• No results found

5 GEBRUIK VAN SOCIAL MEDIA DOOR MBO-STUDENTEN THUIS EN OP SCHOOL

5.1 Methode deelonderzoek 1

5.1.4 Data analyse

De vragenlijst is ontwikkeld op basis van eerder onderzoek naar (interactief) media gebruik (Ito, et al., 2008; Jansen, 2007; Li, et al., 2007; Van den Beemt, et al., 2010). Waarbij de indeling van Van den Beemt, et al (2010) leidend is geweest. In bijlage 2 zijn de verschillen in de wijze waarop interactieve media, zoals social media, gebruikt kunnen worden uiteengezet. Deze zijn gebruikt als basis voor het opstellen van de items voor de vragenlijst.

Pilot-test

Het instrument is getest onder 25 mbo-studenten (pilot test). Drie van deze respondenten is gevraagd de vragen hardop voor te lezen en vervolgens in eigen woorden te vertellen wat er wordt gevraagd. Dit is gedaan om te controleren of de vragen correct werden geïnterpreteerd. Dit heeft geresulteerd in het aanpassen van het taalniveau en het, waar mogelijk, reduceren van het aantal woorden per vraag. Tevens zijn enkele dubbele vragen verwijderd. Op basis van de antwoorden van de 25 pilot-test respondenten zijn er itemanalyses uitgevoerd. Op basis van een stijging in chronbach’s alpha (betrouwbaarheid) en de rit-waarde (correlatie ten opzichte van de totale set) van de items, zijn items verwijderd die weinig toegevoegde waarde bleken te hebben. Behalve de betrouwbaarheid van de items is ook de inhoudsvaliditeit nagegaan. De items die als ‘zwak’ uit de itemanalyse naar voren kwamen, zijn inhoudelijk bekeken. Wanneer ook inhoudelijk bleek dat het item niet goed past (niet meet wat we beogen te meten) dan is het item verwijderd. In totaal zijn op deze wijze zestien items verwijderd uit de vragenlijst. Daarnaast zijn er na de pilot test ook items toegevoegd. Dit is gedaan op advies van inhoudsdeskundigen en op basis van de reacties van de respondenten uit de pilot test. Zo is het land van herkomst van de ouders (“in welk land zijn je ouders opgegroeid?”) toegevoegd, om ook iets te kunnen zeggen over de mogelijke verschillen tussen jongeren met verschillende achtergronden. Uit onderzoek van Hargittai & Walejko (2008) blijkt dat afkomst een invloedrijke variabele is voor de mate waarin interactieve media zoals social media worden gebruikt. Tevens is op advies van inhoudsdeskundigen een drietal items toegevoegd over de voorkeur voor het gebruik van schoolboeken versus media toepassingen, en ook drie items over de gewenste mate van instructie door mbo-studenten.

5.1.3 Procedure

Alle eerder gecontacteerde docenten ontvingen een e-mail met daarin de link naar de online vragenlijst, een korte instructie en toelichting waar het onderzoek voor bedoeld is, met het verzoek om deze door te e-mailen aan hun leerlingen. Tevens is de online link verspreid via social media binnen het eigen netwerk en dat van bekenden en vrienden. Ook heeft er een bericht gestaan op de website van Bureau ICE, met de oproep tot deelname aan het onderzoek, en de link naar de online vragenlijst. Tot slot zijn er papierenvragenlijsten afgenomen bij hele klassen bij diverse mbo-scholen. De dataverzameling heeft in een relatief korte periode plaatsgevonden, binnen drie weken is alle data verzameld. In totaal zijn er meer papieren vragenlijsten afgenomen dan online vragenlijsten. De onderzoeker is aanwezig geweest tijdens de afnamen. Hierdoor kan met zekerheid worden gesteld dat deze vragenlijsten zijn ingevuld door mbo-studenten.

5.1.4 Data analyse

De statistische analyse is in een aantal stappen uitgevoerd. De data van alle vragenlijsten zijn geïmporteerd in het softwareporgramma SPSS. Met dit programma is de data geanalyseerd. Om statistische analyse uit te kunnen voeren is de data gehercodeerd. De codes zijn opgenomen in het codeboek (bijlage 11). Vervolgens zijn

43

enkele items omgeschaald. Deze items zijn omgeschaald omdat ze ofwel negatief geformuleerd zijn, ofwel het tegenovergestelde bevragen dan de items uit dezelfde schaal. Dit is gedaan bij de items 104, 112, en 117. Na het invoeren van de cases in het databestand, zijn de cases die minder dan 50% van de vragen hebben ingevuld verwijderd uit de dataset. Vervolgens zijn de achtergrondvariabelen van de cases geanalyseerd. Dit betreft de leeftijd, het geslacht, de herkomst, het gevolgde mbo niveau en leerjaar van de respondenten. Om de verschillen tussen respondenten met verschillende achtergrondvariabelen te analyseren is gebruik gemaakt van de onafhankelijke t-toets en variatieanalyse (one-way ANOVA). Daarnaast is de behoefte aan mate van instructie middels descriptives in kaart gebracht en de wijze waarop mbo-studenten omgaan met vraagstukken (leerstijl) en met nieuwe websites waar zij informatie kunnen delen. Naast de rechte tellingen (in percentages) zijn de correlaties tussen de items geanalyseerd. Significante verbanden zijn gerapporteerd.

Voor het indelen van de verschillende activiteiten is een hiërarchische clusteranalyse volgens Ward’s methode (Aldenderfer & Blashfield, 1984; Milligan & Cooper, 1988) gebruikt. Per gevonden cluster is de betrouwbaarheid berekend, en is geprobeerd deze te verhogen door het toevoegen dan wel weglaten van items. De clusters uit eerder onderzoek (Van den Beemt, 2010) blijken ook in dit onderzoek te verdedigen. Omwille van de hoge betrouwbaarheid van deze clusters (tabel 6) en doordat deze indelingen gebaseerd zijn op eerder gevalideerd onderzoek is er voor gekozen om deze clusters te behouden.

Tabel 6. Betrouwbaarheid groepen

Clusters

Activiteit Items N items Chronbach’s

Alpha

Traditioneel media gebruik Consumeren 27-38 12 .76

Gaming Spelen 47-50 4 .80

Netwerken Netwerken 51-64 14 .85

Produceren Produceren 65-74 10 .76

Wel is er een additioneel cluster gevonden, betreffende het gebruik van de mobiele telefoon. Gericht op het lezen van nieuws, tekstberichten sturen en spelen van spelletjes. Gezien de technologische ontwikkelingen van de afgelopen twee jaar op het gebied van mobiele technologie lijkt het vinden van dit cluster een logisch gevolg. Het mobiele gebruik voor deze toepassingen valt echter ook te classificeren binnen de clusters “consumeren” (traditioneel gebruik) , “spelen” (gamers) en “netwerken” (netwerkers). Voor het analyseren van de data is er daarom voor gekozen om deze clusters te behouden en geen apart cluster toe te voegen voor het gebruik van de mobiele telefoon. Het gebruik van de mobiele telefoon is geïntegreerd in de vier genoemde clusters. Het mobiele apparaat is slechts een middel om een van de activiteiten uit de vier clusters uit te voeren. Dit kan zowel door “traditionalisten” (traditioneel media gebruik) gebruikt worden, bijvoorbeeld voor het versturen van tekstberichten, als door “gamers” (gaming) voor het spelen van spelletjes, als door “netwerkers” (netwerken) voor het leggen van contacten, evenals door “producenten” (produceren) bijvoorbeeld voor het maken en publiceren van foto’s en filmpjes.

Aan de hand van de behaalde score op de items uit de clusters “Traditioneel media gebruik”, “Gaming”, “Netwerken” en “Produceren” zijn de respondenten ingedeeld in de verschillende groepen met als criterium M > 2.5. Dit criterium is bepaald op basis van eerder onderzoek (Van den Beemt, 2010). De vier groepen kunnen echter niet met elkaar worden vergeleken, omdat deze niet onafhankelijk zijn. Een traditionalist kan bijvoorbeeld ook netwerker, gamer of producent zijn. De verschillen in scores op de overige items van de vragenlijst zijn daarom per typen gebruiker middels variantie-analyse (one-way ANOVA) alleen vergleken met de scores van de respondenten die niet onder dit type gebruiker vallen. Zo zijn de verschillen tussen “Traditionalisten” en Traditionalsten” geanalyseerd, evenals de verschillen tussen “Gamers” en “niet-Gamers” , de verschillen tussen“Netwerkers” en “niet-Netwerkers” en de verschillen tussen “Producenten en “niet-producenten.

44

5.2 Resultaten

Het analyseren van de data laat een diversiteit aan gebruikers van verschillende media toepassingen zien. Alle respondenten blijken gebruik te maken van het internet, 90% maakt zelfs meerdere keren per dag gebruik van internet. 73% maakt meerdere keren per dag gebruik van de computer of een laptop thuis. Op school wordt hier significant (p < .001) minder gebruik van gemaakt dan thuis. Slechts 39% maakt meerder keren per dag gebruik van een computer of laptop op school. 8% maakt nooit gebruik van een computer of laptop op school en 31% maakt hier enkele keren per week gebruik van.

De respondenten van autochtone afkomst blijken significant t(168) = 1.76, p < .05 meer gebruik te maken van een computer of laptop thuis dan de respondenten van allochtone afkomst. Ook op school maken de respondenten met een autochtone achtergrond vaker gebruik van computers (N = 104, M = 3.9, SD = 1.4) dan respondenten met een allochtone achtergrond (N = 66, M = 3.5, SD = 1.3), maar dit verschil is niet significant t(168) = 2.21, p = .929 daarnaast is er sprake van vrij grote diversiteit in de antwoorden van de respondenten, te zien aan de relatief hoge standaarddeviatie, en gaat het slechts om een klein verschil in de gemiddelden. Tussen mannen en vrouwen zijn er vrijwel geen significante verschillen gevonden in het gebruik van diverse media toepassingen. Behalve met betrekking tot het surfen op internet, waar vrouwen (N = 84, M = 4.8, SD = .94) significant t(169) = 1.45, p < .01 net iets hoger scoren dan mannen (M = 4.6, SD = .07), e-mailen op/voor school waar wederom vrouwen (M = 4.2, SD = 1.0) significant t(169) = net hoger scoren dan mannen (M = 4.0, SD = 1.2), en het bekijken van online video’s waar mannen (N = 86, M = 4.2, SD = 1.0) significant hoger scoren dan vrouwen (N = 84, M = 3.7, SD = 1.2).

Alle respondenten uit de onderzoekspopulatie hebben aangegeven minimaal één keer per maand gebruik te maken van een of meerdere van de bevraagde social media toepassingen. Maar niet alle mbo-studenten maken gebruik van dezelfde social media toepassingen en de mate van het gebruik varieert sterk, zowel privé als op school. In figuur 6 is het social media gebruik van mbo-studenten tijdens privétijd weergegeven. Zo is af te lezen dat 20% van de onderzoekspopulatie geen gebruik maakt van de sociale netwerk site Facebook en 55% niet van Hyves. 60% zit niet op Twitter en 91% niet op LinkedIn. Opvallend is dat bijna 100% wel gebruik maakt van YouTube, slechts 2% maakt hier nooit gebruik van (figuur 6).

Figuur 6: Social media gebruik mbo-studenten privé-situaties

De meerderheid van de onderzoekspopulatie maakt wel gebruik van een of meerdere social media toepassingen. Van de Facebook gebruikers (80%) maakt maar liefst 60% meerdere keren per dag gebruik van Facebook, 10% van de gebruikers bekijkt Facebook dagelijks en 8% een paar keer per week. Als Facebook wordt gebruikt, blijkt het gebruik dus doorgaans intensief te zijn (meerdere keren per dag). Hyves wordt daarentegen weinig gebruikt. Slechts 11% van de Hyves-gebruikers (45%)maakt nog meerdere keren per dag gebruik van de social netwerk site Hyves. Meer dan de helft van de respondenten geeft aan zelfs meerdere keren per dag gebruik te maken van YouTube.

0% 20% 40% 60% 80% 100%

45 Nooit Enkele keren per maand Meerdere keren per week 1 keer per dag Meerdere keren per dag

Ook op school maakt de meerderheid van de onderzochte respondenten gebruik van social media toepassingen. Ruim 69% van de respondenten maakt minimaal één keer per week gebruik van social media op school (figuur 7). In figuur 7 is de frequentie waarmee mbo-studenten gebruik maken van social media op en voor school weergegeven. Daarvan maakt ruim 94% gebruik van online video’s (bijvoorbeeld via YouTube) op school (figuur 8).

In onderstaand figuur (figuur 8) is het social media gebruik van mbo-studenten op/voor school weergegeven. Te zien is dat de percentages in dit figuur bijna identiek zijn aan de percentages van het privé gebruik van mbo-studenten (figuur 6).

Figuur 8: Social media gebruik mbo-studenten op/voor school

Traditonele media activiteiten zoals het zoeken van informatie (op internet) en het gebruiken van e-mail worden echter het meest gebruikt op en voor school. Direct gevolgd door het bekijken van online video’s (bijvoorbeeld op YouTube) en het gebruik van Facebook (figuur 9). In figuur 9 is het percentage mbo-studenten weergegeven dat minimaal één keer per week gebruik maakt van de beschreven media activiteit.

0% 20% 40% 60% 80% 100%

Facebook Hyves Twitter LinkedIn YouTube

92,4%

85,3% 83,5% 74,7%

47,6%

33,5% 29,4% 28,2% Figuur 7: Frequentie social media gebruik van mbo-studenten op/voor school

46

In figuur 10 zijn de verhoudingen van media activiteiten van mbo-studenten op en voor school in een cirkeldiagram weergegeven. In dit overzicht is te zien dat “online video”, “informatie zoeken”, “e-mail”, “whats app” en “Facebook” het meest gebruikt worden van de bevraagde media activiteiten op en voor school.

Figuur 10: Overzicht media activiteiten op en voor school

In de volgende paragraaf wordt het profiel van de mbo-student met betrekking tot het gebruik van media op en voor school nader belicht. Bovenstaande resultaten wekken de indruk dat mbo-studenten geen dag zonder internet en media toepassingen kunnen, maar is dat werkelijk zo?