• No results found

4 Empirisch onderzoek

4.3 Analyse en Resultaten

In deze paragraaf toon ik de opzet en de uitkomsten van de analyses die ik heb uitgevoerd op de data. In paragraaf 4.3.1 behandel ik de T-toets voor gemiddelden en in 4.3.2 de

multivariabele regressieanalyse.

4.3.1 T-toets

Met behulp van de T-toets met ongelijke variaties worden de gemiddelden van de werkkapitaalaccruals van de twee testgroepen met elkaar vergeleken. De test geeft een significantieverschil voor het verschil op basis van het aantal waarnemingen, de variatie en het gemiddelde. Uit de data zijn de geschaalde discretionaire werkkapitaalaccruals met een waarde boven de 1 of onder de -1 gehaald (Francis en Yu, 2009). Op die manier worden outliers uit de datagegevens verwijderd. In tabel 6 wordt het resultaat van de T-toets

weergegeven. Er zijn 4 T-toetsen gedaan, 1 met de totale sample en 3 met alleen de gegevens over een jaar, bijvoorbeeld 2010. In elke T-toets zijn de observaties van beursgenoteerde familiebedrijven vergeleken met beursgenoteerde niet familiebedrijven.

Tabel 6: T-toetsen

Jaar Testgroep Omvang T P

Kritiek gebied Totaal Familie 48 1,80 0,08 1,77 Niet familie 48 2010 Familie 16 1,07 0,29 1,82 Niet familie 16 2009 Familie 16 0,46 0,65 1,82 Niet familie 16 2008 Familie 16 1,55 0,13 1,81 Niet familie 16

Het kritieke gebied geeft weer voor welke waarde de nulhypothese wordt verworpen. De T waarde geeft de waarde van de test weer. Bij een T waarde die groter is dan het kritieke gebied verwerpen wij de nul hypothese (er is geen verschil) en bij een waarde die lager is dan het kritieke gebied dan nemen wij de nul hypothese aan. De P waarde geeft de kans weer dat het verschil door toeval is ontstaan. Een P waarde van 0,13 betekent dus dat er 13% kans is dat het verschil door toeval kan worden verklaard.

Over de jaren 2010,2009 en 2008 afzonderlijk is er geen sprake van een vastgesteld verschil, de waarde valt immers binnen het kritieke gebied en hierdoor wordt de nul hypothese niet verworpen. Door de hoge P waarde kan over de afzonderlijke jaren hier geen conclusies aan worden verbonden. De resultaten over deze jaren zijn dus van geen statistische betekenis. De kleine test sample over deze afzonderlijke jaren kan een oorzaak zijn voor het ontbreken van statistisch bewijs.

Over de totale sample gezien is er met een P waarde van 0,08 (dus er is enig statistisch bewijs) te stellen dat er enig bewijs is dat er verschil is in de mate van winststuring tussen beursgenoteerde familiebedrijven en beursgenoteerde niet familiebedrijven.

Bij het beoordelen van de P waarde wordt de volgende betekenis aan de waarde toegekend (Keller, 2009):

 Tussen de 0 en 0,01 is er sprake van overweldigend bewijs dat de alternatieve hypothese waar is. Uitgedrukt met zeer significant statistisch bewijs.

 Tussen de 0,01 en 0,05 is er sprake van sterk bewijs. Uitgedrukt met significant statistisch bewijs.

 Tussen de 0,05 en 0,1 is er sprake van enig bewijs. Uitgedrukt met enig statistisch bewijs.

 Vanaf 0,1 is er sprake van geen bewijs. Uitgedrukt met geen statistisch bewijs. Een belangrijk nadeel van deze methode om een verschil in winststuring vast te stellen is dat de T-toets geen rekening houdt met eventuele andere factoren. Terwijl uit onderzoek is gebleken dat bepaalde andere factoren, welke behandeld zijn in paragraaf 4.2, ook invloed hebben op de mate van winststuring door bedrijven. Om hiermee rekening te houden wordt in de volgende paragraaf getoetst met de multivariabele regressieanalyse welke wel rekening houdt met meerdere verklarende factoren voor een eventueel verschil. Daarnaast is het met de T-toets niet mogelijk om vast te stellen of beursgenoteerde familiebedrijven meer of minder aan winststuring doen. Met de T-toets is het alleen mogelijk vast te stellen of er een verschil in winststuring is tussen beursgenoteerde familiebedrijven en beursgenoteerde niet

familiebedrijven. Met de regressie analyse is het wel mogelijk om vast te stellen of beursgenoteerde familiebedrijven meer of minder aan winststuring doen.

4.3.2 Regressie analyse

Met behulp van de regressie analyse wordt gekeken of er een verschil in winststuring is waar te nemen tussen beursgenoteerde familiebedrijven en beursgenoteerde niet familiebedrijven. Met de regressie analyse wordt naast het wel of niet zijn van een beursgenoteerd

familiebedrijf ook rekening gehouden met andere factoren die als een verklaring kunnen dienen voor een verschil in winststuring. Deze factoren zijn behandeld in paragraaf 4.2. Er zijn drie regressie analyses gedaan, 1 met de totale sample van beschikbare cijfers over de jaren 2008 t/m 2010, 1 met alleen de positieve geschaalde waardes voor de discretionaire werkkapitaalaccruals over de jaren 2008 t/m 2010 en 1 met alleen de negatief geschaalde waardes voor de discretionaire werkkapitaalaccruals over de jaren 2008 t/m 2010. Er wordt onderscheid gemaakt in positieve en negatieve werkkapitaalaccruals omdat winststuring in twee richtingen kan worden onderscheiden namelijk omhoog en omlaag. Als we alleen kijken naar de absolute waarde van de discretionaire werkkapitaalaccruals dan kan gezamenlijke winststuring van de positieve winststuring en de negatieve winststuring elkaar per saldo opheffen. Uit de data zijn de geschaalde discretionaire werkkapitaalaccruals met een waarde boven de 1 of onder de -1 gehaald. Elke regressie analyse kende de volgende opzet: DWA = β0 + β1Familiebedrijf + β2Grootte + β3Schuldratio + β4 Cashflow. De discretionaire

werkkapitaalaccruals zijn geschat met het model van Maijoor en Vanstraelen. De ß2 en ß4

variabelen zijn geschaald om ze beter vergelijkbaar te maken. Cashflow is geschaald naar de omzet in dat jaar. De grootte van het bedrijf is bepaald door 1 te delen door de activa van het gekoppelde bedrijf en dan te vermenigvuldigen met de activa van het bedrijf. Uit de literatuur

is ook een verwachte waarde voor de coëfficiënt van de onafhankelijke variabelen te halen. Deze worden in de volgende paragraaf behandeld.

4.3.2.1 Verwachte waarden onafhankelijke variabelen

Uit voorgaande onderzoeken valt een verwachte waarde van de coëfficiënten van de onafhankelijke variabelen te halen. Deze worden hieronder behandeld. Voor de

onafhankelijke variabele grootte stellen Myers, Meyers en Omer (2003) dat hoe groter de onderneming is hoe minder de accruals over het algemeen fluctueren. Daarom wordt er bij de absolute waarde van de werkkapitaalaccruals een negatieve coëfficiënt verwacht. Bij de positieve waarden van de discretionaire werkkapitaalaccruals wordt een negatieve coëfficiëntwaarde verwacht en bij de negatieve waarden een positieve coëfficiëntwaarde. Volgens Watts en Zimmerman (1990) is de verwachte coëfficiëntwaarde voor de schuldratio variabele niet makkelijk vast te stellen. Omdat Watts en Zimmerman aantonen dat de resultaten met een hoge schuldratio zowel omhoog als omlaag worden gestuurd. Het is wel duidelijk dat een hoge schuldratio over het algemeen gepaard gaat met meer winststuring. Hierdoor is het verwachte teken van de coëfficiëntwaarde van de schuldratio positief. Bij de laatste variabele, de cashflow, wordt er volgens Dechow, Sloan en Sweeney (1995) een negatieve relatie verondersteld. Dus meer negatieve kasstromen leiden tot hogere discretionaire

werkkapitaalaccruals en meer positieve kasstromen tot het omgekeerde. Er wordt dus een negatieve coëfficiëntwaarde verwacht.

4.3.2.2 Regressie analyse absoluut

De regressieanalyse heeft een R kwadraat waarde van 0,143 wat inhoudt dat 14,3% van de variatie van de discretionaire werkkapitaalaccruals wordt verklaard door de vier

onafhankelijke variabelen. De aangepaste R kwadraat past het R kwadraat aan voor het aantal onafhankelijke variabelen en het aantal waarnemingen. De waarde van het aangepaste R kwadraat is 0,11 dit betekent dat 11% van de variatie wordt verklaard door de vier

onafhankelijke variabelen. Met de F-waarde wordt de validiteit van het model getoetst. Een hoge F waarde wijst erop dat het grootste deel van de variatie in y (testsamples) wordt verklaard door de regressie analyse. Een kleine F waarde het tegengestelde. De significantie van de F geeft de kans weer dat het verschil door toeval is ontstaan. Een significantie F waarde van 0,006 betekent dus dat er 0,6% kans is dat het verschil door toeval kan worden verklaard. De F-waarde van de regressieanalyse is 3,8 en de bijbehorende

betrouwbaarheidseis is 99,4%. Het bovenstaande wordt samengevat in tabel 7. Tabel 7: Regressie analyse absoluut 1

R2 Adj. R2 N F Significantie F

0,14 0,11 96 3,80 0,006

Uit tabel 8 blijkt dat de hoofdvariabele wel of niet beursgenoteerde familiebedrijf een coëfficiëntwaarde heeft van 0,051, welke significant is op een 5% significantieniveau. De positieve coëfficiëntenwaarde duidt erop dat beursgenoteerde familiebedrijven hogere discretionaire werkkapitaalaccruals hebben. Er is dus enig bewijs dat beursgenoteerde

familiebedrijven hogere discretionaire werkkapitaalaccruals hebben dan beursgenoteerde niet familiebedrijven. De schuldratio is niet significant dus hier kan geen statistische waarde aan worden toegekend. Niet significante variabelen zullen verder dan ook niet worden behandeld.

De variabele grootte kent een 1% significantieniveau met een coëfficiëntwaarde van 0,002. De positieve coëfficiëntenwaarde duidt erop dat grotere bedrijven hogere discretionaire werkkapitaalaccruals hebben. De cashflow variabele kent ook een 1% significantieniveau met een coëfficiëntwaarde van 0,12. De conclusie die hierbij hoort is dat een grotere cashflow leidt tot hogere discretionaire werkkapitaalaccruals. Het snijpunt geeft de verwachte waarde voor de coëfficiënt weer als alle variabelen 0 zouden zijn.

Tabel 8: Regressie analyse absoluut 2

Coëfficiënten Standaardfout T- statistische gegevens P-waarde

Snijpunt -0,146571627 0,069891077 -2,097143648 0,038754476 Wel of niet familie bedrijf 0,050697054 0,027652306 1,833375288 0,070016028 Schuldratio 0,00155796 0,001222286 1,274628073 0,205686047

Grootte 0,019061257 0,007338352 2,597484701 0,010952083

Cashflow 0,120279351 0,048786682 2,465413657 0,015561018

De absolute discretionaire werkkapitaalaccruals waarden geven niet de richting aan van de winststuring daarom worden hieronder de positieve en negatieve waarden afzonderlijk geanalyseerd.

4.3.2.3 Regressie analyse positief

De regressieanalyse verklaart 66% van de variatie van de discretionaire werkkapitaal aan de hand van de vier onafhankelijke variabelen. Het aangepaste R kwadraat verklaart 51% van de variatie. De F-waarde van de regressieanalyse is 4,41 welke een significantie van de F heeft van 0,03. Wat aansluit op een 97% betrouwbaarheidseis. Het bovenstaande wordt

samengevat in tabel 9.

Tabel 9: Regressie analyse positief 1

R2 Adj. R2 N F Significantie F

0,66 0,51 14 4,41 0,03

De hoofdvariabele familiebedrijf is significant met een waarde van 10% en een

coëfficiëntwaarde van 0,09. Maar er is sprake van geen statistisch bewijs door een te hoge P-waarde. Ook de variabele schuldratio kent een te hoge P-waarde voor bewijs. De grootte variabele is significant met een niveau van 0,5% met een coëfficiëntwaarde van 0,049. Er is dus sterk significant bewijs dat grotere bedrijven hogere discretionaire werkkapitaalaccruals hebben. De cashflow variabele is niet significant.

Tabel 10: Regressie analyse positief 2

Coëfficiënten Standaardfout T- statistische gegevens P-waarde

Snijpunt -0,285402037 0,163220883 -1,748563249 0,114301795 Wel of niet familie bedrijf 0,090289618 0,06433499 1,403429427 0,194037018 Schuldratio 0,004538482 0,002534268 1,790845114 0,106928058

Grootte 0,048639019 0,014120771 3,444501575 0,007338149

4.3.2.4 Regressie analyse negatief

De regressieanalyse verklaart 16% van de variatie van de discretionaire werkkapitaal aan de hand van de vier onafhankelijke variabelen. Het aangepaste R kwadraat verklaart 5% van de variatie. De F-waarde van de regressieanalyse is 1.41 welke een significantie van de F heeft van 0,26. Wat aansluit op een 74% betrouwbaarheidseis. Het bovenstaande wordt

samengevat in tabel 11.

Tabel 11: Regressie analyse negatief 1

R2 Adj. R2 N F Significantie F

0,16 0,05 34 1,41 0,26

Opnieuw is de hoofdvariabele beursgenoteerd significant en wel met een waarde van 10%. De coëfficiëntwaarde bedraagt 0,07. Hier kan geen statistisch bewijs aan toe worden gekend door een te hoge P-waarde. De schuldratio en de grootte ratio zijn niet significant. Tenslotte heeft de cashflow variabele een significantiewaarde van 5% met een coëfficiëntwaarde van 0,117. Er is dus enig bewijs dat een grotere cashflow leidt tot hogere discretionaire

werkkapitaalaccruals.

Tabel 12: Regressie analyse negatief 2

Coëfficiënten Standaardfout T- statistische gegevens P-waarde

Snijpunt -0,133143585 0,129641321 -1,027015031 0,312903964 Wel of niet familie bedrijf 0,070498249 0,047101365 1,496734741 0,14526772 Schuldratio 0,000667226 0,002212482 0,301573397 0,765129293

Grootte -0,00530376 0,020299578 -0,261274389 0,795727562

Cashflow 0,117239509 0,061974017 1,891752633 0,068548488

4.3.2.5 Verwachte versus werkelijke waarden variabelen

De waarden van de onafhankelijke variabelen waren allemaal tegenovergesteld van verwacht. Immers de verwachte waarde bij de absolute regressieanalyse voor de grootte en cashflow variabelen waren beide negatief, toch waren ze beide positief. Daarnaast was de waarde voor de grootte variabele bij de positieve regressieanalyse ook positief terwijl negatief was

verwacht. Tenslotte was ook de cashflow variabele positief terwijl negatief was verwacht bij de negatieve regressieanalyse. De verwachtingen gebaseerd op literatuur vanuit voornamelijk onderzoeken uit de VS lijken niet op te gaan voor dit onderzoek.

4.3.3 Correlatie

Om te controleren voor eventuele verbanden tussen de variabelen onderling is een correlatie test gedaan. Als er een sterke correlatie tussen de variabelen onderling is zou dit de

betrouwbaarheid van het regressiemodel doen verminderen. De correlatietest geeft cijfers voor de correlatie tussen de 1 en -1. De waarde 0 geeft hierbij geen correlatie aan, -1 een perfect negatief verband en 1 een perfect positief verband (Keller, 2009). Als grens wordt gehanteerd in dit onderzoek dat er geen sterk correlatie verband mag zijn dit is boven de 0,5.

Er is sprake van maximaal een redelijke correlatie tussen de variabelen onderling in dit onderzoek, namelijk -0,34.

Tabel 13: Correlatie

DWA Familie Schuldratio Activa Cashflow

DWA 1 Familie 0,182375 1 Schuldratio -0,078799 -0,317217 1 Activa 0,226711 0,128695 -0,341322 1 Cashflow 0,218175 0,019572 -0,043410 -0,064912 1