• No results found

De Berk wordt zonder uitzondering in elk krantenbericht minstens één keer ‘de verpleegkundige’ of ‘de verpleegster’ wordt genoemd. Gezien dit ook haar beroep was, is het logisch dat de verslaggevers het in het begin van hun artikelen vermelden. Het is voor de lezer immers belangrijke informatie om te kunnen begrijpen hoe De Berk volgens het OM verbonden was met de overleden patiënten in de ziekenhuizen. Waar het woord ‘verpleegkundige’ ter informatie wordt gebruikt, verwijst het naar een persoon die is opgeleid in het uitvoeren van verpleegkundige taken. In deze context doet alleen de denotatie van het woord ertoe. Onderstaande fragmenten zijn hier een voorbeeld van:

‘Een verpleegkundige van het Rode Kruis Ziekenhuis en het Juliana Kinderziekenhuis in Den Haag is mogelijk betrokken bij de onverwachte dood van zes kinderen en een nog onbekend aantal volwassenen’ (de Volkskrant, 18-9-2001).

‘Justitie denkt dat de Chinees daar een onnatuurlijke dood is gestorven als een van de veertien slachtoffers van verpleegkundige L. de B.’ (Trouw, 20-6-2002).

In beide fragmenten wordt het woord ‘verpleegkundige’ ingezet om het publiek op de hoogte te stellen over het wie, wat en waar van een nieuwsgebeurtenis: kinderen en volwassenen zijn onverwacht overleden, er was mogelijk een verpleegkundige bij betrokken. Het tweede fragment gaat echter als volgt verder:

‘Zuster De B. staat vandaag in een pro forma-zitting voor haar rechters. De verpleegkundige wordt verdacht van minstens veertien moorden, waaronder die in 1997 op rechter Haopei Li van het Joegoslavië-tribunaal’ (Trouw, 20-6-2002).

51 Hier weet de lezer al dat De Berk een verpleegkundige is. Hij/zij heeft deze informatie niet nogmaals nodig om te begrijpen wat het verband is tussen De Berk en de sterfgevallen. ‘De verdachte’ was hier bijvoorbeeld ook een toereikend woord geweest. Waarom wordt dan toch het woord ‘zuster’ gebruikt? Bij de tweede coderingsronde wordt dit duidelijk: de betekenis zit hem hier in de connotatie van het woord ‘zuster’. Het is een suggestiever woord dan het meer algemene ‘verpleegkundige’: bij een zuster denken veel mensen aan een vrouwelijk, zorgzaam, moederlijk en toegewijd iemand. Een zuster is iemand bij wie een patiënt zich veilig moet voelen. In dit artikel staat ‘zuster De B.’ echter als moordverdachte voor de rechters. De inhoud van deze zin staat dus haaks op de bijbetekenis van het woord ‘zuster’. Dat er hier uitgerekend een zuster terechtstaat voor moorden, versterkt in mijn optiek voor de lezer de verwerpelijkheid van de misdaad. Ook de criminaliserende initialen ‘De B.’ onderschrijven dit. In de beroepszaak wordt het beroep van De Berk nogmaals ingezet om haar extra te criminaliseren:

‘De 42-jarige verpleegkundige ontkende onder meer aantijgingen over diefstallen, alcohol- en drugsgebruik’ (Trouw, 5-3-2004).

Ook in dit fragment bleek eerder in het artikel al dat De Berk een verpleegkundige was, en ook in dit fragment wordt ‘verpleegkundige’ gebruikt in een zin waarin De Berk wordt beschuldigd van immorele gedragingen. Net als in het vorige fragment wordt hier het culturele beeld van de verpleegkundige aangetast: iemand die een verzorgend beroep uitoefent, en die wordt beschuldigd van diefstal, alcohol- en drugsgebruik overschrijdt niet alleen een wettelijke, maar ook een morele grens. Voor de lezer voelt dit waarschijnlijk als een symbolische aanslag op zijn/haar vertrouwen in de samenleving. Dit is in overeenstemming met de theorie van Katz dat een gebeurtenis meer nieuwswaardigheid krijgt wanneer de geldende normen en waarden van de samenleving herhaald kunnen worden (Katz, 1987: 53).

In 2004, toen de beroepszaak diende, kwam het in de taal verborgen beeld van De Berk als een anti-verpleegster het duidelijkst naar voren. De connotatieve betekenissen werden in de berichtgeving toen namelijk vergezeld van expliciete beschrijvingen van De Berk aan het werk als verpleegkundige. Zo schreef de Volkskrant bijvoorbeeld dat er een patiënt overleed, vlak nadat De Berk hem wat te drinken had gebracht:

‘Nadat Lucia een patiënt appelsap had gebracht en die vervolgens overleed, zei ze tegen een collega: 'Dat mij dit weer gebeurt'’ (de Volkskrant, 4-3-2004).

52 Het appelsap hier expliciet genoemd omdat appelsap in de Nederlandse cultuur geldt als een gezond drankje voor kinderen. Dat de patiënt overleed nadat De Berk zo’n onschuldig glaasje sap was komen brengen, doet de lezer vermoeden dat De Berk iets met het sap had uitgespookt, waardoor de patiënt kwam te overlijden. Dat zij vervolgens naar een collega stapte, en haar verbazing uitsprak over het feit dat het haar alweer gebeurde dat een van haar patiënten plots stierf, maakt deze handeling nog verdachter. De Berk lijkt zich meelevend en zorgzaam voor te doen, maar ondertussen vergiftigd zij op slinkse wijze patiënten. In een ander artikel van de Volkskrant, dat op dezelfde dag verscheen, staat nog een veelzeggend fragment:

‘Waarom zou iemand een baby willen vergiftigen? De gedachte was niet eens opgekomen. Laat staan dat iemand de lijzige verpleegkundige, die 's avonds de luiers van Amber had verschoond en haar aan het zuurstofinfuus had gedraaid, onmiddellijk verdacht vond’ (de Volkskrant, 4-3-2004).

Het woord ‘lijzige verpleegkundige’ wordt in deze context gebruikt om De Berk griezeliger te maken. De beschrijving zou zelfs kunnen onbewust kunnen refereren aan verpleegsters zoals ze vaak in het horrorgenre worden geportretteerd: lang, dun en bleek. In een ander krantenartikel dat in dezelfde maand in de Volkskrant verscheen, stond eenzelfde soort beschrijving waarin De Berk met een ‘comateus jongetje’ op haar schoot zat, waarbij haar ‘lange vingers’ om het mondkapje lagen waarmee ze de medicatie kon toedienen (de Volkskrant, 19-3-2004). Ook hier krijgen de lange vingers een onheilspellende lading door doordat De Berk er handelingen mee uitvoert met een weerloos kind. Sowieso worden de patiënten die De Berk zou hebben gedood stelselmatig in de krantenberichtgeving als volkomen hulpeloos gerepresenteerd:

‘Negen ouderen en zeven kleine kinderen, onder wie vier baby's, zouden slachtoffer van de verpleegkundige zijn geworden’ (de Volkskrant, 10-5-2002)

‘Verpleegkundige doodde mogelijk terminaal zieken’ (de Volkskrant, 18-9-2001).

‘Stel, u raakt op een feestje met iemand aan de praat en deze persoon begint een heel verhaal af te steken over Lucy de B., de Haagse verpleegster die ervan wordt verdacht elf gehandicapte baby's en hoogbejaarde patiënten te hebben vermoord’ (Trouw, 13-3-2004).

‘Terminaal zieken’, ‘gehandicapte baby’s’ en ‘hoogbejaarde patiënten’ impliceren bij uitstek kwetsbare groepen mensen, die te machteloos waren om weerstand te bieden aan de

53 verpleegkundige. Het schept nog meer afstand tussen enerzijds de onschuldige slachtoffers en anderzijds de bedrieglijke verpleegkundige.