• No results found

M ARY , wier verbeelding verhit werd door de gedachte aan een andere in de armen vanTHEODOOR, werd woedend, en riep:

‘Ik kan U niet uitstaan,

AUGUSTA

, zwijg, ik wil er geen woord meer van hooren,

gij bederft al mijn geluk, ik wil niets meer van een huwelijk weten, laat hij naar

Spanje gaan en daar zijn vrouw zoeken, wat verbeeldt hij zich, spot hij met mij?’

‘Bezondig u niet,

MARY

hernam

AUGUSTA

, hoe kunt gij van hem, dien gij zoo

liefhebt iets gelooven, waaraan zelfs ik geen geloof heb geslagen; gij moet u wezenlijk

verheffen boven al de lasterlijke inblazingen, waarmede de wereld zich bezig houdt.

Ach, hadt gij er niet

naar gevraagd, mijn lieve

MARY

; hoe kan het in uw hoofd opkomen, dat hij reeds

een andere op zijne reize in de armen heeft gedrukt. Uw liefde moet meer vertrouwen

hebben in den man uwer keuze. Hoe zult gij achting hebben voor iemand, dien gij

in den grond van uw hart wantrouwt? Uw verbeelding is weder aan het werk, die

ongelukkige verbeelding; ach, sta mij een gunst toe, als gij getrouwd zijt, dat ik u

daarvoor waarschuwen moge en u gedurig moge zeggen: Wacht u toch voor een al

te sterke verbeelding, zij maakt alles veel erger dan het is. Wees nu wezenlijk bedaard

en zeg eenvoudig bij gelegenheid aan

THEODOOR

, dat hij vooral met Mevrouw

JOHNSON

op zijn hoede moet zijn. Mevrouw

JOHNSON

is iemand, die altijd observeert

en luistert en naderhand van hetgeen zij gezien of gehoord heeft, niet altijd dat gebruik

maakt, dat mij toeschijnt het meest met de Christelijke liefde overeen te komen. Door

haar vriendelijkheid lokt zij wel eens eerst de menschen tot spreken uit om hun

naderhand een strikjen te spannen. Ik geloof nooit, dat zij rond is en opregt en ik heb

gaarne dat ik weet wat men aan de menschen heeft. Zij is niet geheel natuurlijk en

dat vind ik zoo heel treurig in een karakter. Mevrouw

JOHNSON

is een goede beste

vrouw en ik voor mij zelve, ik moet zeggen, dat ik wel met haar over weg kan, maar

het schijnt, dat er sommige menschen zijn, die zich somtijds niet ontveinzen, dat zij

haar niet zoo geheel vertrouwen. T

HEODOOR

heeft zoo iets flinks, zoo iets prettigs

in zijn karakter, zoo iets argeloos, dat hij zich al heel ligt bij Mevrouw

JOHNSON

vergeten zou.’

‘Nog al een flink en prettig karakter, dat twee harten te gelijk wil liefhebben,’

hernam

MARY

spijtig.

‘Wat zijt ge nu weer onverstandig,

MARY

, beste

MARY

, gij moet niet te veel eischen

van het leven, waarlijk niet; verwacht gij te veel, dan zult gij gedurig bedrogen en

pijnlijk worden teleurgesteld.’

‘Ik verwacht, dat ik ontvang, wat mij beloofd wordt, niets meer en niets minder.’

‘Maar ontvangt gij dat niet? T

HEODOOR

zal u zeker alles geven, wat hij u belooft,

maar ik spreek in het algemeen. Natuurlijk, nu gij ons verlaat, wacht u het leven met

al zijne teleurstellingen en al zijne moeijelijkheden. Ik ben misschien, omdat ik niet

altijd zoo heel gezond ben, een weinig bedaarder dan gij geworden en heb daarom

over het een en ander welligt iets meer nagedacht. Bereid u voor op de beproevingen

van het leven, een ieder heeft ze, zoo heb ik, gelijk ge weet, mijne ondragelijke

hoofdpijnen, waar ik letterlijk de martelares van ben, zoo heeft een ander weder iets

anders. Ach, gij zult mij zeker dikwijls zeer ongeduldig gevonden hebben, lieve

MARY

, ja ik gevoel het wel, ik draag dat kruis niet zoo stil en gelaten als ik het moest

dragen, en als gij ons zult hebben verlaten, zal het nog moeijelijker vallen, maar

niemand weet ook wat ik lijd, doch dat doet er nu niet toe, ik heb u nooit willen

zeggen, welke ondragelijke pijnen het waren, ik kom er nu alleen op als op een

voorbeeld; ik beschouw die hoofdpijnen geheel en al als een kruis, als een beproeving

die God mij toezendt en zoo zendt Hij andere beproevingen aan anderen toe, wel

niet allen even zwaar, want God zal wel best weten, wat ieder noodig heeft. Het is

zeker omdat ik zulk een bitter slecht mensch ben, dat Hij mijn geduld, mijn

lijdzaamheid op zulk een zware proef stelt. Ach, lieve

MARY

gij weet niet hoe slecht

ik ben en welke booze gedachten er al niet bij mij kunnen opkomen, ik zou ze u ook

niet gaarne mededeelen, gij zijt veel reiner dan ik. O, dat is het treurigste van zulke

pijnen, zij brengen zoo alles in beweging, men is zich zelf niet meer meester en men

zou zich letterlijk tegen de goede Voorzienigheid kunnen verzetten, maar daarvoor

straft God mij dan ook wel; welke pijnen! als ik er aan denk!’

Hier ging de hand naar de wang. ‘Ik heb vaak aan de theetafel gezeten, dat ik het

bijna niet meer kon uithouden en niet wilde opstaan om den gezelligen kring niet te

breken, daar Papa altijd zoo ongelukkig was, als ik geen thee voor hem schonk; maar

ware dat het geval niet geweest, dan had ik als een razende door het vertrek geloopen.’

‘Ach wezenlijk,

AUGUSTA

, hoe komt het, dat ik er nooit iets van gemerkt heb?’

zeide

MARY

, geheel en al in gedachten.

‘Laat er ons niet meer over spreken, maar sterk u tegen de beproevingen des levens,

die vroeg of laat komen zullen. God beware er u lang voor. Wees gelukkig met uwen

THEODOOR

, laat mij u nu nogmaals hartelijk omhelzen, dat zal mij goed doen.’

De beide zusters omarmden zich, doch de arme

MARY

dacht aan niets anders dan