• No results found

Bij een baas

In document De Gids. Jaargang 94 · dbnl (pagina 183-200)

Sam duwde de deur van den sigarenwinkel voorzichtig achter zich dicht. Toch klingelde de bel opnieuw en, naar hij zich verbeeldde, langer achtereen en luider dan toen hij binnenkwam. Of zijn nieuwe patroon dat ook ‘onnetjes’ zou vinden en het hem kwalijk nemen? Den vorigen middag, nadat hij met moeder bij meneer Zeldenrust was geweest, had ze hem wel tien maal gezegd dat hij zich vooral netjes gedragen moest. En, zou meneer Zeldenrust, die er zoo rustig en bedaard uitzag, zoo'n luid en langdurig geklingel nu wel heusch zoo ‘netjes’ vinden?

Van verbouwereerdheid vergat de jongen zijn pet af te nemen, hoewel moeder hem dat nog nadrukkelijk gezegd had, toen hij van huis ging. Toen de baas, op pantoffels, in den winkel kwam en naar zijn hoofd keek, schrok hij zoo danig, dat hij het petje met een ruk er vanaf trok.

- Zóó, ben je daar? vroeg Isidore Zeldenrust. Ga maar meteen mee naar achter, naar de fabriek. Maar vergrijp je, kloumeskees bij vergissing, niet aan de kremzelisj, in de keuken, want daar is m'n vrouw niet op gesteld. Ze is d'r buitengewoon precies op en weet altijd op een halve hoeveel d'r moete zijn. En een paar keer in 't uur telt ze ze na. Hoor je?

- Ja meneer.

Zeldenrust achtte dat antwoord echter nog niet voldoende. Hoewel hij eerst wou voorgaan, duwde hij den jongen door de nauwe gang en bleef achter hem loopen. In de keuken schudde een kleine, dikke vrouw bedrijvig haar heupen.

- Is ie dàt, is dàt het jongetje van Content? vroeg ze en keek Sam met knippende oogen aan. Hij lijkt een beetje nietig, enfin....

- Ja, 'n beetje nietig is ie, maar bemoei jij je d'r nou maar niet mee en hou je kremzelisj in de gate. Vóór je 't weet heeft ie er één te graze en als ie er van gegete heeft, kan jij 'm niet meer op tafel brenge. En hij komt hier niét om te snoepe, dàt heb ik 'm al verteld.

Juffrouw Zeldenrust blikte haastig van haar krentengebakjes naar Sam. Gewoonlijk sprak haar man onzin en ernst in één adem door, maar ze meende dat hij nu wel een ernstige waarschuwing kon hebben bedoeld. Al twee keer moest een jongen

weggestuurd worden, omdat ze hun handen niet van het eten konden afhouden. En behalve biutaal, vond ze dat snoepen van leerjongens erg lastig en schadelijk. Want, als er een van de gehaktballetjes of kremzelisj at, dan gaf het haar niets, al telde ze ze ook nog zoo dikwijls.

Zeldenrust pakte Sam bij een arm en trok hem mee, als wou hij hem voor de verzoeking der kremzelisj behoeden. Ze liepen over een klein binnenplaatsje, tusschen keuken en werkplaats. De baas duwde de deur van deze open.

- Hier, Bram, pak eens aan! riep hij zijn oudsten zoon, die behoedzaam den punt van een dekblad, om een sigaar, bijknipte, toe. Hier heb je de nieuwe stripjongen. Sam hiet ie. Laat 'm niet stilzitte, want z'n moeder wil hebbe dat ie 't vak leert. En als ie wat uithaalt wat niet te pas komt, dan geef je 'm een draai om z'n oore en dan hoor ik 't wel. Nou, jonge, heb je geen tong? Ze zegge hier altijd goeie morge, als ze binnenkome, al meene ze 't niet. Dat moet jij je nou ook maar aanwenne.

- Goeie morgen, zei Sam hem na, een beetje ontmoedigd.

De ontvangst bij zijn eersten baas viel anders uit, dan hij zich altijd had voorgesteld. In een schoolleesboek stond een verhaal aangaande een jongen, die bij zijn eersten patroon kwam, maar dàt was héél anders dan het nu hiér toeging. Drie of vier stemmen bromden een antwoord op zijn groet en daarboven uit klonk het gillerig geluid van jongensstemmen. Verrast keek Sam naar den hoek, waar dat gegil vandaan kwam. Dan, hoorde hij de deur van de werkloods, achter zich, dicht slaan. Zeldenrust had hem afgeleverd.

De jongen bleef staan en keek bedeesd het hok, dat moeder hem had aangeduid als een sigarenfabriek, rond. Naast den

jongen man dien door Zeldenrust Bram was genoemd, zat een opgeschoten jongen met norsch gezicht. Die twee zaten op bankjes voor een tafel, iets als een hooge en breede schoolbank. Achter deze stond net zoo'n tafel. Daaraan zaten een oude man, met rood plakhaar en een jongen dien hij kende. Bennie Barzelai heette hij en ie was bosjesmaker. Hij was het geweest die zijn moeder had verteld, dat er bij Zeldenrust een stripjongen geplaatst kon worden. Aan een kleinere tafel zag hij nog een man zitten, alleen. In den versten hoek zaten twee jongens, op den grond, bij een hoop tabaksbladen. Ze hadden elk een blad in den linkerhand, maar maakten geen haast, er den steel uit te trekken. Een van hen keek hem spottend aan en de ander vertrok zijn gezicht tot een grijns.

- Sta je daar nou nòg? wekte de stem van Bram hem plots op, uit zijn peinzend rondkijken. Heb je niet gehoord dat de baas zei dat je niet moet luieren?

- Ja meneer, antwoordde Sam, benepen. Ik weet niet wàt 'k doen moet. - Wàt kan je dan zoo al?

- Nog niets, meneer. Ik kom pas van school.

- Alwéér een schoolkind, Klopper, zei Bram nu, zuchtend, tegen den man met het roode plakhaar. Kan ik d'r wéér een de flesch voeren en luiers aandoen. Zoo'n gebbetje bezorgt vader me nou alle drie maanden. Zeg 's! riep hij de jongens, in den hoek, verstoord toe, doen de heeren vandaag heelemaal niks? Wijs dien jongen eens hoe hij strippen moet. Ga maar bij ze, jongen, hoe heet je ook weer? Maar maak geen heibel met ze, want daar loeren ze op, om niks uit te voeren.

- Sam heet ik, meneer.

- Goed, Sam, ga maar bij ze. Flip, wijs hem hoe hij strippen moet.

- Ja meneer, riep de kleinste van de jongens, zonder op te staan. Haal 'm eens hier, Gerry, als ie te bleu is om uit zichzelf te kome.

- Doe 't zelf, grauwde de andere jongen terug.

- Nou, komt d'r haast wat van? schreeuwde Bram, Sam en de jongens om de beurt aanziend.

- V'ruit, rooie, zei Flip en schopte tegen het been van zijn makker.

Gerry wipte nijdig op zijn lange magere beenen overeind en trapte daarbij op die van Flip. Hij stak zijn bleek gezicht, waarin fletsblauwe, witomhaarde oogen kwaadaardig schitterden, vooruit en wenkte Sam. Hoewel door Flip ‘rooie’ genoemd, had hij vlasblond, bijna geel-wit haar. Nu Sam niet vlug genoeg naar zijn zin bij hem kwam, ging hij hem twee passen tegemoet en trok hem bij zijn nieuw, blauw werkbuisje naar den tabakshoop. Sam struikelde en rolde, voor hij zich tegen kon houden, tusschen de tabaksbladen en vier schoppende jongensvoeten.

- Ai, ai! schreeuwde hij, hou je pooten bij je!

- Verrék, die begint goed, gromde de bosjesmaker van Bram. Nou is 't span net compleet.

- Is 't daar uit! riep Bram. Als jelie niet dadelijk aan 't werk gaan, trap ik je alledrie d'r uit, dreigde hij. Klopper, geef ze toch een opduvel.

- Als 'k d'r ekspres voor opstaan, sla ik ze me krukkie op d'rlui kop an barrele, antwoordde de oude man met het roode plakhaar. Dan wéét ik w'rvóór ik opstaan en zijlui óók.

Dit dreigement, met kalme, laaggrommende stem geuit, maakte méér indruk op de jongens dan Brams geschreeuw. Flip en Gerry trokken hun beenen in en de eerste rukte Sam een beetje overeind. Deze krabbelde toen heelemaal op en keek de andere jongens verwonderd aan. Maar nu ze tegen hem grijnsden, zonder een trek van vijandigheid, liet hij zich tegenover hen op den grond vallen.

Flip leerde hem nu den handgreep van strippen, onder het fluisteren van

toespelingen op de ouderen. Hij hield een blad tabak in de linkerhand en trok er, met rechterduim en wijsvinger, met een ruk, den steel uit. Die les herhaalde hij vier of vijf maal.

- Kijk nou goed, zóó zou de rooie 't doen, mompelde hij, met een grijns tegen Gerry en een hoofdbeweging naar Klopper.

- Hou je bek! snauwde Gerry.

- En je weet dat ik Klopper d'rmee bedoel, fluisterde Flip, met onschuldig gezicht. Waar maak jij je dan zenuwachtig over?

- 't Kan me niet verdomme wié je d'rmee bedoelt; je moet d'r mij niet om ankijke.

De twist bedaarde weer spoedig. Toen Sam eenmaal den stripgreep te pakken had, oefende hij zich vlijtig, om het snel te leeren doen. De andere jongens stripten nu ook haastig voort, aangevuurd door een norschen blik van Bram.

- Bram is de kwaadste niet, fluisterde Flip, onder het werk door. Hij heeft alleen de smoor in, dat ie voor meesterknecht moet spele. En op wié zal ie dat nou anders uitlate dan op ons?

- Is hij óók meesterknecht? vroeg Sam, met een hoofdbeweging naar Klopper. - Dié, antwoordde Gerry, op smadelijken toon, zijn hoofd minachtend van links naar rechts rukkend. 't Mocht wat. Dié het niks te vertelle, hij steekt alleen te gauw z'n poote uit.

- Als je hém niks doet óók? vroeg Sam, benepen.

- Hein Klopper wat doen? vroeg Flip, verwonderd. Wie zou d'r zoo'n ouwe beverd nou wat doen? Maar, als ie driftig is, kan ie misselijk vervelend zijn. En, als ie 't niét is, maakt ie zich ekspres weleens driftig en dan is 't dondere. Wàt, rooie?

- Morrege 'n dooie, schele dief, schold Gerry terug. Alleen als je 'm ze pruik van z'n hoofd sjort, wordt ie driftig, fluisterde hij tegen Sam.

- Heeft ie 'n pruik op z'n kop? vroeg deze, nieuwsgierig.

- Kan je toch wel zien, zei Flip. Alle rooie drage 'n pruik, niet Gerry?

- Niét àlle rooie, antwoordde de bleeke jongen, onbedachtzaam. Maar, hij wel, vast sekuur.

- En trekken ze 'm die wel eens àf? vroeg Sam.

- Niet zoover ik weet, mompelde Flip. Maar, je kan nooit wete wàt d'r nog 's gebeurt. Als ze 't eens deeë, zou je wat beleve. Als ik 't dan maar meemaak.

- Wat smoeze juilie nou wéér? riep Klopper, achterdochtig. De eerste die met stele gooit, schop ik 'n breuk.

- D'r gooit ommers niemand! antwoordde Gerry, verontwaardigd.

- Kop dicht en strippen! kommandeerde Bram. Als jelie maar niet gelooft dat ik wéér den heelen dag bewaarschool met je speel. Hebben jelie dat goéd gehoord?

Vijf minuten aaneen werd nu in zwijgen gestript. Toen kon Flip zijn tong niet langer bedwingen. Op fluistertoon vertelde

hij Sam allerlei eigenaardigheden van den baas, het personeel en het gezin. Een oogenblik later begon Gerry ook te murmelen en toen Sam er nu ook een woord tusschen in wierp drong het geluid van hun stemmen weer tot Bram door. Hij greep een bakje water en reikte het zijn bosjesmaker over.

- Hier, gooi ze dat maar naar hun test, Memel.

Deze nam het bakje gretig aan. Op dat moment ging de deur open; juffrouw Zeldenrust schommelde de werkplaats binnen.

- Flippie! riep ze met schor-rochelende stem, de kindere moete naar school. - Kan Sam dat niet doen?

- Wié is ook weer Sam? O, dat nieuwe jongetje? Bram, is 't toevertrouwd dat Sam de kindere naar school brengt? D'r is haast mee, want ze zijn al laat.

- Hij is d'r pas voor 't eerst. Néé, vandaag nog niet. Morgen moet ie maar eens probeeren of ie dat kan. Flip, breng ze weg, maar neem er geen dag vacantie voor, zooals gewoonlijk.

- Moet ik dat doen? riep Flip brutaal. En Gerry dan?

- Zeg 's, heb jij hier te kommandeeren of ik? stoof Bram op. Vooruit, marsch en gauw weer terug of je beleeft wat. Of kom maar liever nooit weer terug, stuk gotspeponem!

Flip smeet het blad tabak dat hij in de hand had verontwaardigd weg, schopte een hoop stelen door de loods en werkte zich met veel drukte overeind, zonder de beenen van Gerry en Sam te ontzien.

- Nòggg! morde hij, op gerekten toon, dáár moet je bewounes oudste jonge voor zijn. Die rooie paap wordt behandeld als een koning en ik kan alsvoorts voor spot loope met die jelodiem met snotkaarse. Alle honde blaffe me geregeld na, op de brategas.

- Nou is 't genoeg; d'r uit! schreeuwde Bram, gebelgd. Je weet dat ik geen brutaliteiten hooren wil. Memel laat me door.

Chris Memel, zijn norsch-uitziende bosjesmaker, schoof opzij, zoodat Bram voorbij kon. Flip kende hem voldoende om te weten dat er nu minstens één tik voor hem opzat. Hij stoof met een voorbarigen angstkreet voorbij Memel, die zijn kans

waarnam en hem een schop tegen zijn zitvlak gaf. Flip tuimelde tegen juffrouw Zeldenrust aan en greep zich aan haar vast.

- Niet zoo driftig, niet zoo wild, je komt d'r wel, gromde ze en duwde hem van zich af. Als je met de kindere maar niét zoo overdreven druk doet, anders zal ik tegen de baas zegge dat we je niet houwe kunne. Je weet nou eenmaal dat Sallie niet tege hard loope kan, 't kind nebbisj is direct buite adem.

Sam keek Flip na, tot een hoofdbeweging van Bram hem vermaande, weer aan het werk te gaan. Maar onder het strippen door, dacht hij na over hetgeen Flip gezegd had.

Behoorde dàt nu tot het werk van een leerjongen, die fatsoenlijk, vlijtig en gehoorzaam moest zijn, zooals Zeldenrust zijn moeder had voorgehouden? vroeg hij zich af. Kinderen met snotneuzen naar school brengen; want, Bram had gezegd dat

hij het den volgenden ochtend moest doen. En als hij het niét deed, stuurde Zeldenrust

hem misschien naar huis. Want hij had Bram opgedragen het hem te zeggen, als ie ongehoorzaam was.

Al peinzend keek hij plots in het uitvorschend gezicht van Hein Klopper, die zich had omgekeerd, omdat het absoluut stil-zijn van de twee jongens zijn wantrouwen gaande maakte. Sam ving een kwaadaardigen blik op, dien hem dadelijk voor zich deed kijken. En toch was die blik niet voor hem persoonlijk bedoeld. Hein Klopper keek uit gewoonte altijd kwaadaardig naar jongens, omdat hij er nóóit een vertrouwde en hen voortdurend van een schelmenstreek verdacht.

Sam schrok van zijn boos gezicht en stripte haastig voort. Hij vreesde nu dat Klopper het heele gesprek over zijn pruik had verstaan en hèm ervan verdacht, haar den een of anderen dag van zijn hoofd te willen trekken. Hij deed nu maar zijn best, zoo onschuldig mogelijk, een anderen kant uit te kijken, doch blikte bij zijn eerste poging daartoe recht in de oogen van Chris Memel.

- Kijk vóór je, grauwde de bosjesmaker, nijdig. Gaat 't bijgeval niet naar je zin? - Ik zeg toch niks? verdedigde Sam zich.

Bennie Barzelai, die achter Chris Memel zat, proestte het bij dat antwoord uit. Hij richtte zich een beetje op en knikte

Sam tevreden toe, als had hij iets zeer aardigs gezegd. Maar, toen hij dadelijk daarna in Memels boos gezicht staarde, sloeg hij meteen de oogen neer. Chris Memel, maar zelden gevoelig voor een grap of vroolijkheid, zocht achter een lach of opgewekt woord altijd een schimp op zijn persoon.

- Als je lache wil, wacht dan tot twaalf uur! schreeuwde hij Bennie vijandig toe. Je moet niet denke, dat ik hier zit om me door jou te late bedufele.

Hij zweeg, in de verwachting dat Bennies antwoord hem een aanleiding kon geven, dadelijk met handtastelijkheden te beginnen. Maar Bennie zweeg, evenals ieder ander. Niet één van het personeel had graag oneenigheid met Memel, daar hij altijd dadelijk voorstelde, het met de vuisten uit te maken. Een jaar geleden had hij, om een klein geschil, een stoeren sigarenmaker zoo hardhandig afgeranseld, dat de man twee dagen thuis moest blijven. Uit vrees voor weerwraak had Zeldenrust Chris toen niet durven ontslaan. Sedert dien dag had iedereen den, spoedig driftigen, bosjesmaker ontzien en twist met hem vermeden.

Sam begreep er niets van, dat allen zwegen. - Gaan ze nou vechten? vroeg hij Flip, fluisterend.

- Ben je besuikerd? Als Chris één poot uitsteekt, ligt Bennie al munt. Réken maar dat dié begieter voor 'm is.

Tot Sams groote verwondering bleef Bennie inderdaad zwijgen, en wendde hij het hoofd, voor Chris' uitdagende oogen af. Dat had hij nooit gedacht, van Bennie Barzelai, die in de Rapenburgerstraat den naam had van ‘geweldenaar’. Hij werd zoo genoemd, omdat hij bekend stond als socialist èn hij nooit voor iemand zijn mond hield. Sam geloofde zeker dat, als hij in de straat zou vertellen dat Bennie benauwd was geweest voor een jongen van zijn eigen slag en zich door hem had laten verbieden te lachen wanneer hij wou, iedereen hem voor leugenaar zou uitmaken.

Eindelijk wendde Chris zijn geforceerd-opgewonden gezicht van de anderen af. Toen durfde Sam weer opkijken, hoewel niet in de richting van den verbolgen bosjesmaker. Nu trof hem de blik van den sigarenmaker, die alleen aan de kleine tafel zat. Flip had hem gezegd dat hij Jacob Citroen heette en hij, Flip, spoedig het bosjesmaken bij hem zou leeren.

Citroen schudde het hoofd tegen hem en wees op de striptabak. - Wat bedoelt U? vroeg de jongen.

- Dat je de lui verveelt en dat je niet zoo'n hoop moet smoeze maar strippe, wees Gerry hem terecht. Je smoest en je doet of je al jare meesterknecht bent en je bent d'r vandaag pas voor 't eerst. Hou je bek dicht, of ik doé er wat in.

Een poos later werd de deur ruw opengestooten. Flip zwiepte onverschillig de loods binnen en sloeg de deur lawaaiig achter zich dicht.

- Ziezoo, dàt is nou de láátste keer geweest, nou breng ik ze vàst niet meer! riep hij brutaal luid-op.

Zijn schelle jongensstem scheurde rauw door de stilte, die er gedurende een half uur had gehangen. Zijn durf drong de anderen zelfs zoo onverwacht op, dat Bram Zeldenrust hem eenige oogenblikken met open mond aankeek, vóór hij ertoe kwam hem te antwoorden.

- Bek dicht, brutale donder! barstte hij dan los. Klopper, heb je ooit zoo'n stuk venijn van 'n jongen gezien? Nog één woord, en je kan op staanden voet ophoepelen. Wie heeft vroeger ooit van zulke gotspes van jongens geweten?

- En U hebt straks zelf gezegd, dat het vandaag de laatste keer zou zijn, zei Flip nu, schijnbaar verwonderd. Morge zou Sam het toch doen, heb U gezegd. Dáárom zeg ik 't.

En, als door werkijver gedreven, stapte hij haastig naar den striphoek. Een grijns van pret gluurde in zijn loensche oogen.

- Dàt wordt morgen een akkevietje voor jou, fluisterde hij Sam toe, als meende hij hem daarmee een plezier te doen. Maar héél voorzichtig, handje in handje, loopen, anders màg je niet eens.

- Dan moet ik toch zeker éérst willen, antwoordde Sam, fluisterend. En hoéveel

In document De Gids. Jaargang 94 · dbnl (pagina 183-200)