• No results found

2. Museologische ontwikkelingen in de presentatie van de zeventiende eeuw

2.4 Begeleiding

In de inleiding van dit hoofdstuk noemde ik al dat er in de jaren 70 steeds meer kritiek werd geleverd op de esthetische benadering van musea. Een voorbeeld hiervan zijn Jan van Toorn en Jean Leering die in 1978 hun kritiek uitten in Vormgeving in functie van museale overdracht.134 Zij constateerden

dat de gemiddelde bezoeker geen aanknopingspunten in het museum had, omdat conservatoren dikwijls moeilijk begrijpbare, esthetische opstellingen maakten. Hieruit spreekt de nood om meer aandacht aan de informatieoverdracht te besteden en de manier waarop dit gebeurt onder de loep te nemen. Volgens Jan van Toorn zou het museum zich ‘als gesprekspartner tegenover het publiek

moeten opstellen en niet als docent’135

Steeds meer musea realiseerden zich in de jaren 70 echter dat objecten een objecttekst zouden moeten krijgen om de context van het werk, of in ieder geval de maker en datering te duiden. Zo introduceerde het Amsterdams Historisch Museum het vandaag de dag nog steeds gebuikte systeem dat A, B en C teksten onderscheidt. De A tekst is de zaaltekst en daarmee de introductie op het thema, B-teksten zijn teksten met meer informatie over bepaalde aspecten die binnen het zaalthema vallen, de C-teksten zijn de teksten naast alle objecten.

De tijdelijke tentoonstellingen in het Rijksmuseum, waar de educatieve dienst steeds vaker bij betrokken werd, zoals Tot lering en vermaak, 1976, is al even genoemd. De educatieve dienst, op dat

134

Leering, Jean, en Jan Willem Toorn. Vormgeving in functie van museale overdracht. 1978.p 27.

135

60 moment onder leiding van Gerard van der Hoek, sloeg een nieuwe weg in. Er werd een speciale schrijfstijl ontwikkeld voor de informatie die het museum wilde overdragen, dit werd ook wel het

Educanees genoemd. Dit hield in dat er in elke zin slechts één informatief aspect vermeld mocht

worden en het aantal tekens per zin beperkt werd tot 40 om wollig taalgebruik met lange uitweidingen te voorkomen. Dit was namelijk iets waar sommige kunsthistorici nog al eens in konden vervallen. Ook dit systeem werd overgenomen door andere musea, het Rijksmuseum was wat dat betreft een pionier te noemen.136 Toch betrof het hier tentoonstellingen en ging het er wat de inmenging van

educatie in de vaste opstelling betreft anders aan toe. Zo is het belangrijk om te realiseren dat er in deze tijd nog geen objectteksten bij de objecten hingen in de vaste opstelling en dat zou ook nog wel een tijdje zo blijven. Onder leiding van Gerard van der Hoek kwam de educatieve dienst met een introductie op de permanente opstelling, genaamd Klankbeeld. Dit hield in dat het publiek,

voorafgaande aan het bezoeken van de presentatie, in de David Roel zaal dia projecties van objecten uit de collectie te zien kreeg, onder begeleiding van ingesproken uitleg en muziek op een audioband. Vervolgens konden zij dan met de Klankwijzer, een papier met plattegrond en objectgegevens, het museum in om te collectie in levende lijve te gaan bekijken.137

Illustratief voor het feit dat de educatie als losstaand element in het museum aanwezig was, naast de presentatie is de volgende uitspraak van Gerard van den Hoek:‘een andere eigenheid is dat het Klankbeeld een eigen sequens heeft, die los kan staan van de presentatie van de kunstvoorwerpen in de museumzalen. Daar immers zijn ze uitgestald volgens een bepaalde gedachtegang, die voor een educatief doel minder goed bruikbaar kan zijn. In het Klankbeeld kunnen ze gegroepeerd worden naar onderwerp’138

De opstelling van de conservatoren werd dus als onbruikbaar gezien om

educatieve informatie op toe te passen. Zoals we zagen in de paragraaf over de presentatie is er in het Rijksmuseum vandaag de dag sprake van een presentatie waarbij de publieksbegeleiding voor een deel al in de opstelling is geïncorporeerd door de specifieke samenstelling van objecten.Al helemaal opmerkelijk is dat het Rijksmuseum momenteel een aantal langdurige bruiklenen van andere musea in de permanente opstelling heeft opgenomen, om het begrip van een bepaalde stroming beter te kunnen tonen. Zo hangt er momenteel in zaal 2.1 een bruikleen ter introductie van de Nederlandse

caravaggisten; Jezus onder de schriftgeleerden van Orazio Borgianni, eigendom van Collectie Broere Foundation. Dit is een goed voorbeeld dat er vanuit de opstelling zelf ook educatief gedacht wordt. Deze manier van een bruikleen opnemen in de vaste opstelling is daarom ook van een andere aard dan bijvoorbeeld de Hendrick Avercamp die als bruikleen van het Rijksmuseum in het Mauritshuis hangt. Het Mauritshuis bezit geen Avercamp en vult met dit bruikleen een gat in de kunsthistorische canon op, Avercamp mag niet ontbreken in het beeld van de Nederlandse kunstgeschiedenis. Dit is van andere aard dan ter introductie op een stroming zoals dat in het Rijksmuseum bij de caravaggisten

136

Epco Runia interview. 16-03-15.

137

Hoek, van der, Educatieve dienst in het Rijksmuseum, 1970, p. 114-117

61 gedaan is. Er is nog een verschil in opvatting op te merken in de instelling van de educatieve dienst in de jaren 70, ‘detail foto’s hebben een veel sterker impact dan het verbale verwijzen naar zo’n detail

door een rondleider. ‘kijkt u nu eens naar die kop rechtsboven’ voor een kunstwerk in het museum staande, biedt het geen garantie dat het publiek ook inderdaad zijn aanwijzing volgt of zijn

aanduiding weet te vinden.’139

Dit spreekt de huidige insteek tegen, die uitgaat van de zeggingskracht van het authentieke object. De educatieve dienst ontwikkelde nog geen opzichzelf staande projecten in de jaren 70.140In 1985 werden er nieuwe kijkroutes opgezet, die het publiek de mogelijkheid gaf te kiezen uit verschillende manieren om door de collectie te lopen.141 Dus in deze periode was dit

wederom een vorm van losse publieksbegeleiding. Zoals ik al eerder aangaf, is de chronologie in de route vandaag de dag een belangrijk onderdeel, waardoor er sprake is van een specifieke opbouw van de presentatie.

Annemarie Vels Heijn, oud educatie medewerkster, werd in 1990 benoemd als directeur presentatie tijdens de reorganisatie van het museum. Dit geeft een verschuiving in het belang van educatie en publieksbegeleiding aan.142 Langzamerhand kwam er meer informatie op zaal in de vaste

presentatie. Er ontstond eind jaren 80 een interne discussie in het museum tussen de conservatoren en de educatieve dienst over de hoeveelheid informatie die er bij de objecten op zaal moest komen te hangen. Er werd namelijk gedacht dat te veel informatie zou kunnen afleiden van het esthetisch genot.143 Mede om deze reden ging het museum publieksonderzoek uitvoeren, in 1987, tijdens de

tentoonstelling Onze meesters van het Landschap om een antwoord te krijgen op de vraag welke informatie het publiek graag zou willen krijgen. Dit resulteerde in de invoering van zaalteksten, in 1991 bestond er een breed scala aan middelen van informatie overdracht; zaalteksten, een audiotour en er werd gewerkt aan een ‘interactief documentatiesysteem’ Aria ( Amsterdam Rijksmuseum inter-

actief), in 1998 nog het toppunt van museale overdracht genoemd. Aria was een digitale database

waarin de bezoeker zelf alle informatie kon zoeken, er kon als het ware gesurft worden door de collectie, want via het ene object kon de bezoeker makkelijk bij het andere object terecht komen. Er waren veel thema’s en dwarsverbanden aan elkaar gelinkt via hyperlinks.144 Dit was natuurlijk een

uitkomst voor bijvoorbeeld het combineren van objecten uit de zeventiende eeuw, die toen verspreid waren over de afdelingen van kunstnijverheid, beeldhouwkunst en schilderkunst. Op deze manier kon de bezoeker door middel van Aria wel het complete beeld van de Hollandse zeventiende eeuwse cultuur verkrijgen. Dat klinkt natuurlijk mooi, maar er moet opgemerkt worden dat dit

documentatiecentrum een zeer actieve, leergierige houding van de museumbezoeker veronderstelde, de bezoeker zou immers eerst alle informatie zelf moeten zoeken en dan daarna nog zin hebben alle

139

Hoek, van der,Educatieve dienst in het Rijksmuseum, 1970, p. 119

140 Ham, van der, 2001, p. 374. 141 Ibidem. p. 374

142

Ibidem. p. 385

143

De Dreu, Pieter, ARIA, het toppunt van museale overdracht. 1998, p. 281

62 objecten in het museum te gaan opzoeken, hetgeen vandaag de dag in mijn optiek waarschijnlijk niet zou werken. Wederom komt hier naar voren dat de huidige, vernieuwde opstelling, waarin de drie verschillende kunstvormen samen getoond worden, dus ook een educatieve stap is, omdat er nu inderdaad een integraal beeld van de zeventiende eeuwse cultuur gegeven kan worden in één narratief gevat.

Waar het Rijksmuseum zich experimenteel opstelde, ging het er op hetzelfde moment in het Mauritshuis anders aan toe. Het Mauritshuis was in de jaren tachtig nog een zeer klein museum, er was geen educatieve afdeling. Nicolette Sluijter, met wie ik een interview heb afgenomen, werd in 1981 aangenomen als medewerkster educatie, maar op dat moment was ze bezig met haar

promotieonderzoek, dus eigenlijk was men er bij het Mauritshuis helemaal niet op gespitst iemand aan de nemen met de focus op publiek en educatie. Ze wilden duidelijk de wetenschappelijke insteek blijven behouden.145 ‘Hier werkte eigenlijk alleen kunsthistorici en mensen die verstand hadden van

de inhoud, conservatoren eigenlijk alleen. Een hele kleine organisatie waar dus geen specialisatie was in educatie, kennis overdracht, geen marketing, er was geen PR, alles werd gedaan door de directie en de conservatoren.’146

Op het gebied van publieksbegeleiding werd er in de jaren 80 met zaalkaarten gewerkt, kaarten die op zaal stonden en daar gebruikt konden worden, daarop was informatie te vinden over de belangrijkste werken in de zaal. Er was dus nog geen sprake van een groter verhaal of een

achterliggende context die tekstueel werd overgebracht aan het publiek, er waren geen inleidende zaalteksten.147 In het Rijksmuseum wordt de methode van zaalkaarten ook vandaag gebruikt, bij specifieke stukken zoals de Zwaan van Asselijn.

In de jaren 90 wordt in het Mauritshuis de audiotour ingevoerd, waar wel geld voor moest worden betaald. In 2004 wordt de tour herzien en vanaf dat moment gratis aangeboden. Dit is op dat moment, naast de etiketten met titel, maker, datum, de enige vorm van publieksbegeleiding, 90 procent van alle bezoekers maakt dan ook gebruik van de audiotour.148 Vandaag de dag is alle

publieksinformatie in de geheel vernieuwde museumapp te raadplegen, die gratis te downloaden is op eigen smartphone of te huur voor € 3,50. De zogenaamde pick-up rate is echter vrij laag tot nu toe, rond de 15 procent, hetgeen betekent dat het grootste deel van de bezoekers van het Mauritshuis het moet doen met hier en daar een tekstje bij een hoogtepunt, zoals de Anatomische les van Rembrandt. Het overgrote deel van de collectie heeft geen objectteksten en ook de zaalteksten, teksten die de thema’s per zaal introduceren, hangen niet op zaal. ‘We hebben een streven, altijd al gehad, om niet te

veel teksten op zaal te hebben. Omdat we niet willen dat de beleving van een oud schilderij in een museum in gevaar komt, je moet het gevoel krijgen dat je een stap terug neemt in de tijd. We weten uit

145

Interview Nicolette Sluijter. 03-04-15.

146 Interview Epco Runia. 16-03-15 147

Ibidem.

148

63

onderzoek dat mensen daarvoor ook echt bij ons komen, ze komen niet alleen voor die schilderijen, ze komen ook voor dat gebouw en die sfeer en het geheel, de combinatie. Dus we proberen een beetje voorzichtig met teksten te zijn.’149

Afbeelding 27. Het Mauritshuis, zaal 9, het hoogtepunt van de zaal, de anatomische les van Rembrandt, met het hoogtepunttekstje ernaast. Foto: Sara van der Linde.

Dit is een groot contrast met het Rijksmuseum, waar sinds de tijdelijke opstelling in de Phillipsvleugel in 2007, alle objecten van korte uitleg voorzien zijn.150 Wim Pijbes heeft zijn visie op de museale educatie luid verkondigd in de media en sinds zijn aantreden als directeur is er veel veranderd op het gebied van publieksbegeleiding. ‘Ik wil nooit meer teksten lezen waarin staat wat iemand anders –

een curator – weet, ik wil teksten lezen waarop staat wat ik zie’.151 Onder Wim Pijbes wordt de norm van maximaal 60 woorden per tekstbordje ingesteld, tevens mag er geen sprake zijn van jargon, moet het taalgebruik toegankelijk zijn. ‘jaren lang voerde de academische objectieve mening de boventoon;

de officiële smaak. Antwoorden op vooronderstelde vragen. Dat geeft de bezoeker weinig kans op respons of reflectie. We laten zo te weinig over aan de verbeelding van de bezoeker. Wij willen juist uitdagen om opnieuw te kijken en daarmee opnieuw te denken. (…) het werkt het beste om ervaringen subjectief te maken, door bijvoorbeeld onderwerpen emotioneel te maken, te vertalen naar de

persoonlijke leefwereld van de bezoeker.’152

Het huidige brede scala aan publieksbegeleiding biedt ruim de mogelijkheid tot het vertalen van onderwerpen en objecten naar de leefwereld van de bezoeker. Ook het Rijksmuseum heeft een museumapp, die zeer vergelijkbaar is met die van het

149 Interview Epco Runia. 16-03-15 150 Renate Meijer, 25-03-15. 151

Wim Pijbes in een dubbelinterview met Ann de Meester, Groene Amsterdammer, 24-08-11

152

64 Mauritshuis, ware het niet dat dit in het Rijksmuseum een extra vorm van publieksbegeleiding is, naast de eeuw, zaal, groep en objectteksten. Daarnaast is de objectinformatie vaak iets meer gelaagd in de Rijksmuseumapp. Er is een derde laag waar specialisten, kunstenaars en zelfs critici van buiten het museum aan het woord gelaten worden. Die gelaagdheid, van verschillende visies op hetzelfde object wordt door Pieter Roelofs ook aangehaald wanneer ik hem vraag naar het belang van teksten bij de objecten in zijn ogen: ‘Wat wel grappig is, is dat we zien dat de teksten heel erg goed gelezen

worden, we krijgen ook foutmeldingen terug van het publiek. Of dat die teksten aanleiding geven voor mensen die net een slag meer onderzoek hebben gedaan, over een specifiek thema, om die aanvulling aan ons terug te leggen. Dat is heel leuk want daarmee krijg je een soort van publieke betrokkenheid, die voor ons waanzinnig belangrijk is.’

2.5 Besluit.

Tijdens het afnemen van de interviews met zowel de conservatoren als hoofden educatie van beide musea kwam ik tot de conclusie dat in het Rijksmuseum er vandaag de dag toch iets nauwer wordt samen gewerkt tussen de afdelingen. De inhoud van de publieksbegeleiding wordt geschreven door de conservatoren, de eindredactie ervan ligt bij educatie. Voordat het eindproduct geleverd wordt, gaat de tekst echter nog een paar keer heen en weer tussen conservator en educatie. Pieter Roelofs zei

daarover: ‘Ik denk dat de manier waarop we het op dit moment doen, het pingpongen bijna, tussen

educatie en conservatoren heel goed werkt, ik vind het heel prettig dat als ik een eerste opmaak voor een tekst maak, die naar Renate [Renate Meijer, medewerkster educatie] gooi, dat zij daarop

reageert, ’m terug stuurt, dan kom ik er nog een keer op en dan zij weer. Dus dat je in die zin tot een gezamenlijk product komt.’153 Terwijl Quinten Buvelot toegeeft dat hij zelf nog nooit de gehele presentatie heeft af gelopen met de museumapp. Dit zie ik als nog een bevestiging voor het grote verschil in opbouw van presentatie en publieksbegeleiding. De klassieke scheiding tussen presentatie en educatie is nog veel duidelijker aanwezig in het Mauritshuis. Niet alleen door de museumapp als losse laag op de presentatie te passen en de geringe aanwezigheid van informatie op zaal, maar ook door de organisch gegroeide presentatie en het vast houden aan de huiselijke rijke sfeer. De

combinatie van al deze elementen samen draagt inderdaad bij aan een speciale museale beleving van het bezoeken van het Mauritshuis, maar kan door het gebrek aan uitleg en route ook enigszins afstandelijk over komen voor sommige bezoekers. Ik denk dat het Rijksmuseum met het geheel opnieuw opstellen, door alles een andere plek te geven en verschillende kunstvormen met

geschiedenis te combineren, een grote stap heeft gezet op het gebied van museale modernisatie. Dit heeft geresulteerd in een beter samenwerkende presentatie en publieksbegeleiding die leiden tot begrip bij de bezoeker.

153

65 Als overeenkomst tussen beide musea zagen we dat beide musea opnieuw vasthouden aan symmetrie omwille van het creëren van rust in de presentatie. Waar het Mauritshuis hier eigenlijk nooit van heeft afgeweken, is het Rijksmuseum dit opnieuw gaan toepassen, in de traditie van Von Bode en Schmidt- Degener. De collectie vormt voor beide musea het uitgangspunt, dat is eigenlijk nooit veranderd. De focus op de kwaliteit van het authentieke object als het hoogste goed is daarentegen opnieuw weer heel sterk aanwezig, aangezien beide kunstmusea touchscreen en reproducties weren uit de zalen. Naast deze museologische overeenkomsten in manier van presenteren is er tevens inhoudelijk een overeenkomst te constateren. Hier zal ik in hoofdstuk drie verder op ingaan.

66

3. De zeventiende eeuwse schilderkunst als nationaal fenomeen