• No results found

5 Seniorenregelingen en nonactiviteitsregelingen

5.3 Artikel 85b Uitvoeringsregeling LB

5.3.1 Artikel 85b, eerste lid, Uitvoeringsregeling LB

Op 1 april 2005, enige tijd na de behandeling van de Wet VPL in de Eerste Kamer en ruim na de beoogde ingangsdatum, komt de staatssecretaris van Financiën met een nadere afbakening van het begrip RVU. Via de delegatiebepaling van artikel 32aa, achtste lid, wordt artikel 85b aan de Uitvoeringsregeling LB toegevoegd. De wetgever wil hiermee voorkomen dat de arbeidsduur van een werknemer wordt verminderd doordat deze werknemer met deeltijd-VUT gaat en in de resterende arbeidstijd onbetaald verlof opneemt en het inkomen in die periode aanvult met opnames uit de levensloopregeling. De uittredingsdatum zou op deze wijze de facto aanzienlijk kunnen worden vervroegd. Ook een seniorenregeling in combinatie met de levensloopregeling kan leiden tot een vervroegde uittredingsdatum. Door een seniorenregeling waarbij bijvoorbeeld 1 dag minder in de week wordt gewerkt met behoud van salaris te combineren met de levensloopregeling kan een periode van 4,2 jaar worden overbrugd met een uitkering van 70 procent van het laatstverdiende loon. Naast het doorbetaalde loon voor de seniorendag (= 20 procent) is immers nog maar een aanvulling van 50 procent nodig voor een uitkering van 70 procent. Bij een levenslooptegoed van 210 procent van het laatstverdiende loon kan 4,2 jaar een bedrag van 50 procent van het laatstverdiende loon worden opgenomen78.

Volgens de wetgever zijn seniorendagen en andere regelingen van belang om oudere werknemers langer voor het arbeidsproces te behouden. Vanuit dat oogpunt bezien zou het wenselijk zijn om voor dergelijke regelingen een uitzondering te maken bij de toepassing van artikel 32aa. Omdat deze regelingen echter tevens mogelijkheden bieden om de uittredingsdatum te vervroegen is artikel 85b, eerste lid in de Uitvoeringsregeling LB opgenomen. De bedoeling van de wetgever is

77 Zie Collectieve Arbeidsovereenkomst voor het voortgezet onderwijs 2005-2006 WVO-ACOP-CCOOP-CMHF, BAPO-regeling.

78 Dit voorbeeld is opgenomen in Brief staatssecretaris van financiën, 1 april 2005, nr. WDB2005/197, Stcrt. 2005, nr. 65.

om elke regeling die oudere werknemers de mogelijkheid biedt structureel minder te gaan werken zonder een evenredige aanpassing van het loon onder de definitie van het begrip RVU te brengen. Als een werknemer in enig jaar meer dan 10 procent minder gaat werken dan in het daaraan voorafgaande kalenderjaar met behoud van salaris dan wordt dit gezien als RVU.

Op 24 juni 2005 komt een brief uit waarin de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid namens de staatssecretaris van Financiën een toelichting geeft over de wijze waarop een aantal onderdelen van de Wet VPL moet worden uitgelegd79. In deze brief wordt onder andere aandacht besteedt aan de fiscale behandeling van seniorenregelingen. Hierbij wordt aangegeven dat het kabinet van mening is dat seniorenregelingen, die niet als een VUT-vervangende regeling (kunnen) worden gebruikt, in het geheel niet getroffen zouden moeten worden door VUT-heffing. Volgens het kabinet is het echter niet mogelijk om seniorenregelingen in het geheel uit te zonderen van VUT-heffing, omdat dit zal betekenen dat de huidige VUT-regelingen worden voortgezet onder het kopje ‘seniorenregeling’. Er is geen sprake van VUT-vervanging als de seniorenregeling wordt gebruikt om werknemers juist langer (gezond) aan het arbeidsproces te laten deelnemen. Het kabinet zal daarom in plaats van het criterium ‘maximaal 10 procent arbeidsduurvermindering’ in de Uitvoeringsregeling LB opnemen dat wanneer naast het genieten van uitkeringen uit een (senioren)regeling feitelijk wordt gewerkt, geen sprake is van VUT-heffing. ‘Er moet in ieder geval nog 50 procent van de voorafgaande arbeidsduur feitelijk worden gewerkt.(…) Het kabinet is van mening dat op deze manier seniorenregelingen met doelstellingen die het kabinet ondersteunt (het langer, gezond, tot het arbeidsproces behoren van werknemers) in stand kunnen blijven, terwijl misbruik als VUT-vervanger wordt voorkomen.’

De belofte van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid om het percentage van 10 procent te vervangen door de eis dat feitelijk 50 procent dient te worden gewerkt, is op 12 december 2005 opgenomen in de Uitvoeringsregeling LB80. Artikel 85b, eerste lid Uitvoeringsregeling LB is hiermee als volgt komen te luiden:

‘Een regeling ingevolge welke de jaarlijkse arbeidsduur ten opzichte van de jaarlijkse arbeidsduur in het voorafgaande kalenderjaar met ten hoogste 50% wordt verminderd, wordt niet aangemerkt als een regeling voor vervroegde uittreding in de zin van artikel 32aa van de wet. De eerste volzin is niet van toepassing indien:

a. de arbeidsduur meer dan 50% lager is dan de arbeidsduur in het laatste kalenderjaar voorafgaand aan het begin van de periode die aanvangt 10 jaar direct voorafgaande aan de in de pensioenregeling vastgestelde ingangsdatum, of

b. anders dan als gevolg van ziekte, arbeidsongeschiktheid of jaarlijks vakantieverlof, per week minder dan 50% van de arbeidsduur per week zoals die gold in het laatste kalenderjaar, bedoeld in onderdeel a, feitelijk pleegt te worden gewerkt.’

79 Deze brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gericht aan de Stichting van de Arbeid is als bijlage opgenomen bij de brief aan de Tweede Kamer van 24 juni 2005 (Kamerstukken П, 2004/2005, 29760, nr. 57).

Op grond van artikel 85b Uitvoeringsregeling LB zal een werkgever derhalve de eindheffing van artikel 32aa verschuldigd zijn in het geval een werknemer met (gedeeltelijk) behoud van salaris minder dan 50 procent van de voorafgaande arbeidsduur feitelijk werkt. Bij de voorafgaande arbeidsduur dient een periode van 10 jaar in acht te worden genomen. Als de arbeidsduur in de periode van tien jaar voorafgaande aan de pensioendatum diverse keren wordt verminderd, dan wordt dat voor de kwalificatievraag gezien als één vermindering. Indien de arbeidstijd in die periode bijvoorbeeld eerst met 5 procent en daarna nog eens met 8 procent wordt verminderd ten opzichte van het elfde jaar voorafgaande aan de in de pensioenregeling vastgestelde ingangsdatum, wordt dit voor de toepassing van artikel 85b gezien als een vermindering met 13 procent81. Door de werknemer moet nog voor 50 procent

feitelijk gewerkt worden. Het is dus niet mogelijk om seniorenverlof ‘op te sparen’ om

vervroegd uit te treden, want dan wordt niet meer feitelijk gewerkt. Omdat het wel mogelijk moet blijven voor de werknemer om zijn reguliere vakantiedagen op te nemen is bepaald dat het gebruikelijke vakantieverlof buiten beschouwing mag worden gelaten. Ook afwezigheid wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid telt niet mee voor de eis dat feitelijk 50 procent moet worden gewerkt. Het genieten van levensloopverlof valt niet onder de definitie van feitelijk werken. Er mag naast een uitkering uit een (senioren)regeling wel levenslooptegoed worden opgenomen zolang in ieder geval 50 procent feitelijk wordt gewerkt. Hoe de Belastingdienst moet controleren of er daadwerkelijk nog voor 50 procent feitelijk wordt gewerkt is niet duidelijk. De toelichting op artikel 85b Uitvoeringsregeling LB bevat hierover geen nadere bepalingen. De vraag is of de Belastingdienst gaat controleren of een werknemer daadwerkelijk arbeid verricht voor het inkomen dat hij/zij verdient indien de arbeidsduur van deze werknemer gereduceerd wordt en de arbeidsovereenkomst in stand blijft. De redactie van de Vakstudie Nieuws beschrijft de reactie die artikel 85b Uitvoeringsregeling LB zal oproepen: seniorendagen worden ziektedagen, ‘thuiswerk’- dagen of ‘werken op papier’82. Van ’t Hof vraagt zich af wat er gebeurt indien met een werknemer wordt overeengekomen dat deze voortaan vanuit huis werkzaam zal zijn83. Dient een werkgever dan aan te tonen dat de werknemer daadwerkelijk actief is? Verder is niet duidelijk hoe er moet worden omgegaan met een werknemer die geschorst is of op non-actief is gesteld. Er is dan weliswaar geen sprake van een aanpassing van de arbeidsduur, maar feitelijk verricht de werknemer geen arbeid. Bij een langere non-actiefstelling waarbij de (pre)pensioeningangsdatum in zicht komt, zou beargumenteerd kunnen worden dat de werknemer feitelijk niet meer pleegt te werken.

5.3.2 Artikel 85b, tweede lid, Uitvoeringsregeling LB

Het tweede lid van artikel 85b Uitvoeringsregeling LB bevat een afgrenzing van het begrip RVU ten opzichte van uitkeringen met een sociaalzekerheidskarakter. Indien dergelijke uitkeringen

81 Zie Brief staatssecretaris van financiën, 1 april 2005, nr. WDB2005/197. Stcrt. 2005, nr. 65.

82 VN 2005/19.3.

83 J.P. van ’t Hof, Artikel 32aa Wet LB 1964: ontslagvergoedingen, non-activiteitsregelingen en de RVU, alles nu duidelijk?, WFR 2006/6675.

naar aard, strekking, omvang en uitkeringsduur overeenkomen met uitkeringen ingevolge de Ziektewet, de Wet arbeid en zorg, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of de Werkloosheidswet84, zijn zij niet aan te merken als uitkeringen ingevolge een VUT-regeling in de zin van artikel 32aa. Een aanvullende voorwaarde hierbij is dat werknemers die een dergelijke uitkering genieten in deze periode geen uitkeringen ingevolge de hiervoor genoemde sociale verzekeringsuitkeringen genieten, voor zover deze uit dezelfde dienstbetrekking voortvloeien.