• No results found

as: gevraagde hoeveelheid van koffie K (in duizenden pakken per maand)

Men onderscheidt de volgende vraag-factoren - of determinanten, en de mogelijke veranderingen die in elke factor kunnen plaatsvinden:

Behoeftes, voorkeuren, smaken. Wanneer de wens en behoefte voor, en dus populariteit van, een product onder consumenten toeneemt, zal de vraag naar dat product voor elk mogelijke prijs toenemen. Wanneer het afneemt, zal de vraag voor dat product afnemen. De vraag helling of curve weergegeven in een grafiek of diagram zal in het eerste geval naar rechts verschuiven, en in het tweede geval naar links. Het kan gaan om toenemende vraag naar noodzakelijke goederen (necessity goods) zoals water in een tijd van extreme droogte, of naar luxe goederen (luxury goods) zoals elektrische auto’s in een tijd van veranderende smaak naar milieuvriendelijke goederen. Dan zal de vraag naar milieuonvriendelijke goederen zoals auto’s op brandstof afnemen.

Aantal consumenten in de markt. De vraag naar een product zoals een huur- of koopwoning neemt bijna vanzelf toe wanneer het aantal kopers in een markt toeneemt – bijvoorbeeld door een toename van de bevolking in het gebied (regio, land, stad, dorp, enzovoort) dat deze markt omvat. De productvraag naar bijvoorbeeld woningen neemt af wanneer het aantal kopers afneemt, bijvoorbeeld door (massale) emigratie naar een ander gebied buiten de betreffende markt.

Inkomens en koopkracht. Wanneer de inkomens – en daarmee gewoonlijk ook de koopkracht na aftrek van belastingen en andere (vaste) kosten – van consumenten toeneemt, dan zal in de meeste gevallen de vraag naar normale of “superieure”

goederen (superior goods) toenemen. Zulke goederen zijn qua verkoopbaarheid positief gerelateerd aan inkomensgroei, zoals duur maar gezond voedsel en duur maar

houdbaar kledij en schoeisel. Maar soms neemt de vraag naar bepaalde goederen (en diensten) af wanneer de inkomens van (bepaalde) consumenten stijgen – of neemt de vraag daarnaar toe wanneer de inkomens dalen. Hier gaat het om ‘abnormale’ of

“inferieure” goederen (inferior goods), zoals goedkoop maar vaak ongezond voedsel en goedkoop maar vaak slijtbaar kledij en schoeisel.

Prijzen van gerelateerde producten. De vraag naar bepaalde goederen (en diensten) nemen toe wanneer de prijzen van andere goederen toenemen, wanneer de eerste goederen de laatste goederen kunnen vervangen (substitute goods). Dus wanneer de toegangsprijs van een bioscoopfilm wordt verhoogd, neemt de vraag daarnaar af en gaan meer mensen naar de videotheek om een film te huren. Ook wanneer de prijs van één van de complementaire goederen die gezamenlijk gebruikt worden (complementary goods) toeneemt, zoals de prijs van kokos, zal ook de vraag naar andere

complementaire goed(eren), zoals chocola, afnemen. Als de prijs van één van zulke goederen afneemt, zal tevens de vraag naar die andere goederen toenemen. De meeste goederen (en diensten) zijn ongerelateerde, “onafhankelijke” goederen (independent goods), gewoonlijk omdat zij geheel anders zijn en geheel andere behoeftes en wensen kunnen bevredigen. De prijsverandering van één onafhankelijk product, zoals een tennisracket, zal nauwelijks of geen effect hebben op de vraag naar een ander ongerelateerde product, zoals brood.

Verwachte prijzen, prijsverwachtingen. Wanneer consumenten, wegens

aankondigingen of geruchten in de (sociale) media, verwachten dat de prijs van een bepaald product zal toenemen, dan zullen zij of velen van hen dat product zo snel mogelijk aanschaffen om de kennelijke prijsverhoging voor te zijn – vaak in zo groot mogelijke hoeveelheden, mocht het bijvoorbeeld een “vergankelijk” product (perishable good) zoals koffie betreffen (NB: maar consumenten gaan niet zo veel mogelijk iPads aanschaffen, behalve als ze dezen willen doorverkopen onder de ‘oude’ marktprijs). De toegenomen vraag naar zulke producten is vaak tijdelijk en kortstondig van aard, zeker wanneer de verwachte prijsverhoging achterwege blijft of kleiner is dan gedacht.

De factoren of determinanten die de mate van vraag-elasticiteit (kunnen) bepalen, zijn van een (iets) andere orde:

Deel van inkomen. Hoe hoger de prijs van een product is gerelateerd aan de inkomens van (bepaalde) groepen consumenten, hoe hoger de prijs-elasticiteit van de vraag zal zijn – als de andere factoren gelijk blijven. Dus een 10% prijsverlaging van een duur product zoals een auto zal de vraag sterk verhogen, terwijl een 10% prijsverlaging van een goedkoop product zoals een potlood de vraag daarnaar nauwelijks doet toenemen.

Vervangbaarheid (substitutability). Hoe hoger het aantal vervangbare, gerelateerde goederen (substitute goods) op de markt, hoe hoger de vraag-elasticiteit over het algemeen zal zijn. Een relatief kleine prijsverlaging van automerk A zal de vraag daarnaar sterk doen toenemen, want het zal ook consumenten trekken die tot nu toe

hebben gekozen voor automerk B – die nu iets duurder is geworden in verhouding tot automerk A.

Noodzaak en luxe. Hoe meer een product is of wordt gezien als een luxe (luxury) in plaats van een noodzakelijkheid (necessity), hoe hoger de vraag-elasticiteit zal zijn. Een noodzakelijk goed als elektriciteit is inelastisch – een (sterke) prijsverhoging zal

nauwelijks de vraag daarnaar doen afnemen. Een luxe goed als juwelen (gouden halsketting, enzovoort) zal veelal elastisch zijn – een (relatief geringe) prijsverhoging zal al gauw de vraag daarnaar (sterk) doen afnemen.

Tijdsduur. De vraag naar elk soort product zal op langere termijn elastischer zijn dan op kortere termijn, dan consumenten dan meer tijd hebben om de reageren op bijvoorbeeld een prijsverhoging van een bepaald product, en te zoeken naar vervangende producten die goedkoper zijn. De vraag naar duurzame goederen zal op korte termijn inelastisch zijn, omdat men niet plotseling een nieuwe auto koopt omdat de bestaande auto iets minder zuinig is in benzinegebruik; maar langdurige prijsverhogingen van benzine kunnen (vele) consumenten op een gegeven moment doen besluiten zuinigere auto’s aan te schaffen.

De kruiselasticiteit van de vraag (cross-elasticity of demand) meet de mate waarin de vraag van product X reageert en dus verandert op een verandering in de prijs van product Y, dus met kruiselasticiteitscoëfficient EXY :

EXY = procentuele verandering in de gevraagde hoeveelheid van product X procentuele verandering in de prijs van product Y

Deze coëfficient is positief wanneer producten X en Y vervangende goederen (substitute goods) betreffen: een toename in de prijs van product Y leidt tot een toename in de vraag naar vervangend product X. De waarde is negatief wanneer X en Y

complementaire goederen (complementary goods) betreffen: een toename in de prijs van product Y leidt tot een afname in de vraag naar product X omdat die direct

gekoppeld is aan Y. Wanneer de waarde 0 of bijna 0 is betekent dit dat de producten X en Y ongerelateerde, “onafhankelijke” goederen (independent goods) zijn: een toename in de prijs van de één leidt niet of nauwelijks tot een verandering in de vraag naar de ander. Hoe hoger de positieve waarde, hoe hoger de vervangbaarheid (substitutability) van de producten; hoe hoger de negatieve waarde, hoe hoger de complementariteit (complementarity) van de producten.

Overigens, de inkomenselasticiteit van de vraag, de mate waarin de gevraagde hoeveelheid van een product toe- of afneemt bij veranderingen in het (besteedbare) inkomen van consumenten, meet men met de inkomenselasticiteit coëfficient EI:

EI= procentuele verandering in de gevraagde hoeveelheid van product X procentuele verandering in inkomen van consument(groep) Y

Deze coëfficient is positief voor normale of “superieure” goederen bij een toenemend inkomen, maar de waarde oftewel inkomenselasticiteit varieert van bescheiden,

bijvoorbeeld +3 voor auto’s en andere luxegoederen, tot + 30 voor noodzakelijke maar duurdere goederen, zoals gezond “bio” voedsel. De waarde zal negatief zijn voor

“inferieure” goederen, zoals goedkoop maar vaak ongezond voedsel, omdat

consumenten zulke producten minder zullen aanschaffen zodra zij hogere (besteedbare) inkomens hebben.

Aanbod

De wet van aanbod (law of supply) is dat – aangenomen dat andere factoren gelijk blijven (“other-things-being equal”) – de aangeboden hoeveelheid van een product toeneemt als de (verkoop)prijs van dat product toeneemt, en de aangeboden

hoeveelheid afneemt wanneer de prijs afneemt. Economen beschouwen deze “positieve causale relatie” (direct relationship) tussen aanbod en prijs als een “wet”, een algemeen waargenomen en dus bevestigde stelling. Het verschijnsel is nauwelijks opzienbarend:

ondernemers proberen hun goederen en diensten zo duur mogelijk te verkopen om zo (veel mogelijk) winst te maken, en ze zullen deze minder snel of vaak produceren mochten deze alleen bij lagere prijzen verkocht kunnen worden. Want anders blijven ze met overtollige voorraden zitten, of maken te weinig winst, geen winst of zelfs verlies op zelfs volledige verkoop van alle voorraden. Dat zijn de risico’s van (te) hoge aanbod van producten voor (te) lage prijzen die niet of nauwelijks de productiekosten dekken. Aan de andere kant moet men niet te hoge prijzen vragen voor producten, want dan haken (te) veel consumenten af, en dan maakt men ook verlies. Dus men moet op zoek naar een evenwichtige prijs – en dus aanbod (zie volgende sectie ‘Evenwicht’).

De mate waarin producenten goederen en diensten zullen maken en aanbieden voor bepaalde (toenemende) prijzen, noemt men de prijs-elasticiteit van het aanbod (price-elasticity of supply). Economen meten de mate van (in)elasticiteit van het aanbod (A) met de aanbod-elasticiteit coëfficiënt EA , welke de volgende formule(-definitie)s heeft:

EA= procentuele verandering in de aangeboden hoeveelheid van product X procentuele verandering in prijs van product X

Oftewel,

EA= verandering in aangeboden hoeveelheid product X

÷

verandering prijs X originele aangeboden hoeveelheid product X originele prijs X Voor de aanbod-elasticiteit bij non-lineaire verbanden tussen hoeveelheid en prijs, berekent men volgens de “midden-punten benadering” (midpoints approach) de gemiddelde veranderingen tussen verschillende ‘punten’ op de kromme curves zoals weergegeven in diagrammen (zie Figuur 1.1 in hoofdstuk 1):

EA= verandering in aangeboden hoeveelheid product X

÷

verandering prijs X som van aangeboden hoeveelheden / 2 som van prijzen / 2

Berekeningen van elasticiteit, inelasticiteit en eenheidselasticiteit van het aanbod volgen de zelfde wiskundige logica zoals weergegeven in de voorgaande sub-hoofdstuk

“Vraag”.

Het positieve verband tussen aangeboden hoeveelheid (quantity supplied) en prijs kan men in een diagram of grafiek weergeven als een lijn (veronderstelling: lineair verband tussen deze variabelen), of als een curve (veronderstelling: non-lineair verband).

Economen stellen dat de aanname van een lineair verband tussen aanbod en prijs te simplistisch is, en representeren bij voorkeur non-lineaire verbanden tussen prijzen (normaal op de y-as) en aangeboden hoeveelheden van producten (normaal op de x-as) – die ook als curves naar voren komen in grafieken met echte gegevens. De

“realistische” aanbod curve (supply curve) en de “simplistische” aanbod helling (supply slope) zijn gewoonlijk opwaarts; dat bevestigt de wet van het aanbod: de aangeboden hoeveelheid neemt toe bij een stijgende prijs. Maar soms kan de aanbod helling/curve een steil opwaartse (een sterk stijgende prijs verhoogt nauwelijks het aanbod) of zelfs neerwaartse beweging vertonen. Zo worden luxegoederen zoals merkhorloges en pleziervaartuigen, ook bij een toenemende prijs nauwelijks meer geproduceerd: ondernemers beseffen (normaliter) dat alleen een relatief kleine groep welvarende consumenten deze producten kunnen veroorloven. Niettemin kan er wel enige productieverhoging plaatsvinden, voor zover een prijsverhoging de status en gewildheid van deze producten onder deze kleine groep rijken verhoogt (zie sectie

‘Vraag’).

Net als bij de vraag naar producten, tonen diagrammen die onder meer of alleen een aanbod helling/curve weergeven, gewoonlijk het marktaanbod (market supply) van een groep producenten, en minder vaak het aanbod van één bedrijf oftewel het individuele aanbod (individual supply). Het marktaanbod is de totale aangeboden hoeveelheid van een product door een groep producenten, een optelsom van alle aangeboden

hoeveelheden van dat product door alle individuele producenten van die groep. Diagram 2.2 veronderstelt dat er bijvoorbeeld twintig (of net zo goed tweehonderd) concurrerende bedrijven het koffiemerk K produceren in de periode van één maand.

Een verandering in de aangeboden hoeveelheid (change in quantity supplied), van een product op de markt of van een bedrijf, laat een verschuiving zien van één punt op de aanbod helling of curve naar een ander punt op dezelfde helling of curve door een verandering van de prijs. Daarbij neemt men aan – of ziet men bevestigt in onderzoek – dat andere aanbod-factoren - of determinanten (determinants of supply) gelijk blijven.

Maar een verandering in het aanbod (change in supply) weerspiegelt een verandering in één of meerdere aanbod-determinanten. Als producenten door een verandering in één of meerdere van zulke factoren voor dezelfde mogelijke prijzen minder van product K zullen maken, is er een afname of vermindering in het aanbod (decrease in supply) en dus een verschuiving van de curve naar links. Als producenten door een verandering in één of meerdere aanbod-determinanten voor dezelfde mogelijke prijzen meer van product K zullen maken, is er een toename of vermeerdering in het aanbod (increase in supply) en dus een verschuiving van de curve naar rechts. Diagram 2.2 toont dit proces voor product “K”. De “rode” curve toont het “huidige” of “gemiddelde” aanbod, de

“gele” curve het afgenomen aanbod, en de “blauwe” curve het toegenomen aanbod. De

‘punten op elke curve tonen de aangeboden hoeveelheden in pakken van K bij bepaalde prijzen.

Diagram 2.2: Verandering in het aanbod van koffie K Y-as: prijs per pak (eenheid) koffie K (in Euros)

0 2 4 6 8 10 12 14 16 18

2 4 6 8 10 12 14

Afgenomen