• No results found

In hoofdstuk 6 werden de uitslagen van de enquête gepresenteerd. De uitkomsten van deze enquête zullen in dit hoofdstuk geïnterpreteerd en bediscussieerd worden. In paragraaf 7.1 wordt iedere categorie afzonderlijk geanalyseerd, tegelijk wordt er aangegeven of er sprake van negatieve transfer is. In paragraaf 7.2 worden de aangenomen oftewel verworpen hypothesen uit paragraaf 5.3 in kaart gebracht. Tot slot wordt er in paragraaf 7.3 een voorstel gedaan tot integratie van de verworven kennis in een bruikbare handleiding voor Poolse Nt2-eres.

Uitgaande van de verschillen tussen beide talen samengevat in hoofdstuk 5, werden er ook de volgende 11 hypotheses opgesteld (5.3):

Hypothese 1 (lidwoorden)

 Poolse leerders zullen geen lidwoorden gebruiken. Hypothese 2 (genus)

 Er zullen zelfstandige naamwoorden foutief worden gecongrueerd met bijvoeglijke naamwoorden.

Hypothese 3 (bezittelijk voornaamwoord)

 Het bezittelijk voornaamwoord zal weggelaten worden. Hypothese 4 (gebruik van ER)

 Het woord ER zal worden niet gebruikt. Hypothese 5 (werkwoordvervoeging)

 Poolse cursisten zullen de werkwoorden verkeerd vervoegen. Hypothese 6 (maken van het perfectum)

 Hulpwerkwoorden zullen ‘vergeten’ worden en het voltooid deelwoord zal op/in plaats van een hulpwerkwoord gebruikt worden.

Hypothese 7 (scheidbare werkwoorden)

 De scheidbare werkwoorden zullen niet gesplitst worden. Hypothese 8 (woordvolgorde)

 Zowel in de hoofdzin, als in de bijzin, zal de SVO-volgorde gebruikt worden (met een flexibel plaatsing van het verbum)

Hypothese 9 (vraagzinnen)

38 Hypothese 10 (negatie)

 De ontkenning zal voor de persoonsvorm geplaatst worden. Hypothese 11 (pro-drop)

 De pronomina zullen ontbreken (behalve bij de 3de persoon SG.PL.)

7.1 Analyse van taalaspecten

7.1.1 Lidwoorden

Een aanzienlijk groot aantal leerders heeft in punt 8 van de enquête aangegeven dat zij lidwoorden in het Nederlands erg moeilijk (7) of moeilijk (9) vinden. Slechts 4 deelnemers vonden dit taalelement makkelijk (2) of zeer makkelijk(2). Dat komt omdat in de Poolse taal dit taalaspect ontbreekt, net zo als in andere Slavische talen. Uit de vertalingen van de zinnen a en t bleek echter dat er bijna evenveel incorrecte als correcte antwoorden werden gegeven (50% om 45%). Op het eerste gezicht lijkt het dus alsof hier relatief weinig sprake van transfer is, echter, als wij naar alle zinnen gaan kijken, waarin ook lidwoorden voorkomen (zinnen b, c en s 22), valt het meteen op dat de lidwoorden door de Poolse leerders zeer infrequent werden gebruikt (geen lidwoorden in 65% gevallen). Voornamelijk in combinatie met het bijvoeglijk naamwoord bleek het gebruik van een artikel bijzonder lastig te zijn (in zin s heeft geen van de participanten een voor mooi meisje geplaatst). Dat betekent dat er wel enigszins sprake van negatieve transfer is (vooral in meer gecompliceerde zinnen, bv. in combinatie met een adjectief of een prepositie), wat ook betekent dat de hypothese 1 aangenomen is.

7.1.2 Geslacht

Beide talen hanteren een 3-generasysteem, desondanks overlappen, de grammaticale geslachten elkaar niet. Een mannelijk woord in het Nederlands (bv. middag)kan in het Pools onzijdig zijn(popołudnie). Bovendien wordt het genus in de Poolse taal verdeeld naar het natuurlijke geslacht, dat betekent dat bv. een meisje a priori een vrouwelijk woord is. Dit onderscheid vormt vaak een aanleiding tot verwarring onder de Poolse taalverwervers. Dat leidt tot problemen op het moment dat zij een aanwijzend voornaamwoord moeten gebruiken of een correcte vorm van het adjectief voor een onbepaald onzijdig substantief moeten plaatsen (zoals in de zinnen b en s). Het is dus verbazingwekkend dat op de leerders behoorlijk goed hebben gescoord op dit onderdeel (28 correct tegenover 5 fout). En dat terwijl zij dit taalelement redelijk moeilijk vinden (zie Figuur 3). Dat er zoveel correcte vertalingen werden gemaakt, komt naar mijn mening door de input (zowel in gestuurde, als in ongestuurde context). Deze combinatie van adjectieven en substantieven kwam tijdens de cursus(sen)regelmatig naar voren, en is ook vaak te horen in de ‘buitenschoolse’

22 d en p werden hier buiten beschouwing gelaten wegens verschillende mogelijkheden. Hij eet ijs versus Hij eet een ijsje. Bij d verschillende interpretaties in het Pools mogelijk.

39

taalomgeving. Gezien het aantal goede antwoorden, moet de hypothese 2 verworpen worden.

7.1.3 Bezittelijk voornaamwoord

In deze categorie zijn bijna evenveel goede als foutieve zinnen gemaakt (15 om 17). Omdat de geënquêteerden zelf dit aspect vrij moeilijk vonden (12), valt het aantal gemaakte fouten mee. Desalniettemin werd het possessief 17 keer niet gebruikt. Dat kan verklaard worden door het feit dat in het Pools het gebruik van het bezittelijk voornaamwoord facultatief is. Daarmee kan er geconstateerd worden dat de hypothese 3 maar gedeeltelijk aangenomen kan worden. Dat 50% meer correcte antwoorden zijn te vinden in zin c en is , volgens mij, te wijten aan de output. Tijdens de lessen praten de leerders het vaakst over zichzelf of over onderwerpen die hen zelf aangaan. Het is dus geen toeval dat er veel minder fouten in de eerste persoon dan in derde zijn gemaakt, die respectievelijke veel minder aan bod komt tijdens de taaloutput.

7.1.4 Het woord ER

Over één taalaspect zijn de Poolse leerders het eens en dat is het gebruik van het woord ER. Op dit onderdeel zijn de meeste fouten gemaakt (36 op 2) én dit aspect vonden de geënquêteerden ook het moeilijkst (12). Deze fouten zijn voortgekomen uit het feit dat dit taalelement in het Pools afwezig is. Tevens geldt dat voor lidwoorden, maar in vergelijking met de artikels, zit dit taalaspect veel gecompliceerder in elkaar. Het woord ER kan op 5 verschillende manieren gebruikt worden afhankelijk van de context. Terwijl je een lidwoord alleen in één geval toepast, namelijk voor een substantief. Bovendien, het woord ER wordt lang vermeden door de NT2-leerders, omdat zij er in het beginstadium geen raad mee weten. Aan de uitslagen van de enquête is dat goed te zien. De geënquêteerden gebruikten over het algemeen geen woord om ER aan te duiden. In een paar gevallen werd er i.p.v. het woord ER het woord hier gebruikt. Aan de hand van deze fouten kan er vastgesteld worden dat er wel een sprake van transfer is en daarmee is de hypothese 4 uit paragraaf 5.3 bevestigd.

7.1.5 Het perfectum

In de categorie ‘perfectum’ zijn er 24 fouten gemaakt tegenover 10 juiste antwoorden. Dat komt overeen met de moeilijkheidsgraad die de leerders aan dit aspect zelf gaven: 11 personen vonden dit taalelement moeilijk of zeer moeilijk. Het valt op dat de meerderheid van de cursisten (13) zin e in de o.v.t. heeft gemaakt. Bij navraag bij de geënquêteerden bleek dat sommigen van hen de zin in het Pools verkeerd hadden begrepen. Zij hebben het woord ‘mieszkałam’, als ‘mieszkam’ gelezen. De meting van dit onderdeel kan daardoor niet meer objectief beoordeeld worden. In zin n werden 6 vertalingen correct gemaakt tegenover 8 foutieve. In beide zinnen (e & n) ontbrak het hulpwerkwoord, strikt gezien, slechts twee keer (in combinatie met een voltooid deelwoord). In 5 overige zinnen was er ook geen hulpwerkwoord aanwezig en er werd of een infinitief of een semi- infinitief gebruikt. Dat werd door mij beschouwd ook als ’het ontbreken van een hulpwerkwoord’. De

40

reden daarvoor is dat in de volgende categorie (zie 7.6) het woord eten door dezelfde personen grotendeels correct werd vervoegd, wat betekent dat deze leerders het gebruiken van een infinitief of een semi-infinitief zelf als het maken van perfectum zagen. Samengevat: het hulpwerkwoord ontbrak er 7 keer, maar omdat zin e foutief werd begrepen, kan de hypothese 5 niet verder behandeld worden.

7.1.6 Werkwoordvervoeging

In deze categorie is de situatie omgekeerd: hier waren het liefst 71% vertalingen correct. Dat sluit aan bij de antwoorden van de leerders over hoe moeilijk/makkelijk zij dit taalelement vonden. De meerderheid (53%) vond dit taalaspect makkelijk of zeer makkelijk. Zoals werd verwacht hadden de participanten meer moeite met het onregelmatig werkwoord dan met het regelmatig substantief (7 om 3). Omdat bijna drie kwart van de participanten goede antwoorden heeft gegeven, betekent dat de hypothese 6 verworpen moet worden.

7.1.7 Woordvolgorde in de zin

Vanwege het feit dat het Nederlands over het algemeen een SOV is, werden op dit onderdeel veel fouten verwacht. Deze voorspelling is volledig uitgekomen. 68% van de deelnemers vond dit taalaspect moeilijk én 68% heeft tevens fouten in de woordvolgorde gemaakt. Het grootste probleem had te maken met de SOV- volgorde in de bijzin waar het slagingspercentage 0% was. Kijkend naar de CA kan er geconstateerd worden dat al deze fouten hun bron in de negatieve transfer hebben. Deze uitslag komt overeen met wat er in de hypothese 7 (paragraaf 5.3) gesteld werd.

7.1.8 Vraagzinnen

In het Nederlands verandert de woordvolgorde in de vraagzin ten opzichte van de mededelende zin (VSO versus SOV/SVO). In het Pools is dat niet het geval. Daarom werd hier verwacht dat er bij het maken van de vraagzinnen transfer plaats zou vinden. De voorspelling is echter maar deels uitgekomen. Sterker, de voorspelling van de cursisten zelf is ook maar ten dele uitgekomen. Bijna de helft van de geënquêteerden heeft dit taalelement als (zeer) moeilijk beoordeeld (47%), maar meer dan de helft van hen (55%) heeft de vragen correct vertaald. Het slagingspercentage bij de vraagzin beginnende met een vraagwoord was echter hoger, dan bij de ja/nee-vraag (63% versus 26%). Het verschil ligt waarschijnlijk in het input/outputproces. Vraag h hebben de meeste cursisten redelijk vaak gehoord en geproduceerd, in tegenstelling tot zin m. Gezien de uitkomsten van de vertaling kan hypothese 8 uit 5.3 niet bevestigd worden.

41 7.1.9 Negaties

In deze categorie was de verwachting dat de ontkenning in de vertaalde zinnen aan de persoonsvorm vooraf zou gaan. Deze hypothese moet deels verworpen worden. Noch maakten de leerders er overdreven veel fouten mee (42%), noch dachten zij zelf dat het een lastig taalaspect is (slechts 37% vond het moeilijk). Meer fouten zijn er in zin l gemaakt (waar de negatie in 9 gevallen vóór het werkwoord kwam te staan). Een interessant gegeven is dat wij in 4 gevallen te maken hebben met pro-drop in combinatie met een ontkenning voor de persoonsvorm (zie 6.4.3/21). Deze zinnen werden geproduceerd door (ex)-leerlingen die al langere periode geen les Nederlands meer volgen. In dit geval hebben wij dus te maken met het verschijnsel fossilisatie23. Leerders die nu bezig zijn met

de cursus Nederlands hebben deze fouten niet gemaakt.

7.1.10 Scheidbare werkwoorden

Bij dit onderdeel werd er verwacht dat de Poolse leerders de scheidbare werkwoorden niet zouden scheiden. Deze voorspelling is volledig uitgekomen. In 71% van de gevallen werden de zinnen incorrect vertaald. Dat het een obstakel is voor het verwerven van de Nederlandse taal, is duidelijk voor 65% van de geënquêteerde cursisten. Dit hoge aantal fouten komt voort uit het feit dat het Pools dit soort werkwoorden niet kent (voor meer info zie paragraaf 5.7).

7.1.11 Pro-drop

De laatste hypothese ging over het expliciet weglaten van het subject. Deze hypothese werd niet apart getoetst in voorbeeldzinnen, maar werd onderzocht aan de hand van 20 zinnen die als fundering voor dit onderzoek dienden. De pro-drop was mogelijk in de volgende zinnen: a, b,c,e,h, i, j, k, l,n,o,t (12 zinnen). Dat betekent dat die 228 keer kon voorkomen, echter, dat is slechts 14 keer gebeurd(het meeste in zinnen l&n). Deze fouten werden telkens door dezelfde personen gemaakt. Dat kan dus gezien worden als een unieke fout van enkele leerders. Deze hypothese is daarmee verworpen.

7.2 Overzicht van aangenomen en verworpen hypothesen

In deze paragraaf wordt een overzicht gegeven (zie Tabel 4) van de hypothesen die (deels) bevestigd of verworpen zijn. Samenvattend: 4 hypothesen zijn aangenomen, 3 deels bevestigd en 3 verworpen.

23 Blijven hangen in een tussentaalstadium.

42 Tabel 4. Overzicht van aangenomen en verworpen hypothesen.

HYPOTHESE AANGENOMEN VERVORPEN GEDEELTELIJK

BEVESTGID 1. Poolse leerders zullen geen lidwoorden

gebruiken.

X X

2. Er zullen zelfstandige naamwoorden foutief worden gecongrueerd met bijvoeglijke naamwoorden.

X X

3. Het bezittelijk voornaamwoord zal weggelaten worden.

X X

4. ER zal worden niet gebruikt. X X

5.Hulpwerkwoorden zullen ‘vergeten’ worden en het voltooid deelwoord zal op/in plaats van een hulpwerkwoord gebruikt worden.

_ _ _

6. Poolse cursisten zullen de werkwoorden verkeerd vervoegen.

X X

7. Er zal geen inversie plaatsvinden bij het maken van ja/nee-vragen&vraagwoordzinnen.

X X