking tot excellentie zijn vooral positief van aard. Zo wordt bijvoorbeeld gesproken van talent, bijzonder en snel van begrip. Bij deze kenmerken wordt het creatieve aspect belicht, al wordt dit aspect niet concreet aangeduid met ‘creatief.’ De kenmerken en begrippen die in de context van onderpresteren worden gehanteerd, hebben echter een negatieve lading. Hierbij ligt de nadruk meer op de problematiek die het onderpresteren met zich

232 Webb e.a. (2013): 1; Mönks en Ypenburg (2011): 27 en 48; Kieboom (2012): 66; D’Hondt en Van Rossen

46 meebrengt, waar in veel gevallen nog geen goede oplossingen voor zijn gevonden. Bovendien worden vooral de problemen met betrekking tot de sociaal-emotionele vaardigheden uitgelicht, met als gevolg dat in de literatuur geen genuanceerd beeld wordt weergegeven van hoogbegaafde

leerlingen/onderpresteerders. Om de relatie tussen hoogbegaafdheid, onderpresteren en creativiteit beter te begrijpen wordt in het volgende hoofdstuk de wijze waarop het creatieve denkvermogen een rol speelt in de onderwijscontext van hoogbegaafde leerlingen onderzocht.

47

Hoofdstuk 3: Welke rol speelt creativiteit bij het onderpresteren