• No results found

ANALYSE MET BETREKKING TOT HET VISUALISATIEPRODUCT

In document OVER BEELDSPRAAK GESPROKEN (pagina 32-36)

3.7 VERWERKING VAN VERKREGEN GEGEVENS

3.7.3 ANALYSE MET BETREKKING TOT HET VISUALISATIEPRODUCT

Om deelvraag 2 te beantwoorden worden verschillen en overeenkomsten en frequenties van deze verschillen en overeenkomsten van het visualisatieproduct in kaart gebracht. Deze verschillen en overeenkomsten zijn verwerkt in een codeerschema. Elke visualisatie is aan de hand van dit schema gecodeerd. Het visualisatieproduct is het whiteboard met daarop de grafische objecten. Allereerst is gekeken welke grafische objecten men gebruikt in het visualisatieproduct om de conversatie weer te geven. Vervolgens is gekeken naar de manier waarop het whiteboard is neergelegd, wat de ruimtelijke eigenschappen zijn van de voorgevormde grafische objecten die op het oppervlak geplaatst zijn en wat de visuele eigenschappen zijn van de grafische objecten die de participanten zelf hebben toegevoegd. Tot slot is gekeken op welke manier de positionering of vorm van de voorgevormde of zelfgetekende grafische objecten ten opzichte van elkaar geïnterpreteerd kunnen worden. Deze interpretatie gaat over welke karakteristieken van de conversatie uit de visualisatie gehaald kunnen worden.

3.7.3.1 KEUZE GRAFISCHE OBJECTEN

Deelvraag 2 gaat deels over de keuze van de grafische objecten. Bij de keuze voor grafische objecten wordt gekeken naar welke grafische objecten op het whiteboard geplaatst zijn, in welke aantallen de objecten aanwezig zijn en welke combinatie van grafische objecten de visualisatie bevat. Deze codering is uitsluitend inductief tot stand gekomen, de codering is gebaseerd op de bestudering van de externe visualisaties.

Allereerst is gekeken naar welke (combinatie van) grafische objecten op het whiteboard zijn geplaatst. Per visualisatie is in kaart gebracht welke grafische objecten voorkwamen aan de hand van de volgende categorieën:

1. Alleen uitingen 2. Alleen profielfoto’s

3. Alleen toegevoegde grafische objecten 4. Uitingen en profielfoto’s

5. Uitingen en toegevoegde grafische objecten 6. Profielfoto’s en toegevoegde grafische objecten

25 Vervolgens is gekeken of de voorgevormde grafische objecten allemaal aanwezig of slechts gedeeltelijk aanwezig zijn.

Wanneer een participant zelf grafische objecten aan de visualisatie had toegevoegd, door middel van de aanwezige stiften, wordt gekeken naar de visuele eigenschappen van deze objecten. De codering bij dit onderdeel is deels deductief en deels inductief tot stand gekomen. Zo zijn de vorm en kleur als eigenschappen gebaseerd op Bertins (1981) theorie over karakteristieken van grafische objecten. In de visualisaties is vervolgens gekeken welke vormen en kleuren voorkwamen. Hieruit is gebleken dat een visualisatie een toegevoegd grafisch object kan bevatten in de vorm van: een lijn, een pijl, een rondje, een haak of tekst. Een visualisatie kan ook meerdere van deze vormen bevatten. De kleuren van deze toegevoegde grafische objecten kunnen bestaan uit: zwart, blauw, groen, rood, paars of oranje. Ook voor de kleuren geldt dat de grafische objecten in meerdere kleuren kunnen voorkomen. Er is niet gekeken naar de ruimtelijke eigenschappen van deze toegevoegde objecten omdat geen eenduidige verschillen en overeenkomsten op dit gebied in de visualisaties voorkwamen. Hierdoor was het lastig om dit op te nemen in het codeerschema. In Tabel 1 staan de mogelijke waarden en voorbeelden die de leidraad zijn geweest bij de codering van de visuele eigenschappen van de toegevoegde grafische objecten.

Tabel 1. Codering toegevoegde grafische objecten

Onderdeel Mogelijke waarden Voorbeeld

Vorm • Lijn • Pijl • Rondje • Haak • Tekst Kleur • Zwart • Blauw • Groen • Rood • Paars • Oranje

Zwart, Blauw, Groen, Rood, Paars, Oranje

3.7.3.2 RUIMTELIJKE EIGENSCHAPPEN OPPERVLAK EN GRAFISCHE OBJECTEN

De codering bij dit onderdeel is deels deductief en deels inductief tot stand gekomen. Zo zijn een aantal visuele en ruimtelijke eigenschappen, zoals positie en oriëntatie ook gebaseerd op Bertins (1981) theorie over karakteristieken van grafische objecten. Daarnaast is een aantal eigenschappen, zoals locatie van de objecten en positionering ten opzichte van andere objecten, gebaseerd op een bestudering van de externe visualisaties. In Tabel 2, 3 en 4 staan de verschillende onderdelen, mogelijke waarden en voorbeelden die als hulpmiddel zijn gebruikt bij de codering van de ruimtelijke eigenschappen van het oppervlak en de grafische objecten.

Oriëntatie whiteboard

Allereerst is gekeken naar de oriëntatie van het whiteboard. De participanten waren vrij het whiteboard neer te leggen zoals zij dit zelf wilden. Uit de bestudering van de visualisaties is gebleken dat dit ofwel horizontaal, ofwel verticaal gebeurt (zie Tabel 2).

26

Tabel 2. Codering whiteboard

Onderdeel Mogelijke waarden Voorbeeld

Oriëntatie whiteboard

• Horizontaal • Verticaal

Positionering voorgevormde uitingen

Vervolgens is gekeken naar de positionering van de voorgevormde uitingen. Uit de bestudering van de visualisaties is gebleken dat deze ofwel horizontaal, ofwel diagonaal op het whiteboard worden geplaatst. Een visualisatie kan ook een combinatie van beide oriëntaties bevatten. In geen gevallen worden de uitingen verticaal geplaatst.

De voorgevormde uitingen kunnen in een bepaald aantal kolommen geplaatst zijn. Een kolom wordt gezien als een kolom wanneer een witruimte over de gehele lengte van het whiteboard tussen de uitingen te zien is. Uit de bestudering van de visualisaties is naar voren gekomen dat het aantal kolommen varieert van nul tot en met vier kolommen.

De voorgevormde uitingen worden op bepaalde manieren ten opzichte van andere voorgevormde uitingen gepositioneerd. De bestudering van alle visualisaties heeft geleid tot een samenstelling van vijf situaties die in de visualisaties voor kunnen komen. Zo kan een uiting onder een andere uiting met dezelfde oriëntatie geplaatst zijn, onder een andere uiting met een verschillende oriëntatie, inspringend onder een andere uiting, naast een andere uiting of diagonaal naast een andere uiting geplaatst zijn. Een visualisatie kan meerdere van deze situaties bevatten.

Tabel 3. Codering voorgevormde grafische objecten: uitingen Onderdeel Mogelijke waarden Voorbeeld

Oriëntatie uitingen • Horizontaal • Diagonaal • Combinatie van horizontaal en diagonaal Aantal kolommen met uitingen 0 t/m 4 kolommen

Kolom 1 Kolom 2 Kolom 3 Kolom 4

Positionering van een uiting ten opzichte van een andere uiting • Onder elkaar in dezelfde oriëntatie • Onder elkaar in verschillende oriëntatie • Inspringend onder elkaar • Naast elkaar • Diagonaal naast elkaar

Positionering voorgevormde profielfoto’s

De voorgevormde profielfoto’s worden ook op verschillende manieren op het whiteboard geplaatst. De locatie van deze objecten op het whiteboard is in het codeerschema in kaart gebracht aan de hand van het aantal kolommen en rijen waarin de objecten op het whiteboard geplaatst zijn. Een kolom is hier hetzelfde als bij de voorgevormde uitingen. Het aantal kolommen varieert van nul tot en met vier kolommen. Een rij

27 wordt gezien als een rij wanneer een witruimte over de gehele breedte van het whiteboard tussen de profielfoto’s te zien is. De rijen kunnen variëren van nul tot en met vier rijen. Uit de bestudering van de visualisaties bleek dat de profielfoto’s een bepaalde positionering hebben ten opzichte van de uitingen. Hieruit zijn vier situaties gekomen, die zich voor kunnen doen in de visualisatie. Zo kan een profielfoto boven een uiting zijn geplaatst, onder een uiting, naast een uiting of op een andere locatie om de uiting heen. Ook bij deze codering is het mogelijk dat meerdere van deze situaties zich voordoen in de visualisatie.

Tabel 4. Codering voorgevormde grafische objecten: profielfoto’s

Onderdeel Mogelijke waarden Voorbeeld

Aantal rijen met

profielfoto’s 0 t/m 4 rijen Rij 1 Rij 2 Rij 3 Rij 4 Aantal kolommen

met profielfoto’s 0 t/m 4 kolommen Kolom 1 Kolom 2 Kolom 3 Kolom 4

Positionering ten opzichte van de uitingen • Boven de uitingen • Naast de uitingen • Onder de uitingen • Op een andere locatie om

de uitingen heen

3.7.3.3 INTERPRETATIE VAN DE EXTERNE VISUALISATIE

Bij deelvraag 2c staat de interpretatie van de externe visualisatie centraal. Bij de interpretatie wordt gekeken naar welke betekenis ontleend kan worden aan de geplaatste grafische objecten en de visuele en ruimtelijke eigenschappen van deze objecten. In andere woorden: wat zeggen de grafische objecten, de plaatsing van de objecten en de visuele eigenschappen van de objecten over de conversatie? In de visualisaties zijn een aantal verschillen en overeenkomsten gevonden waar de grafische objecten en de visuele en ruimtelijke eigenschappen daarvan, informatie gaven over de inhoud van de conversatie. Deze inhoud van de conversatie is gebaseerd op verschillende karakteristieken die een conversatie kan hebben (sectie 2.1.1). Aan de hand van de gevonden verschillen en overeenkomsten zijn vier karakteristieken van een conversatie in het codeerschema opgenomen, namelijk: chronologie, topic, interactie en participatie. Zo werden meerdere visualisaties gevonden waar de uitingen werden geordend op basis van volgorde in tijd (chronologie). Ook werd in meerdere visualisaties de grafische objecten geordend op basis van de verschillende topics die de conversatie had (topic). Daarnaast werd in een aantal visualisaties duidelijk welke deelnemer welke uitingen deed (participatie) Tot slot werd in sommige visualisaties duidelijk op welke uiting een bepaalde uiting een reactie was (interactie). Twee van deze genoemde karakteristieken komen overeen met modellen uit een gerelateerde studie van dit onderzoek (zie sectie 2.4), namelijk chronologie en interactie (Venolia & Neustadter, 2003). In deze studie wordt genoemd dat het sequentiële model chronologie in een weergave van een conversatie laat zien en dat het boommodel interactie, ofwel de reactie-relatie tussen uitingen, in een weergave van een conversatie laat zien. In deze studie worden vragen voorgelegd die de onderzoeker kan beantwoorden om vast te stellen of een bepaalde weergave van een conversatie chronologie of interactie bevat. Deze vragen hebben als inspiratie gediend voor dit onderzoek. Aan de hand van een vragenlijst met vragen over de betreffende karakteristieken, chronologie, topic, participatie of interactie, is vastgesteld of een visualisatie één of meerdere van deze vier karakteristieken bevat. Voor elk karakteristiek zijn meerdere vragen gesteld en door de onderzoeker

28 beantwoord, waarbij de vragen gericht zijn op kenmerken van het betreffende conversatiekarakteristiek. Deze vragen zijn als volgt:

Participatie

Wordt in de visualisatie op het eerste gezicht duidelijk: 1. Welke deelnemer welke uitingen heeft?

2. Met hoeveel uitingen de participant deelneemt in het gesprek? 3. Wie het meest zegt in het gesprek?

4. Wie het minst zegt in het gesprek?

Chronologie

Wordt in de visualisatie op het eerste gezicht duidelijk: 5. Welke uiting als eerste is gezegd?

6. Welke uiting als laatste is gezegd?

7. Welke uiting eerder is gezegd dan een bepaalde uiting? 8. Welke uiting later is gezegd dan een bepaalde uiting?

Interactiviteit

Wordt in de visualisatie op het eerste gezicht duidelijk: 9. Of de uiting reacties heeft?

10. Op welke uiting een bepaalde uiting een reactie is? 11. Welke uitingen reacties zijn op een bepaalde uiting?

Topic

Wordt in de visualisatie op het eerste gezicht duidelijk: 12. Dat in de conversatie sprake is van meerdere topics? 13. Dat in de conversatie van topic wordt gewisseld? 14. Welke uitingen bij welk topic horen?

Met ‘op het eerste gezicht’ wordt bedoeld dat de vraag beantwoord wordt na een korte, eenvoudige inspectie van de visualisatie (Venolia & Neustadter 2003). Wanneer op meer dan de helft van de vragen per onderdeel ‘ja’ wordt beantwoord, wordt vastgesteld dat het betreffende karakteristiek door de onderzoeksdeelnemer aan de visualisatie is toegevoegd. Vervolgens is gekeken welke combinaties van de vier karakteristieken in de visualisaties voorkomen. Deze combinaties hebben geleid tot een indeling van de visualisaties in verschillende, in dit onderzoek genoemde, visualisatietypen. De frequenties van deze visualisatietypen worden in kaart gebracht.

In document OVER BEELDSPRAAK GESPROKEN (pagina 32-36)