• No results found

Behoud van organische stof, een goede bodemstruc- tuur, en een goede bodembiodiversiteit en bodem- weerbaarheid staan hoog op de wensenlijst van landbouw en maatschappij. De manier waarop we de bodem behandelen heeft grote invloed op deze kwaliteiten. In die zin komt de grootste bedreiging voor de bodemvruchtbaarheid, ongewild, voort uit het landbouwkundig handelen van boeren zelf.

Nederland heeft een intensieve landbouw. De kosten voor grond en arbeid zijn hoog, maar de prijzen van producten zijn laag. Met een grote inzet van grondstoffen en mecha- nisatie worden hoge producties per hectare gerealiseerd. De manier waarop de bodem wordt gebruikt, en de daaruit resulterende bodemvruchtbaarheid, wordt bepaald door de bedrijfsvoering van de boer. Op haar beurt wordt de bedrijfsvoering in belangrijke mate beïnvloed door de markt. Bijvoorbeeld bij de keuzen die een boer maakt over de inzet van kunstmest, dierlijke mest of compost zijn de prijs en de directe werking leidend. Het effect van deze producten op de langere termijn bodemvruchtbaar- heid is echter verschillend. Hetzelfde geldt voor de vruchtwisseling. Het assortiment gewassen met een hoog financieel saldo is krap, waardoor ook de vruchtwisseling noodgedwongen krapper wordt. Terwijl de boer weet dat dit nadelig uit kan pakken voor de organische stofvoorzie- ning en ziektedruk van zijn grond. En bij de oogst spelen ook dit soort conflicten. Vooral voor verse producten bepaalt het vooraf opgelegde afnemersschema in belang- rijke mate het tijdstip van de oogst. Ook al zijn de weers- en bodemomstandigheden ongunstig, de oogst moet dan toch plaatsvinden.

Andere omgevingsfactoren die het handelen van boeren beïnvloeden zijn bijvoorbeeld de vraag naar biomassa voor energieproductie. Dergelijke ontwikkelingen brengen een risico voor bodemvruchtbaarheid met zich mee door de onttrekking van organische stof, al hoeft het niet per sé nadelig uit te pakken. Hetzelfde geldt voor klimaatveran- dering. Het effect op organische stof is nog onduidelijk, maar risico’s voor erosie en verlies aan structuur lijken toe te nemen.

Afname van organisch stofgehalte, verslechtering van de structuur en verlies aan biodiversiteit leiden vroeg of laat tot ongewenste effecten voor landbouw en maatschappij. De productiecapaciteit van de bodem vermindert, evenals de efficiëntie van ingezette meststoffen en gewasbescher- mingsmiddelen. Verliezen van deze stoffen naar water en lucht verslechteren de kwaliteit van de omgeving.

90 |

Wat zijn de bedreigingen voor bodemvruchtbaarheid? Kaderrichtlijn bodem

De Kaderrichtlijn bodem benoemt vijf bodembedreigin- gen: erosie, afname van organische stofgehalte, verdichting, landverschuivingen en verzilting. Voor Nederland zijn de eerste drie bedreigingen in 2007 in kaart gebracht.

Op hellingen van meer dan 2 procent kan watererosie tot verlies van grond leiden. In Nederland zijn veel van deze gebieden in gebruik als grasland of als natuur. Watererosie speelt alleen waar het land in gebruik is als bouwland, zoals in Zuid-Limburg.

Bouwland met minder dan 3 procent klei en minder dan 10 procent leem is stuifgevoelig. Deze gronden liggen in de veenkoloniën, maar ook in het oostelijk deel van Noord-Brabant en het noordelijk deel van Limburg. Kleinere oppervlakten komen voor op de bloembollen- gronden achter de duinen.

Afname van organische stof is evident in de veen- gronden van Nederland. Veengronden worden moerige gronden en moerige gronden worden minerale gronden. De exacte omvang is echter niet bekend. In het oosten van Nederland is de oppervlakte veengrond tussen begin jaren 1980 en 2004 afgenomen met 47 procent. De zorg die bestaat over de afname van organische stof op minerale gronden wordt nog niet bevestigd door waarnemingen.

Over verdichting weten we relatief weinig. De gevoelig- heid voor verdichting kan worden geschat op basis van de bulkdichtheid, het organische stofgehalte, het kleigehalte en de textuur. Toepassing van deze methode laat zien dat vooral de zand- en lössgronden zeer gevoelig zijn voor verdichting, terwijl klei- en veen-

Duurzaam bodemgebruik

De Technische commissie bodem (TCB) heeft op verzoek van de toenmalige minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit geadviseerd over de vraag wat duurzaam bodemgebruik in de landbouw is. De commissie constateert dat de bodem in Nederland op tal van punten niet duurzaam wordt gebruikt. In het advies heeft de commissie voor een duurzaam bodem- beheer doelen geformuleerd op basis van de ecologi- sche functie van de bodem.

• Voor organische stof een minimum niveau in de bovengrond, afhankelijk van in ieder geval het bodemtype. In sommige situaties is wellicht verho- ging van het organische stofgehalte in de bovengrond nodig voor algemene bodembiodiversiteit, verminde- ring van het uitspoelrisico, verbetering van de bodemstructuur en vochtvoorziening in de bodem. • Lekverliezen van voedingsstoffen naar grond- en

oppervlaktewater, en lucht tot een minimum terug brengen. Import en export in balans brengen, rekening houdend met hergebruikstromen en onver- mijdbare verliezen binnen Nederland.

• Voor overige stoffen zoals metalen, geneesmiddelen en bestrijdingsmiddelen streven naar ‘stand still’ op niveaus die overeenkomen met een goede bodem- kwaliteit in de bovengrond.

• Voor functionele biodiversiteit in de bovengrond behouden of verhogen van het organische stofgehal- te, invoeren van bewerkingsvrije akkerranden, in de omgeving behoud of verhogen van blauwgroene dooradering en diversiteit in landschapselementen. • Voor fysische bodemkwaliteit de bodemdaling,

plasvorming, verslemping, wind- en watererosie verminderen of stopzetten en voor zover mogelijk herstellen. Aardkundige waarden in landbouwgronden behouden. Blauwgroene dooradering in stand houden en uitbreiden. Karakteristiek agrarisch landschap beschermen.

Huurland

Bij de teelt van bloembollen, pootaardappelen, bomen en sommige vollegrondsgroenten wordt steeds meer gebruik gemaakt van huurland. De telers zijn zeer gespecialiseerd, en zoeken door schaalvergroting steeds meer grond buiten het eigen bedrijf. Sommige verhuur- ders zijn zelf landbouwers, maar de grond kan ook in bezit zijn van partijen die zelf niet actief zijn in primaire productie. Vanuit het perspectief van die groep eigena- ren is een landbouwkundig duurzame bedrijfsvoering niet een vanzelfsprekend doel. De vraag is of huurders daarvoor in de plaats die verantwoordelijkheid overne- men? Grondhuur voor een enkel jaar betekent dat het langetermijn belang van organische stof, bodemgezond- heid en bodemstructuur ondergeschikt raakt. Om te voorkomen dat de kwaliteit van het huurland achteruit- gaat moet het kwaliteitsverlies op de een of andere manier een rol spelen in de overeengekomen huurprijs.

21

Hoe ziet de praktijk