Artikel 6.25 Bescherming molenbiotoop
4.9 Archeologie en cultuurhistorie
Rho adviseurs voor leefruimte 048900.20180318
Figuur 4.1 NIBM‐tool
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL‐monitoringstool 2018 (http://www.nsl‐monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Het dichtstbijzijnde meetpunt ligt langs de Noldijk. Uit de NSL‐monitoringstool blijkt dat in 2016 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar leefklimaat.
4.9 Archeologie en cultuurhistorie
Beleidskader
De gemeente Barendrecht heeft op 23 maart 2009 een archeologisch beleid en beleidsinstrumenten vastgesteld, waaronder de Archeologische Waardenkaart Barendrecht. Hiermee is een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen gewaarborgd. Dit beleid sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld en dat sinds 1 september 2007 van kracht is via de Wet op de archeologische monumentenzorg (sinds 1 juli 2016 vervangen door de Erfgoedwet). Doel van het archeologisch beleid is (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.
Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden binnen een te ontwikkelen plangebied vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek.
De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.
32
Rho adviseurs voor leefruimte 048900.20180318
Omdat genoemde maten worden overschreden is door Vestigia Archeologie & Cultuurhistorie een bureauonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 1.
Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek kan de archeologische verwachting voor het gehele plangebied naar beneden worden bijgesteld naar laag en wordt nader archeologisch onderzoek in het kader van de voorgenomen inrichting van het plangebied door Vestigia Archeologie &
Cultuurhistorie niet noodzakelijk geacht. Ook wanneer het plangebied op basis van archeologisch onderzoek wordt vrijgegeven voor de voorgenomen ontwikkelingen, blijft de meldingsplicht archeologische toevalsvondst of waarneming van kracht (Erfgoedwet, artikel 5.10 Archeologische toevalsvondst). Aangezien het nooit volledig is uit te sluiten dat tijdens eventueel grondverzet een archeologische toevalsvondst wordt gedaan, is het wenselijk de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht om hiervan zo spoedig mogelijk melding te doen bij het bevoegd gezag, de gemeente Barendrecht, en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. klein ingeschat. De geplande werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd zonder verdere archeologische bemoeienis.
4.10 Molenbiotoop
Het plangebied ligt binnen de beschermingszone (molenbiotoop) van molen Landzicht aan de Molenweg in Heerjansdam aan de overzijde van de Waal. Op basis van de regels van het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Zuidrand' (artikel 41.6 'vrijwaringszone ‐ molenbiotoop'), gelden beperkingen ten aanzien van het bouwen. binnen een straal van 100 tot 400 meter, gerekend vanaf het middelpunt van de molen, mag de maximale hoogte van bebouwing en beplanting niet hoger zijn dan 1/30 van de afstand tussen bouwwerken en beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogte
Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier‐ en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
33
Rho adviseurs voor leefruimte 048900.20180318
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura‐2000 gebieden;
Natuurnetwerk Nederland (NNN).
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Voor ieder Natura 2000‐gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn) opgesteld. De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn, soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn en de bescherming van overige soorten. De provincie kan ontheffing verlenen van de verboden voor overige soorten ofwel soorten van de lijst Nationaal beschermde soorten behorende bij artikel 3.10 van de Wnb.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen deel uit van een natuur‐ of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 (figuur 4.2). Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het dichtstbijzijnde Natura 2000‐gebied Oude Maas, ligt op een afstand van circa 1,8 kilometer.
Het dichtstbijzijnde NNN‐gebied ligt op een afstand van circa 1,5 kilometer (zie figuur 4.2).
34
Rho adviseurs voor leefruimte 048900.20180318
Figuur 4.2 Ligging plangebied t.o.v. Natura 2000‐gebieden en NNN (bron: geo‐loket Zuid‐Holland) Het plangebied ligt niet in beschermde natuurgebieden. Directe effecten als areaalverlies en versnippering kunnen derhalve worden uitgesloten. Gezien de afstand kunnen tevens effecten als verstoring en effecten op de waterhuishouding worden uitgesloten. De Aerius‐berekeningen om de stikstofdepositie te bepalen zijn apart bijgevoegd bij de omgevingsvergunningaanvraag.
Soortenbescherming
Het plangebied is aan de hand van een veldbezoek op 20 december 2018 beoordeeld op het mogelijk voorkomen van beschermde planten‐ en diersoorten. Het rapport is opgenomen als bijlage 2.
Vogels
In verband met het voorkomen van algemene broedvogels is het noodzakelijk om groen te rooien buiten het broedseizoen en/of op een manier te werken dat de vogels niet tot broeden komen (vogelverschrikkers gebruiken). Op deze manier kan worden voorkomen dat verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming worden overtreden. Bij het veldonderzoek is de aanwezigheid van broedvogels met vaste rust‐ en verblijfplaatsen (ransuil inclusief roestplaatsen en sperwer) niet aangetoond. Wel wordt aanbevolen tijdens het broedseizoen te controleren of de Sperwer zich hier mogelijk genesteld heeft. In algemene zin moet bij de ontwikkeling rekening gehouden worden met aanwezigheid van broedende vogels en nesten. Grondbroedende vogels zijn niet te verwachten in de huidige situatie en de harde oeverbeschoeiing biedt langs het Waaltje geen nestgelegenheid voor vogels. De nesten van alle inheemse vogelsoorten in Nederland zijn gedurende de broedtijd beschermd (Art. 3.1). Ze mogen niet opzettelijk aangetast, verplaatst of verstoord worden. De broedtijd is geen wettelijk vastgestelde periode, maar wordt bepaald door de broedactiviteit van de vogel.
Vleermuizen en andere zoogdieren
Mogelijk vliegen en foerageren er vleermuizen. Niet alleen de dieren zelf, maar ook verblijfplaatsen, vaste vliegroutes en essentiële foerageergebieden vallen onder de bescherming. Een vaste vliegroute
35
Rho adviseurs voor leefruimte 048900.20180318
door het plangebied kan worden uitgesloten. Het terrein is wel geschikt om te foerageren. Langs grote delen van de oeverzones van het Waaltje is geschikt jachtbiotoop voor vleermuizen. Van een essentieel foerageergebied is geen sprake. De aanleg van de recreatiehaven met parkeergelegenheid heeft een beperkt effect op de foerageermogelijkheden. Het toevoegen van verlichting in het plangebied, zoals bij een verenigingsgebouw of bij de parkeerplaatsen, maakt het terrein ook minder aantrekkelijk voor vleermuizen. Dit negatieve effect kan voorkomen worden door vleermuisvriendelijke verlichting toe te passen. Een meer natuurlijke inrichting van het terrein kan een positieve bijdrage leveren voor de vleermuizen als hiermee het voedselaanbod in de vorm van vliegende insecten vergroot wordt.
Bij het veldbezoek is de aanwezigheid van Mol en Haas vastgesteld. Laatstgenoemde soort valt onder de 'Nationaal beschermde soorten' en staat vermeld op de provinciale vrijstellingslijst (Provinciale Staten van Zuid‐Holland, 2016b). Daarnaast is het terrein geschikt als leefgebied voor nog een aantal algemeen voorkomende zoogdieren die onder de provinciale vrijstelling vallen. Bij de ruimtelijke ontwikkeling dient daarom de Zorgplicht toegepast te worden.
Vaatplanten
Het grootste deel van het plangebied bestaat uit monotoon grasland. De slootkanten zijn steil. Voor het veldbezoek waren de sloten geschoond. De plantenresten lagen op de kade. Het opslagbosje ligt iets lager dan de graspercelen. De bodem is vochtig, humusrijk en begroeid met ruigtekruiden. Onder deze stikstofrijke en voedselrijke omstandigheden kunnen beschermde vaatplanten redelijkerwijs worden uitgesloten.
Overige soorten
De sloten hebben steile oevers en een beperkte hoeveelheid water. Bovendien is het water waarschijnlijk vervuild. De kans op vissen en amfibieën van de vrijstellingslijst van de provincie Zuid‐Holland is beperkt.
De overige strikt beschermde soorten, waar een ontheffing voor nodig is, konden op basis van het biotoop en/of verspreiding worden uitgesloten.
Conclusie
Voor de ontwikkeling van een recreatiehaventje met parkeergelegenheid en recreatieve voorzieningen in het plangebied zijn geen bezwaren, maar wel enkele aandachtspunten vanuit de Wet natuurbescherming. Die punten zijn echter niet zozeer gericht op het clubgebouw, maar op het ontwerp en aanleg van de omgeving daarvan en zullen in de daarvoor benodigde procedure worden betrokken.
Mocht, in tegenstelling tot het huidige schetsontwerp besloten worden om de bomen op de noordelijke percelen te kappen dan wordt een vervolgonderzoek naar Sperwer aanbevolen. Bovendien dient te allen tijde rekening gehouden te worden met het broedseizoen en de Zorgplicht. Indien verlichting in het plangebied wordt aangebracht dan wordt aanbevolen om vleermuisvriendelijke verlichting toe te passen. Buiten de wettelijke verplichtingen biedt het plan mogelijkheden tot natuurmaatregelen ter verbetering van de biodiversiteit.
Voor de stikstofdepositie verwijst deze ruimtelijke onderbouwing naar een aparte toegevoegde bijlage met daarin de Aerius‐berekeningen en de conclusie die hieruit gedestilleerd kan worden.
4.12 Water
Waterbeheer en watertoets
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits‐ en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van de ontwikkeling van de jachthaven wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling. Voor de ontwikkeling zoals beschreven in deze onderbouwing is dit overleg niet noodzakelijk.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
36
Rho adviseurs voor leefruimte 048900.20180318
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het
Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
Waterwet Provinciaal:
Provinciaal Waterplan
Provinciale Structuurvisie
Verordening Ruimte
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerprogramma (WBP) (2016‐2021) staan de doelen van het waterschap Hollandse Delta voor de taken waterveiligheid (dijken en duinen), voldoende water, schoon water en de waterketen (transport en zuivering van afvalwater). Ook wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en leidt met regelmaat tot wateroverlast stroomafwaarts. Om de zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem onder normale omstandigheden tegen te gaan is het brengen van hemelwater vanaf verhard oppervlak op het oppervlaktewaterlichaam specifiek vergunningplicht gesteld. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied of 1.500 m2 of meer in landelijk gebied dient een vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Keur. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding. Het waterschap geeft in volgorde de voorkeur aan de volgende gelijkwaardige voorzieningen:
Nieuw te graven oppervlaktewater in de directe nabijheid van de verhardingstoename;
Nieuw te graven oppervlaktewater binnen hetzelfde peilgebied;
Nieuw te graven oppervlaktewater in het benedenstrooms gelegen peilgebied of een eventueel alternatief.
Huidige situatie Algemeen
Het plangebied ligt aan de Waal en bestaat uit grasland, een aantal watergangen en de mogelijkheid om bootjes aan te leggen. De bodem bestaat uit Kalkrijke poldervaaggronden (lichte klei) en kreekbeddingen. Er is sprake van grondwatertrap V met een gemiddeld hoogste grondwaterstand boven
37
Rho adviseurs voor leefruimte 048900.20180318
van de gemeente Barendrecht (oranje). Voor deze watergangen geldt een beschermingszone van 1 meter. Ten noorden van het plangebied liggen een aantal 'overige watergangen' van de spoorwegbeheerder Prorail, ook met een beschermingszone van 1 meter. Ten zuiden van het plangebied ligt een 'overige watergang' (T29994) dat gedeeld onderhouden wordt door de gemeente en de aanliggende landeigenaar met een beschermingszone van 1 meter.
Figuur 4.3 Uitsnede Legger wateren en kunstwerken (bron: waterschap Hollandse Delta)
Veiligheid en waterkeringen
Ten westen van het plangebied ligt de regionale waterkering IJS‐5. Zoals afgebeeld in figuur 4.4 valt het zuidwestelijke deel van het plangebied deels in de beschermingszone van deze waterkering.
Figuur 4.4 Uitsnede Legger regionale waterkeringen (bron: waterschap Hollandse Delta)
38
Rho adviseurs voor leefruimte 048900.20180318
infrastructuur. Daarnaast wordt het gebied landschappelijke heringericht waarbij extra water wordt aangelegd. Deze ruimtelijke onderbouwing betreft uitsluitend het clubgebouw en daarvoor benodigde aanpassingen.
Waterkwantiteit
Toename in verharding dient gecompenseerd te worden. Bij een toename aan verhard oppervlak van meer dan 500 m2 in stedelijk gebied en van meer dan 1.500 m2 in landelijk gebied dient er volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta 10% van de toename aan functioneel open water gerealiseerd worden.
Met de realisatie van het clubgebouw zal de hoeveelheid verharding beperkt toenemen. Deze teoname valt echter binnen de hiervoor aangegeven vrijstelling. Verder mag niet onvermeld blijven dat in de direct omgeving binnen het plangebied nieuw water zal worden gerealiseerd en ook extra boezemwater in de Waal door de realisatie van de jachthaven. Er is dan ook sprake van een positief effect op de waterbalans. Verdere watercompenserende maatregelen zijn voor voorliggende plan dan ook niet vereist.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet‐uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw‐ als de gebruiksfase. De jachthaven
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
hemelwater vasthouden voor benutting;
(in‐) filtratie van afstromend hemelwater;
afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.
Het hemelwater wordt voor zover mogelijk geïnfiltreerd binnen het plangebied ter plaatse van gronden die niet verhard zijn. Bij een overschot aan hemelwater wordt dit geloosd op het oppervlaktewater, binnen het plangebied is voldoende oppervlaktewater aanwezig om dit op te vangen.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het
39
Rho adviseurs voor leefruimte 048900.20180318
oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan‐
of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de 'Keur'. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Voor de aanleg van de jachthaven in de beschermingszone van de Waal is een vergunning op basis van de Keur nodig. Ook voor de aanpassing van de bestaande watergangen, de werkzaamheden in/rond deze watergangen en het aanleggen van nieuwe watergangen is een vergunning nodig op basis van de 'Keur'. Dit zal worden afgestemd met het Waterschap.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve effecten op het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Hoewel de oppervlakte verharding door realisering van clubhuis en verhardingen toeneemt, zorgt het plan ook voor een toename in boezemwater en 'overig water'. Per saldo heeft het plan een positief effect op de waterbalans. De toename verharding is kleiner dan de toename van water. het omgevingsvergunning planmer‐plichtig, projectmer‐plichtig of mer‐beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd behorende bij een jachthaven met maximaal 99 ligplaatsen. Deze ruimtelijke onderbouwing heeft uitsluitend betrekking op het clubgebouw. Voor het clubgebouw is geen sprake van m.e.r.‐beoordelingsplicht.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu.
Ten aanzien van de totale ontwikkeling (clubgebouw en jachthaven) kan het navolgende worden
40
Rho adviseurs voor leefruimte 048900.20180318
opgemerkt. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen. Voor deze ruimtelijke onderbouwing is dan ook geen mer‐procedure of mer‐beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r..
41
Rho adviseurs voor leefruimte 048900.20180318