• No results found

Beantwoording subvragen

4. Alternatieven voor en suggesties ter verbetering van artikel 13L

5.2 Beantwoording subvragen

5.2.1 Wat is de aanleiding van artikel 13L en hoe is het artikel tot stand gekomen?

De verschillende behandeling van eigen en vreemd vermogen in de Wet VPB gecombineerd met de deelnemingsvrijstelling leidt tot mogelijkheid van grondslaguitholling van Nederlandse vennootschapsbelasting. Aanvankelijk leek de politiek zich niet druk te maken om deze mogelijkheid. Totdat in de jaren ’90 van de vorige eeuw deze mogelijkheid is ingeperkt door invoering van een aftrekbeperking voor kosten van buitenlandse deelnemingen (artikel 13 lid 1 (oud) Wet VPB). Sindsdien is een breed scala aan aftrekbeperkingen de revue gepasseerd. In 2003 heeft het HvJ EG de aftrekbeperking van artikel 13 lid 1 (oud) Wet VPB strijdig met het EG-recht verklaard. Het artikel is geschrapt en ondanks dat de nodige reparatiewetgeving is ingevoerd in de vorm van de thincap en de aftrekbeperking verliesverrekening voor

houdstermaatschappijen is het Bosalgat ontstaan. De kritiek op de reparatiewetgeving maar voornamelijk de budgettaire gevolgen van het Bosalgat heeft geleid tot verbeteringsdrift onder politici en uiteindelijk tot de invoering van artikel 13L.

Het formuleren van artikel 13L is geen eenvoudige opgaaf geweest. De verschillende belangen liggen ver uit elkaar en in de huidige economie liggen wijzigingen binnen de

vennootschapsbelasting extra gevoelig. Mijn inziens hadden onduidelijkheden en onzekerheden voorkomen kunnen worden door meer tijd te nemen voor de formulering van artikel 13L. De inconsistente berichtgeving -eerst wordt rust beloofd waarna toch tot wetswijziging wordt besloten- heeft samen met de overhaaste handelswijze vertrouwen in de Nederlandse wetgeving geschaad en een negatieve bijdrage aan het vestigingsklimaat geleverd.

5.2.2 Hoe werkt artikel 13L en waarop wordt zij bekritiseerd?

Artikel 13L sluit bovenmatige rente en kosten ter zake van geldleningen verband houdende met het financieren van deelnemingen van aftrek uit. Door middel van een rekenregel wordt de (fictieve) deelnemingsschuld berekend. De met de deelnemingsschuld verband houdende rente en kosten zijn (naar rato) van aftrek uitgesloten. De regeling kent een franchise van € 750.000 aan betaalde rente en kosten om het MKB te ontzien. Omdat de berekening van de

deelnemingsschuld niet aan de hand van een causaal verband van transacties geschiedt maar aan de hand van het fiscaal eigen vermogen is de regeling hard voor noodlijdende ondernemingen. Op de hoofdregel zijn uitzonderingen ingevoerd ten behoeve van de uitvoerbaarheid van de regeling en ter bescherming van het Nederlandse vestigingsklimaat. Tevens wordt hiermee gedeeltelijk aan adviezen en aanbevelingen uit de praktijk en van het Topteam Hoofdkantoren gehoor gegeven.

Lid 5 laat de verkrijgingsprijs van deelnemingen buiten beschouwing voor zover de verwerving verband houdt met een uitbreiding van operationele activiteiten. Lid 5 wordt als moeilijk uitvoerbaar ervaren aangezien onduidelijk is hoe de term ‘operationele activiteiten’ exact geïnterpreteerd moet worden. Daarnaast moet door de ‘voor zover’ benadering van elke transactie bezien worden in hoeverre deze toe te rekenen is aan een uitbreiding van operationele activiteiten.

Lid 6 omvat de uitzonderingen op de uitzonderingen. Vooral de oogmerktoets van sub c wordt negatief ontvangen. Voor elke uitbreidingsinvestering nagaan of het wel zakelijk is dat deze in Nederland wordt gefinancierd is een vertragend en arbeidsintensief proces.

Het Uitvoeringbesluit aftrekbeperking bovenmatige deelnemingsrente regelt op weinig toegankelijke wijze hoe uitbreidingsinvesteringen gekwalificeerd dienen te worden in geval van reorganisatie of toetreding bij een fiscale eenheid. Uit de commentaren van de NOB en de redactie van Vakstudie Nieuws blijkt dat het besluit de regeling dusdanig ingewikkeld maakt dat het zelfs voor ingewijden moeilijk is om artikel 13L te kunnen toepassen.

5.2.3 Wat zijn mogelijke alternatieven of verbeteringen van artikel 13L?

In de aanloop naar artikel 13L zijn enkele alternatieven de revue gepasseerd. Tevens zijn na de invoering van artikel 13L enkele mogelijkheden tot verbetering ervan opgeworpen.

Een alternatief voor artikel 13L is een door de Studiecommissie belastingstelsel voorgestelde vermogensaftrek en –bijtelling; een forfaitaire aftrek over het eigen vermogen die omslaat in

een bijtelling als sprake is van een negatief eigen vermogen. Dit leidt tot lagere kapitaalkosten en een gelijkere behandeling van eigen en vreemd vermogen aangezien dan voor beide vormen van financiering een aftrek geldt. De vermogensaftrek en –bijtelling komt de eenvoud van de belastingheffing ten goede en leidt tot een forse stimulans van de investeringen en het BBP. Nadelig is dat Nederlandse internationaal opererende bedrijven hun financieringsstructuur moeten aanpassen indien een vermogensaftrek en –bijtelling wordt ingevoerd om er niet onder te lijden. Dit heeft tijd nodig en is niet in elke situatie mogelijk, waardoor wellicht bedrijven naar het buitenland uitwijken. Daarnaast moet in de begroting ruimte gevonden worden om een vermogensaftrek en –bijtelling te financieren zonder dat daarnaast overige

renteaftrekbeperkingen gehandhaafd worden. Dit leidt ertoe dat invoering van een

vermogensaftrek en –bijtelling beter gepast is ten tijde van betere economische en budgettaire omstandigheden.

Een tweede alternatief is de (eenvoudig uitvoerbare) earningstrippingregeling zoals deze ook in Duitsland geldt. In Duitsland is de regeling zo ingericht dat rente niet aftrekbaar is voor zover het saldo van verschuldigde en ontvangen rente meer dan 30% bedraagt van de fiscale winst. Nadelig van de regeling is dat ook rente van aftrek uitgesloten wordt zonder dat van misbruik sprake is en dat pas duidelijkheid ontstaat omtrent de aftrekbaarheid van rente als de fiscale winst bekend is. Ook voor deze regeling moet ruimte worden gemaakt in de begroting, zeker als de Duitse franchise van € 3 miljoen ook in Nederland gehandhaafd wordt.

Het derde alternatief betreft een verplichte groepsrentebox. In de verplichte groepsrentebox worden rentebaten en lasten in groepsverband samen met inkomsten uit het aanhouden van een overnamekas in de heffing betrokken tegen een gereduceerd tarief van 5%. Deze gedeeltelijke defiscalisatie van rente heeft een positief effect op het Nederlandse vestigingsklimaat voor hoofdkantoren. Om het vestigingsklimaat voor reële investeringen te ontzien is aanvullende regelgeving nodig. Het is waarschijnlijk dat vanuit het buitenland tegenmaatregelen ingevoerd worden. Dit maakt het voor een land met een bescheiden markt als Nederland en het

vestigingsklimaat hoog in het vaandel onverstandig om (als eerste) een verplichte groepsrentebox in te voeren.

De opgeworpen verbeteringen vanuit de literatuur en politiek hebben vooral betrekking op de eenvoud en uitvoerbaarheid van artikel 13L. De door Strik voorgestelde rotte-appelbenadering als substituut voor de voor-zover benadering maakt artikel 13L beter uitvoerbaar. Helaas leidt dit wel tot budgettaire derving. Door sub c van lid 6 te schrappen hoeft niet voor elke

uitbreidingsinvestering van operationele activiteiten nagegaan te worden dat aan de financiering er van in Nederland zakelijke motieven ten grondslag liggen. Uit de wettekst en de

parlementaire geschiedenis kan geen duidelijke invulling gegeven worden aan de term ‘operationele activiteiten’ in lid 5 van artikel 13L. CDA-lid Essers heeft de staatssecretaris gevraagd om een publicatie waarin de term ‘operationele activiteiten’ wordt geconcretiseerd.