• No results found

Artikel 6.25  Bescherming molenbiotoop

4.9    Archeologie en cultuurhistorie

  

Rho adviseurs voor leefruimte      048900.20180318 

Figuur 4.1    NIBM‐tool   

 In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het  plangebied  gegeven.  Dit  is  gedaan  aan  de  hand  van  de  NSL‐monitoringstool  2018  (http://www.nsl‐monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit  hoort. Het dichtstbijzijnde meetpunt ligt langs de Noldijk. Uit de NSL‐monitoringstool blijkt dat in 2016  de  jaargemiddelde  concentraties  stikstofdioxide  en  fijn  stof  langs  deze  weg  ruimschoots  onder  de  grenswaarden lagen.   

 

Conclusie 

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter  plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar leefklimaat. 

4.9    Archeologie en cultuurhistorie 

Beleidskader 

De  gemeente  Barendrecht  heeft  op  23  maart  2009  een  archeologisch  beleid  en  beleidsinstrumenten  vastgesteld,  waaronder  de  Archeologische  Waardenkaart  Barendrecht.  Hiermee  is  een  tijdige  en  volwaardige  inbreng  van  archeologische  belangen  bij  ruimtelijke  ontwikkelingen  gewaarborgd.  Dit  beleid sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding  van het 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld en dat sinds 1 september 2007 van kracht is via de Wet op de  archeologische  monumentenzorg  (sinds  1  juli  2016  vervangen  door  de  Erfgoedwet).  Doel  van  het  archeologisch  beleid  is  (1)  te  zorgen  voor  het  behoud  van  archeologische  waarden  ter  plaatse  in  de  bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet  mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn  voor derden.   

 

Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden binnen een te ontwikkelen  plangebied  vindt  binnen  de  archeologische  monumentenzorg  gefaseerd  plaats.  Na  een  bureauonderzoek  kan  het  nodig  zijn  een  archeologische  inventarisatie  in  het  veld  uit  te  voeren.  De  resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. 

De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te  behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen  te ondernemen. 

 

32   

 

  

Rho adviseurs voor leefruimte      048900.20180318 

Omdat  genoemde  maten  worden  overschreden  is  door  Vestigia  Archeologie  &  Cultuurhistorie  een  bureauonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 1. 

 Op  basis  van  de  resultaten  van  het  bureauonderzoek  kan  de  archeologische  verwachting  voor  het  gehele plangebied naar beneden worden bijgesteld naar laag en wordt nader archeologisch onderzoek  in  het  kader  van  de  voorgenomen  inrichting  van  het  plangebied  door  Vestigia  Archeologie  & 

Cultuurhistorie  niet  noodzakelijk  geacht.  Ook  wanneer  het  plangebied  op  basis  van  archeologisch  onderzoek  wordt  vrijgegeven  voor  de  voorgenomen  ontwikkelingen,  blijft  de  meldingsplicht  archeologische  toevalsvondst  of  waarneming  van  kracht  (Erfgoedwet,  artikel  5.10  Archeologische  toevalsvondst).  Aangezien  het  nooit  volledig  is  uit  te  sluiten  dat  tijdens  eventueel  grondverzet  een  archeologische toevalsvondst wordt gedaan, is het wenselijk de uitvoerder van het grondwerk te wijzen  op  de  plicht  om  hiervan  zo  spoedig  mogelijk  melding  te  doen  bij  het  bevoegd  gezag,  de  gemeente  Barendrecht, en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.  klein  ingeschat.  De  geplande  werkzaamheden  kunnen  worden  uitgevoerd  zonder  verdere  archeologische bemoeienis. 

4.10    Molenbiotoop 

Het plangebied ligt binnen de beschermingszone (molenbiotoop) van molen Landzicht aan de Molenweg  in  Heerjansdam  aan  de  overzijde  van  de  Waal.  Op  basis  van  de  regels  van  het  ter  plaatse  geldende  bestemmingsplan  'Zuidrand'  (artikel  41.6  'vrijwaringszone  ‐  molenbiotoop'),  gelden  beperkingen  ten  aanzien van het bouwen. binnen een straal van 100 tot 400 meter, gerekend vanaf het middelpunt van  de  molen,  mag  de  maximale  hoogte  van  bebouwing  en  beplanting  niet  hoger  zijn  dan  1/30  van  de  afstand tussen bouwwerken en beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogte 

Met  de  Wet  natuurbescherming  (Wnb)  zijn  alle  bepalingen  met  betrekking  tot  de  bescherming  van  natuurgebieden en dier‐ en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse  Europeesrechtelijke  regelgeving,  zoals  de  Vogelrichtlijn  en  de  Habitatrichtlijn  in  de  Nederlandse  wetgeving. 

    33   

 

  

Rho adviseurs voor leefruimte      048900.20180318 

 

Gebiedsbescherming 

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten: 

 Natura‐2000 gebieden; 

 Natuurnetwerk Nederland (NNN). 

 

De  Minister  van  Economische  Zaken  (EZ)  wijst  gebieden  aan  die  deel  uitmaken  van  het  Europese  netwerk  van  natuurgebieden:  Natura  2000.  Voor  ieder  Natura  2000‐gebied  zijn  instandhoudingsdoelstellingen  voor  de  leefgebieden  van  vogelsoorten  (Vogelrichtlijn)  en  voor  de  natuurlijke  habitats  en  habitats  van  soorten  (Habitatrichtlijn)  opgesteld.  De  bescherming  van  deze  gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring  kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. 

 

Gebieden  die  deel  uitmaken  van  het  Natuurnetwerk  Nederland  (NNN)  worden  aangewezen  in  de  provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen  deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden. 

 

Soortenbescherming 

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn,  soorten  die  worden  beschermd  in  de  Habitatrichtlijn  en  de  bescherming  van  overige  soorten.  De  provincie  kan  ontheffing  verlenen  van  de  verboden  voor  overige  soorten  ofwel  soorten  van  de  lijst  Nationaal beschermde soorten behorende bij artikel 3.10 van de Wnb. 

 

Onderzoek 

Gebiedsbescherming 

Het plangebied maakt geen deel uit van een natuur‐ of groengebied met een beschermde status, zoals  Natura 2000 (figuur 4.2). Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland  (NNN). Het dichtstbijzijnde Natura 2000‐gebied Oude Maas, ligt op een afstand van circa 1,8 kilometer. 

Het dichtstbijzijnde NNN‐gebied ligt op een afstand van circa 1,5 kilometer (zie figuur 4.2). 

 

34   

 

  

Rho adviseurs voor leefruimte      048900.20180318 

Figuur 4.2    Ligging plangebied t.o.v. Natura 2000‐gebieden en NNN (bron: geo‐loket Zuid‐Holland)     Het  plangebied  ligt  niet  in  beschermde  natuurgebieden.  Directe  effecten  als  areaalverlies  en  versnippering  kunnen  derhalve  worden  uitgesloten.  Gezien  de  afstand  kunnen  tevens  effecten  als  verstoring  en  effecten  op  de  waterhuishouding  worden  uitgesloten.  De  Aerius‐berekeningen  om  de  stikstofdepositie te bepalen zijn apart bijgevoegd bij de omgevingsvergunningaanvraag. 

 

Soortenbescherming 

Het plangebied is aan de hand van een veldbezoek op 20 december 2018 beoordeeld op het mogelijk  voorkomen van beschermde planten‐ en diersoorten. Het rapport is opgenomen als bijlage 2.   

  Vogels 

In verband met het voorkomen van algemene broedvogels is het noodzakelijk om groen te rooien buiten  het  broedseizoen  en/of  op  een  manier  te  werken  dat  de  vogels  niet  tot  broeden  komen  (vogelverschrikkers gebruiken). Op deze manier kan worden voorkomen dat verbodsbepalingen van de  Wet natuurbescherming worden overtreden. Bij het veldonderzoek is de aanwezigheid van broedvogels  met  vaste  rust‐  en  verblijfplaatsen  (ransuil  inclusief  roestplaatsen  en  sperwer)  niet  aangetoond.  Wel  wordt aanbevolen tijdens het broedseizoen te controleren of de Sperwer zich hier mogelijk genesteld  heeft.  In  algemene  zin  moet  bij  de  ontwikkeling  rekening  gehouden  worden  met  aanwezigheid  van  broedende vogels en nesten. Grondbroedende vogels zijn niet te verwachten in de huidige situatie en de  harde oeverbeschoeiing biedt langs het Waaltje geen nestgelegenheid voor vogels. De nesten van alle  inheemse vogelsoorten in Nederland zijn gedurende de broedtijd beschermd (Art. 3.1). Ze mogen niet  opzettelijk  aangetast,  verplaatst  of  verstoord  worden.  De  broedtijd  is  geen  wettelijk  vastgestelde  periode, maar wordt bepaald door de broedactiviteit van de vogel.   

 

Vleermuizen en andere zoogdieren 

Mogelijk  vliegen  en  foerageren  er  vleermuizen.  Niet  alleen  de  dieren  zelf,  maar  ook  verblijfplaatsen,  vaste vliegroutes en essentiële foerageergebieden vallen onder de bescherming. Een vaste vliegroute 

    35   

 

  

Rho adviseurs voor leefruimte      048900.20180318 

door het plangebied kan worden uitgesloten. Het terrein is wel geschikt om te foerageren. Langs grote  delen van de oeverzones van het Waaltje is geschikt jachtbiotoop voor vleermuizen. Van een essentieel  foerageergebied  is  geen  sprake.  De  aanleg  van  de  recreatiehaven  met  parkeergelegenheid  heeft  een  beperkt effect op de foerageermogelijkheden. Het toevoegen van verlichting in het plangebied, zoals bij  een  verenigingsgebouw  of  bij  de  parkeerplaatsen,  maakt  het  terrein  ook  minder  aantrekkelijk  voor  vleermuizen. Dit negatieve effect kan voorkomen worden door vleermuisvriendelijke verlichting toe te  passen.  Een  meer  natuurlijke  inrichting  van  het  terrein  kan  een  positieve  bijdrage  leveren  voor  de  vleermuizen als hiermee het voedselaanbod in de vorm van vliegende insecten vergroot wordt.   

Bij het veldbezoek is de aanwezigheid van Mol en Haas vastgesteld. Laatstgenoemde soort valt onder de  'Nationaal beschermde soorten' en staat vermeld op de provinciale vrijstellingslijst (Provinciale Staten  van Zuid‐Holland, 2016b). Daarnaast is het terrein geschikt als leefgebied voor nog een aantal algemeen  voorkomende  zoogdieren  die  onder  de  provinciale  vrijstelling  vallen.  Bij  de  ruimtelijke  ontwikkeling  dient daarom de Zorgplicht toegepast te worden.   

 Vaatplanten   

Het grootste deel van het plangebied bestaat uit monotoon grasland. De slootkanten zijn steil. Voor het  veldbezoek waren de sloten geschoond. De plantenresten lagen op de kade. Het opslagbosje ligt iets  lager dan de graspercelen. De bodem is vochtig, humusrijk en begroeid met ruigtekruiden. Onder deze  stikstofrijke  en  voedselrijke  omstandigheden  kunnen  beschermde  vaatplanten  redelijkerwijs  worden  uitgesloten.   

 

Overige soorten   

De  sloten  hebben  steile  oevers  en  een  beperkte  hoeveelheid  water.  Bovendien  is  het  water  waarschijnlijk  vervuild.  De  kans  op  vissen  en  amfibieën  van  de  vrijstellingslijst  van  de  provincie  Zuid‐Holland is beperkt.   

De  overige  strikt  beschermde  soorten,  waar  een  ontheffing  voor  nodig  is,  konden  op  basis  van  het  biotoop en/of verspreiding worden uitgesloten.   

 

Conclusie 

Voor de ontwikkeling van een recreatiehaventje met parkeergelegenheid en recreatieve voorzieningen  in  het  plangebied  zijn  geen  bezwaren,  maar  wel  enkele  aandachtspunten  vanuit  de  Wet  natuurbescherming. Die punten zijn echter niet zozeer gericht op het clubgebouw, maar op het ontwerp  en aanleg    van de omgeving daarvan en zullen in de daarvoor benodigde procedure worden betrokken.   

Mocht, in tegenstelling tot het huidige schetsontwerp besloten worden om de bomen op de noordelijke  percelen  te  kappen  dan  wordt  een  vervolgonderzoek  naar  Sperwer  aanbevolen.  Bovendien  dient  te  allen tijde rekening gehouden te worden met het broedseizoen en de Zorgplicht. Indien verlichting in  het plangebied wordt aangebracht dan wordt aanbevolen om vleermuisvriendelijke verlichting toe te  passen.  Buiten  de  wettelijke  verplichtingen  biedt  het  plan  mogelijkheden  tot  natuurmaatregelen  ter  verbetering van de biodiversiteit.   

Voor de stikstofdepositie verwijst deze ruimtelijke onderbouwing naar een aparte toegevoegde bijlage  met daarin de Aerius‐berekeningen en de conclusie die hieruit gedestilleerd kan worden. 

4.12    Water 

Waterbeheer en watertoets 

Het  plangebied  ligt  binnen  het  beheersgebied  van  het  waterschap  Hollandse  Delta,  verantwoordelijk  voor het waterkwantiteits‐ en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van de ontwikkeling van  de jachthaven wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling. Voor  de ontwikkeling zoals beschreven in deze onderbouwing is dit overleg niet noodzakelijk. 

 

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer 

36   

 

  

Rho adviseurs voor leefruimte      048900.20180318 

Op  verschillende  bestuursniveaus  zijn  de  afgelopen  jaren  beleidsnota's  verschenen  aangaande  de  waterhuishouding,  allen  met  als  doel  een  duurzaam  waterbeheer  (kwalitatief  en  kwantitatief).  Deze  paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het 

 Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) 

 Waterwet  Provinciaal: 

 Provinciaal Waterplan 

 Provinciale Structuurvisie 

 Verordening Ruimte   

Waterschapsbeleid 

In het Waterbeheerprogramma (WBP) (2016‐2021) staan de doelen van het waterschap Hollandse Delta  voor  de  taken  waterveiligheid  (dijken  en  duinen),  voldoende  water,  schoon  water  en  de  waterketen  (transport en zuivering van afvalwater). Ook wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het  waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken. De maatregelen voor de Europese  Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.   

 Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct  worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en  verlaagt  de  belasting  van  de  afvalwaterzuivering.  De  toename  van  verhard  oppervlak  leidt  tot  een  zwaardere  belasting  van  het  oppervlaktewatersysteem  en  leidt  met  regelmaat  tot  wateroverlast  stroomafwaarts.  Om  de  zwaardere  belasting  van  het  oppervlaktewatersysteem  onder  normale  omstandigheden  tegen  te  gaan  is  het  brengen  van  hemelwater  vanaf  verhard  oppervlak  op  het  oppervlaktewaterlichaam  specifiek  vergunningplicht  gesteld.  Bij  een  toename  van  aaneengesloten  verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied of 1.500 m2 of meer in landelijk gebied dient  een vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Keur. De versnelde afvoer als gevolg van de  toename  aan  verharding  moet  volledig  worden  gecompenseerd  door  het  aanbrengen  van  een  gelijkwaardige  vervangende  voorziening  (compensatieplicht),  met  een  oppervlakte  van  10%  van  de  toename van verharding. Het waterschap geeft in volgorde de voorkeur aan de volgende gelijkwaardige  voorzieningen: 

 Nieuw te graven oppervlaktewater in de directe nabijheid van de verhardingstoename; 

 Nieuw te graven oppervlaktewater binnen hetzelfde peilgebied; 

 Nieuw  te  graven  oppervlaktewater  in  het  benedenstrooms  gelegen  peilgebied  of  een  eventueel  alternatief. 

 

Huidige situatie  Algemeen 

Het plangebied ligt aan de Waal en bestaat uit grasland, een aantal watergangen en de mogelijkheid om  bootjes  aan  te  leggen.  De  bodem  bestaat  uit  Kalkrijke  poldervaaggronden  (lichte  klei)  en  kreekbeddingen. Er is sprake van grondwatertrap V met een gemiddeld hoogste grondwaterstand boven 

    37   

 

  

Rho adviseurs voor leefruimte      048900.20180318 

van  de  gemeente  Barendrecht  (oranje).  Voor  deze  watergangen  geldt  een  beschermingszone  van  1  meter.  Ten  noorden  van  het  plangebied  liggen  een  aantal  'overige  watergangen'  van  de  spoorwegbeheerder  Prorail,  ook  met  een  beschermingszone  van  1  meter.  Ten  zuiden  van  het  plangebied ligt een 'overige watergang' (T29994) dat gedeeld onderhouden wordt door de gemeente en  de aanliggende landeigenaar met een beschermingszone van 1 meter.   

 

Figuur 4.3    Uitsnede Legger wateren en kunstwerken (bron: waterschap Hollandse Delta)     

Veiligheid en waterkeringen 

Ten westen van het plangebied ligt de regionale waterkering IJS‐5. Zoals afgebeeld in figuur 4.4 valt het  zuidwestelijke deel van het plangebied deels in de beschermingszone van deze waterkering. 

Figuur 4.4    Uitsnede Legger regionale waterkeringen (bron: waterschap Hollandse Delta)   

38   

 

  

Rho adviseurs voor leefruimte      048900.20180318 

infrastructuur.  Daarnaast  wordt  het  gebied  landschappelijke  heringericht  waarbij  extra  water  wordt  aangelegd. Deze ruimtelijke onderbouwing betreft uitsluitend het clubgebouw en daarvoor benodigde  aanpassingen. 

 

Waterkwantiteit 

Toename in verharding dient gecompenseerd te worden. Bij een toename aan verhard oppervlak van  meer dan 500 m2 in stedelijk gebied en van meer dan 1.500 m2 in landelijk gebied dient er volgens het  beleid van waterschap Hollandse Delta 10% van de toename aan functioneel open water gerealiseerd  worden. 

 Met de realisatie van het clubgebouw zal de hoeveelheid verharding beperkt toenemen. Deze teoname  valt  echter  binnen  de  hiervoor  aangegeven  vrijstelling.  Verder  mag  niet  onvermeld  blijven  dat  in  de  direct omgeving binnen het plangebied nieuw water zal worden gerealiseerd en ook extra boezemwater  in  de  Waal  door  de  realisatie  van  de  jachthaven.  Er  is  dan  ook  sprake  van  een  positief  effect  op  de  waterbalans.  Verdere  watercompenserende  maatregelen  zijn  voor  voorliggende  plan  dan  ook  niet  vereist.     

 

Watersysteemkwaliteit en ecologie 

Ter  voorkoming  van  diffuse  verontreinigingen  van  water  en  bodem  is  het  van  belang  om  duurzame,  niet‐uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw‐ als de gebruiksfase. De jachthaven 

Conform  de  Leidraad  Riolering  en  vigerend  waterschapsbeleid  is  het  voor  nieuwbouw  gewenst  een  gescheiden  rioleringsstelsel  aan  te  leggen  zodat  schoon  hemelwater  niet  bij  een  rioolzuiveringsinstallatie  terecht  komt.  Afvalwater  wordt  aangesloten  op  de  bestaande  gemeentelijke  riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden: 

 hemelwater vasthouden voor benutting; 

 (in‐) filtratie van afstromend hemelwater; 

 afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater; 

 afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI. 

 Het hemelwater wordt voor zover mogelijk geïnfiltreerd binnen het plangebied ter plaatse van gronden  die  niet  verhard  zijn.  Bij  een  overschot  aan  hemelwater  wordt  dit  geloosd  op  het  oppervlaktewater,  binnen het plangebied is voldoende oppervlaktewater aanwezig om dit op te vangen. 

 

Waterbeheer 

Voor  aanpassingen  aan  het  bestaande  watersysteem  dient  bij  het  waterschap  vergunning  te  worden  aangevraagd  op  grond  van  de  'Keur'.  Dit  geldt  dus  bijvoorbeeld  voor  het  graven  van  nieuwe  watergangen,  het  aanbrengen  van  een  stuw  of  het  afvoeren  van  hemelwater  naar  het 

    39   

 

  

Rho adviseurs voor leefruimte      048900.20180318 

oppervlaktewater.  In  de  Keur  is  ook  geregeld  dat  een  beschermingszone  voor  watergangen  en  waterkeringen  in acht dient te  worden genomen. Dit betekent  dat binnen  de  beschermingszone  niet  zonder  ontheffing  van  het  waterschap  gebouwd,  geplant  of  opgeslagen  mag  worden.  De  genoemde  bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan‐ 

of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor  het  onderhoud  gelden  bepalingen  uit  de  'Keur'.  Het  onderhoud  en  de  toestand  van  de  (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd. 

 Voor de aanleg van de jachthaven in de beschermingszone van de Waal is een vergunning op basis van  de  Keur  nodig.  Ook  voor  de  aanpassing  van  de  bestaande  watergangen,  de  werkzaamheden  in/rond  deze watergangen en het aanleggen van nieuwe watergangen is een vergunning nodig op basis van de  'Keur'. Dit zal worden afgestemd met het Waterschap.   

 

Conclusie 

De  ontwikkeling  heeft  geen  negatieve  effecten  op  het  waterhuishoudkundige  systeem  ter  plaatse. 

Hoewel de oppervlakte verharding door realisering van clubhuis en verhardingen toeneemt, zorgt het  plan  ook  voor  een  toename  in  boezemwater  en  'overig  water'.  Per  saldo  heeft  het  plan  een  positief  effect op de waterbalans. De toename verharding is kleiner dan de toename van water.    het  omgevingsvergunning  planmer‐plichtig,  projectmer‐plichtig  of  mer‐beoordelingsplichtig  zijn.  Voor  deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd  behorende  bij  een  jachthaven  met  maximaal  99  ligplaatsen.  Deze  ruimtelijke  onderbouwing  heeft  uitsluitend  betrekking  op  het  clubgebouw.  Voor  het  clubgebouw  is  geen  sprake  van  m.e.r.‐beoordelingsplicht.   

Opgemerkt  dient  te  worden  dat  voor  activiteiten  die  niet  aan  de  bijbehorende  drempelwaarden  voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. 

Ten  aanzien  van  de  totale  ontwikkeling  (clubgebouw  en  jachthaven)  kan  het  navolgende  worden 

40   

 

  

Rho adviseurs voor leefruimte      048900.20180318 

opgemerkt. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de  drempelwaarden  uit  het  Besluit  m.e.r.,  de  plaats  van  het  plan  en  de  kenmerken  van  de  potentiële  effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken  van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen. Voor deze  ruimtelijke onderbouwing is dan ook geen mer‐procedure of mer‐beoordelingsprocedure noodzakelijk  conform het Besluit m.e.r.. 

   

    41   

 

  

Rho adviseurs voor leefruimte      048900.20180318 

  Hoofdstuk 5    Uitvoerbaarheid