• No results found

Alleenstaande ouderen in Nederland

Determinanten van gezondheid

Tekstblok 5.1: Alleenstaande ouderen in Nederland

Relatief veel ouderen zijn alleenstaand. Binnen de groep ouderen was op 1 januari 2009 het merendeel van de mannen (75%) gehuwd. Het aandeel gehuwden onder vrouwen was een stuk kleiner (45%). Bij vrouwen neemt vanaf 65 jaar het aandeel alleenstaanden sterk toe. Bij mannen is dat vanaf 75 jaar, maar in mindere mate. Bijna de helft van de 80-85-jarigen is alleenstaand. Bij ouderen is het overlijden van de partner de belangrijkste oorzaak van het alleen staan. Voor vrouwen speelt dit aanzienlijk meer dan voor mannen, omdat mannen op jongere leeftijd overlijden dan vrouwen en omdat mannen bovendien meestal een paar jaar ouder zijn dan hun partner. Er zijn bijna drie keer zoveel alleenstaande vrouwen als mannen van 65 jaar en ouder (respectievelijk 613.000 en 210.000). In onderstaand kaartje is te zien dat alleenstaande ouderen vooral in grote steden wonen.

Figuur 5.1 Percentage eenpersoonshuishoudens per gemeente onder ouderen in 2010 (Bron: CBS StatLine; www.zorgatlas.nl).

32,4 - 41,1 41,1 - 44,9 44,9 - 50,0 50,0 - 63,6 Percentage van totaal aantal huishoudens van 65 jaar en ouder

5.3 Fysieke omgeving

De fysieke omgeving van mensen, zowel binnens- als buitenshuis, beïnvloedt de gezondheid. Bij ouderen zijn er specifieke aandachtspunten vergeleken met de algemene bevolking. Ouderen hebben vaak een kleiner actieradius en zijn daarom meer op hun directe woonomgeving aange- wezen. Ook brengen ze meer tijd in hun eigen woning door. De kwaliteit en de inrichting van de woning en de directe leefomgeving zijn dan ook extra van belang bij ouderen. Een gezonde inrichting van de leefomgeving is één van de speerpunten van de Nationale Aanpak Milieu en Gezond-

heid. Hierin wordt uitdrukkelijk aandacht gevraagd voor de leefomgeving van ouderen (VROM, 2008). In deze paragraaf bespreken we achtereenvolgens: veiligheid met betrekking tot vallen, verkeer, weersomstandigheden en binnenmilieu.

5.3.1 Veiligheid met betrekking tot vallen

Veel gezondheidsschade bij ouderen door vallen Letsels als gevolg van vallen komen bij ouderen veel voor (zie hoofdstuk 4). Verwondingen zoals botbreuken leiden tot pijn, functionele beperkingen en een verminderde

kwaliteit van leven en mogelijkheid om te participeren. Eén van de manieren om het aantal valincidenten bij ouderen terug te dringen, is het realiseren van aanpas- singen in de omgeving, zowel binnenshuis als buitenshuis. Consument en Veiligheid heeft deze aanpassingen systematisch op een rij gezet (Consument en Veiligheid, 2011). Het gaat hier niet alleen om vallen, maar ook om onveilige situaties in het algemeen. Voorbeelden zijn: het weghalen van snoeren en matjes, het zorgen voor goede verlichting, het verlagen van stoepranden of andere barrières en het repareren van losse stoeptegels.

In hoofdstuk 7 is uitgewerkt welke interventies voor ouderen effectief zijn in het reduceren van de kans op valincidenten. Het gaat niet alleen om de fysieke omgeving, maar ook om gedrag, vaardigheden en medicatieaanpassing.

5.3.2 Verkeersveiligheid

Ouderen hebben verhoogde kans op verkeersongeval met ernstige afloop

Ouderen hebben in het verkeer een verhoogd ongevals- en overlijdensrisico (SWOV, 2010a). Ze zijn relatief vaak betrokken bij ongevallen en als er een ongeval plaatsvindt, hebben zij een hogere kans op letsels of overlijden verge- leken met jongere verkeersdeelnemers. De belangrijkste oorzaken voor de verhoogde kans op ongevallen met ernstige afloop bij ouderen zijn hun grotere fysieke kwets- baarheid en de aanwezigheid van functiestoornissen. Bij het ouder worden gaat vaak het zicht achteruit, is het lastiger om de aandacht te verdelen, vermindert het reactievermogen en neemt de flexibiliteit van nek en romp en de spierkracht af. Verkeersveiligheid voor ouderen vergroten door aanpassingen infrastructuur

Door in de verkeersinfrastructuur rekening te houden met de functiestoornissen van ouderen, kan de verkeers- veiligheid van ouderen vergroot worden. Ditzelfde geldt ook voor aanpassingen in de beveiliging en onder- steunende technische systemen. De SWOV doet een aantal aanbevelingen, die zijn gebaseerd op gegevens over ongevallen en op aanpassingen die ouderen zelf noemen (SWOV, 2010b). Voorbeelden daarvan zijn goede verlichting op kruispunten, duidelijke belijning en een vroegtijdige informatievoorziening.

5.3.3 Weersomstandigheden

Ouderen gevoelig voor hitte en kou

Ouderen hebben meer last van kou en hitte bij extreme weersomstandigheden door een verminderde

temperatuurregulatie en temperatuurwaarneming. Naast gevoelens van onbehagen nemen de sterfte en gezond- heidsproblemen bij ouderen toe bij kou en bij hitte. In koude omstandigheden sterven meer ouderen aan hart- en vaatziekten, respiratoire aandoeningen, gevolgen van

dementie en influenza. Bij ouderen is het risico op valongevallen groter, ook binnenshuis, onder andere door spierstijfheid, afgenomen coördinatie en een verminderd inschattingsvermogen (Noorda, 2009).

Ouderen hebben meer last van de hitte, omdat zij moeilijker transpireren, een minder sterk dorstgevoel hebben en als gevolg van sommige ziekten of medicijnen vatbaarder zijn voor de gevolgen van hitte, zoals

uitdroging, hittestress en een verminderd welbevinden. In de richtlijnen bij kou en hitte zijn specifieke adviezen voor ouderen en hun directe omgeving opgenomen om gezondheidsproblemen te voorkomen (VWS, 2007; Noorda, 2009). Zo is het tijdens perioden van aanhoudende hitte belangrijk om ouderen die alleen wonen en niet meer zo mobiel zijn goed in de gaten te houden.

5.3.4 Binnenmilieu

Ouderen kwetsbare groep bij een ongezond binnenmilieu

Mensen brengen gemiddeld 85% van hun tijd binnenshuis door, waarvan 70% in hun eigen woning (Milieuportaal, 2011). Ouderen zijn een kwetsbare groep als het binnen- milieu ongezond is. Zij brengen meer tijd binnenshuis door en hebben een minder goed afweersysteem dan jongeren. Allerlei stoffen die in het binnenmilieu vrijkomen, zoals vocht bij koken en wassen, tabaksrook en vluchtige stoffen uit meubels, kunnen zich bij onvoldoende ventilatie ophopen. De concentraties stoffen zijn binnen vaak hoger dan buiten en kunnen gezondheidsproblemen veroorzaken, zoals vermoeidheid, hoofdpijn, luchtwegklachten en hart- en vaatziekten.

Weinig bekend over kwaliteit binnenmilieu bij ouderen Er is weinig bekend over de kwaliteit van het binnenmilieu in seniorenwoningen. Het verbeteren van het binnen- milieu van woningen, scholen en kindercentra is één van de speerpunten uit de Nationale Aanpak Milieu en Gezondheid van de overheid. Op lokaal niveau zijn vooral de GGD’en actief op het gebied van een gezond binnen- milieu. Tot nu toe is vooral ingezet op het verbeteren van het binnenmilieu op scholen en kinderdagverblijven. Ouderen zijn nog niet vaak een aparte doelgroep bij het verbeteren van het binnenmilieu.

5.4 Leefstijl

Gedragsverandering levert ook bij ouderen gezondheidswinst op

Met een gezonde leefstijl is veel winst te behalen. Positieve effecten van gedragsverandering zijn het grootst als het gedrag op jonge leeftijd wordt aangepast. Gezondheid op oudere leeftijd is immers de resultante van de levenslange invloed van leefstijl, genen en omgeving. Maar ook op

oudere leeftijd heeft leefstijlverandering nog zin en levert het gezondheidswinst voor ouderen op (zie voor een overzicht: Isken & Harbers, 2009). Zo is bekend dat aanpassingen in bewegen, voeding, alcoholgebruik en roken de kans op sterfte aan verschillende aandoeningen verkleinen. Het is de vraag of deze gezondheidswinst in termen van een langer leven zich ook vertaalt in een substantiële verbetering van de kwaliteit van leven. En of dit opweegt tegen de moeite die het kost om een verandering teweeg te brengen. Het antwoord op deze vraag zal per persoon verschillen.

5.4.1 Bewegen

Regelmatig bewegen bevordert gezondheid en kwaliteit van leven

Regelmatig bewegen bevordert de gezondheid van ouderen en kan achteruitgang in het functioneren, zelfredzaamheid en participatie in de maatschappij voorkomen (Wijlhuizen & Chorus, 2010). Regelmatig bewegen verkleint het risico op chronische aandoeningen, zoals diabetes, coronaire hartziekten, osteoporose, depressie en verschillende vormen van kanker. Ook bij ouderen leidt regelmatig bewegen nog tot lagere sterftekansen aan diverse aan- doeningen, zoals hart- en vaat ziekten en kanker (voor een overzicht, zie Wendel-Vos, 2010). Als ouderen pas op de leeftijd van 75 jaar en ouder regelmatig gaan bewegen, lijkt er nog steeds een toename in de levensverwachting te zijn (Nied & Franklin, 2002). Ook beïnvloedt bewegen het beloop van chronische aandoeningen en verkleint regel- matig bewegen het risico op valincidenten bij ouderen. Belangrijke voorspellers voor weinig of niet bewegen zijn het aantal chronische aandoeningen, pijn, lichamelijke beperkingen, de psychische gezondheid en motivatie. Bij ouderen staan lichamelijke aandoeningen en beperkingen het bewegen vaker in de weg vergeleken met jongeren. Verschillende normen voor voldoende bewegen voor ouderen

Er zijn verschillende normen opgesteld om te bepalen of iemand voldoende beweegt, namelijk de Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NNGB), de fitnorm en de combi norm. Om te voldoen aan de NNGB, ook wel beweegnorm genoemd, moeten 55-plussers minimaal vijf dagen in de week, maar bij voorkeur alle dagen van de week, ten minste een half uur matig intensief lichamelijk actief te zijn (Kemper et al., 2000; Ooijendijk et al., 2007). Voorbeelden van matig intensieve lichamelijke activiteiten zijn rustig wandelen en fietsen. Ouderen voldoen aan de fitnorm als zij ten minste drie keer per week gedurende minimaal 20 minuten zwaar intensief lichamelijk actief zijn (Haskell et al., 2007). Ouderen voldoen aan de combinorm als zij aan ten minste één van de twee normen voldoen. In de nota Ouderenbeleid van 2005 is het aantal ouderen dat aan de beweegnorm voldoet als indicator voor de gezondheid van ouderen opgenomen. Een doelstelling

was dat de helft van de ouderen in 2010 zou voldoen aan de NNGB (VWS, 2005).

Meer dan de helft van de ouderen voldoet aan beweegnorm

Van de Nederlandse zelfstandig wonende ouderen voldoet 58% in 2009 aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen voor ouderen, mannen iets vaker dan vrouwen (zie tabel 5.4). Het percentage van 58% van het CBS is vergelijkbaar met het percentage normactieven in de hele volwassen populatie (56%). TNO noemt een iets lager percentage van 53%, maar dat is te verklaren doordat in hun monitor ook geïnstitutionaliseerde ouderen zijn meegenomen (Wijlhuizen & Chorus, 2010). In beide gevallen is het aandeel normactieve ouderen in 2009 hoger dan de streefwaarde van het ministerie van VWS van 50% in 2010. Volgens TNO voldoet 10% van de ouderen in 2009 aan de fitnorm en 58% voldoet aan de combinorm.

65-74-jarigen voldoen relatief vaak aan beweegnorm Meer 65-74-jarigen voldoen aan de beweegnorm dan 75-84-jarigen. Dit geldt zowel voor mannen als voor vrouwen (zie tabel 5.4). Vergeleken met andere volwassen leeftijdsgroepen, voldoen 65-74-jarigen relatief vaak aan de beweegnorm. Zij moeten alleen 55-64-jarigen voor laten gaan.

Oudere mannen voldoen vaker aan de beweegnorm dan oudere vrouwen

Oudere mannen voldoen vaker aan de beweegnorm dan oudere vrouwen (zie tabel 5.4). Dit verschil tussen mannen en vrouwen zie je niet terug bij jongere leeftijdsgroepen (CBS StatLine, 2009). Mogelijk komt dit omdat oudere vrouwen vaker mobiliteitsbeperkingen hebben dan oudere mannen (zie hoofdstuk 4).

Hoogopgeleide ouderen voldoen vaker aan de fitnorm dan laagopgeleide ouderen (Wijlhuizen & Chorus, 2010). Dit komt overeen met CBS-cijfers uit 2007, waaruit blijkt dat hoogopgeleide ouderen vaker sporten dan laagopgeleide ouderen (Uiters, 2009). Er zijn geen opleidingsverschillen in het voldoen aan de NNGB.

Trends in bewegen bij ouderen niet eenduidig De trends in voldoende bewegen bij ouderen zijn niet eenduidig. Op basis van CBS-gegevens is sinds 2001 geen toe- of afname te zien in het percentage zelfstandig wonende ouderen dat aan de NNGB voldoet (zie figuur 5.2). Wel lijkt het percentage normactieven onder 65-74-jarigen licht toe te nemen, terwijl het percentage normactieven bij 75-plussers afneemt. TNO-onderzoek laat wel een toename van bewegen bij ouderen zien (Wijlhuizen & Chorus, 2010). Dit geldt zowel voor het percentage ouderen dat aan de NNGB voldoet, als voor de fitnorm en de combinorm. Het TNO-onderzoek betreft alle ouderen, dus ook geïnstitutionaliseerde ouderen.

5.4.2 Voeding

Voedingspatroon van invloed op gezondheid ouderen Een gezond voedingspatroon vermindert het risico op chronische ziekten, zoals kanker, hart- en vaatziekten, diabetes en osteoporose. Ook kan gezonde voeding positief bijdragen aan het ziekteproces als iemand al ziek is. Een ongezond voedingspatroon kan ook leiden tot risicofactoren, zoals een hoge bloeddruk, een verhoogd cholesterol en overgewicht of ondergewicht. Ook voor ouderen zijn er aanwijzingen dat een gezond voedings- patroon nog gezondheidswinst oplevert. Een gezond dieet leidt ertoe dat de sterftekans aan diverse aandoeningen, zoals hart- en vaatziekten en kanker, kleiner wordt (Knoops et al., 2004).

Bij ouderen is gezonde voeding extra relevant, omdat zij relatief vaak ziekten of aandoeningen hebben. Bovendien zijn zij vatbaarder voor tekorten aan voedingsstoffen en voor voedselinfecties. Daarnaast is ondervoeding een belangrijk probleem bij ouderen, vooral bij ouderen in instellingen. Ondervoeding ontstaat als het lichaams- gewicht te sterk afneemt of als er niet voldoende

essentiële voedingsstoffen worden opgenomen door het lichaam. Oorzaken zijn onder andere een verminderde eetlust en dorstgevoel bij ouderen, een verminderde opname door het lichaam (bijvoorbeeld door overmatig medicijngebruik) en veranderde sociale omstandigheden. Gezonde voeding is vastgelegd in richtlijnen

De ‘Richtlijnen Gezonde Voeding 2006’ van de Gezondheids- raad geven de gemiddeld wenselijke voeding weer die qua samenstelling en hoeveelheid optimaal is voor de gezond- heid van de bevolking (Gezondheidsraad, 2006). Bij ouderen verschillen de richtlijnen niet van de richtlijnen voor andere volwassenen, behalve dat aan ouderen een extra inname van vitamine D wordt aanbevolen (VWS, 2010).

De Voedselconsumptiepeilingen (VCP) van het RIVM brengen de voedingspatronen en voedselstoffeninname van de Nederlandse bevolking in beeld. In de VCP wordt de voedselconsumptie vergeleken met de richtlijnen voor goede voeding. De laatste VCP die zich ook op ouderen richtte, dateert uit 1997/1998. Uit deze peiling bleek dat het voedingspatroon van ouderen niet optimaal is en ouderen bijvoorbeeld relatief veel verzadigd vet gebruiken en weinig groente en fruit eten (Van den Berg Jeths et al., 2004). Omdat deze gegevens verouderd zijn en al in andere publicaties beschreven zijn, gaan we er in dit rapport niet verder op in. Op dit moment worden gegevens verzameld voor een nieuwe VCP voor ouderen. De Gezondheidsraad werkt aan een advies over de kwaliteit, productie en consumptie van voedingsmiddelen, waarbij de voedingstoestand van ouderen een specifiek aandachtspunt is.

5.4.3 Alcohol

Ouderen kunnen minder goed tegen alcohol dan andere volwassenen

De Gezondheidsraad adviseert gezonde volwassen mannen niet meer dan twee standaardglazen alcohol en gezonde volwassen vrouwen niet meer dan één standaardglas alcohol per dag te drinken (Gezondheids- raad, 2006). Voor ouderen zijn er geen aparte richtlijnen, al is bekend dat oudere mensen alcohol slechter verdragen dan jongere volwassen leeftijdsgroepen. Dit komt door veranderingen in het lichaam die ontstaan bij het ouder worden, zoals een verminderde werking van lever en nieren en een vermindering van het lichaamsvocht, waardoor de alcoholconcentratie in het bloed sneller Tabel 5.4 Percentage ouderen dat in 2009 aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen voldoet (Bron: CBS StatLine).

Totaal (%) Mannen (%) Vrouwen (%)

Totaal 65+ 58 61 55

65-74 70 71 69

75-84 40 44 38

Figuur 5.2 Trend in percentage ouderen dat voldoet aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen naar leeftijd, 2000-2009 (Bron: CBS StatLine, 2009; Wijlhuizen & Chorus, 2010). 70 80 50 60 10 20 30 40 0 percentage 2004 2005 2006 2007 2008 2002 2003 2001 2009 65+ 75+ 65-74TNO 65+

omhoog gaat (Alcoholinfo.nl, 2010). Ook kan overmatig alcoholgebruik een extra gevaar betekenen voor (val) ongelukken en kan een combinatie met medicijnen risicovol zijn. In het algemeen is overmatig alcoholgebruik van invloed op het krijgen of het verloop van ruim zestig chronische of acute aandoeningen, verwondingen en sociale problemen (zie voor een overzicht Kuunders & Van Laar, 2010). Voor de meeste aandoeningen geldt: hoe meer alcohol gedronken wordt, hoe groter het risico op die aandoening. Voor een aantal aandoeningen geldt dat vooral langdurig hoog alcoholgebruik bijdraagt aan een hoger risico.

Percentage overmatige drinkers 12-15% bij 65-74-jarigen

Over overmatig alcoholgebruik bij ouderen is beperkte informatie beschikbaar. Cijfers uit de Doetinchem Cohort Studie laten zien dat 15% van de mannen van 65 tot 75 jaar overmatig drinkt (drie of meer glazen per dag) en 12% van vrouwen (twee of meer glazen per dag) (Doetinchem Cohort Studie, 2003-2007). Bij 35-74-jarigen is het aandeel overmatige drinkers bij mannen het grootst bij

45-54-jarigen en bij vrouwen het grootst bij 55-64-jarigen (beiden 17%).

Toename hulpvraag ouderen in de verslavingszorg Tussen 1998 en 2007 is het aantal hulpvragen voor alcoholproblematiek door 55-plussers sterk toegenomen (Trimbos-instituut, 2009). Ook bij jongere leeftijdsgroepen is er een toename in de hulpvraag, maar vanaf 55 jaar is deze toename duidelijk groter. Dat wil niet zeggen dat de alcoholproblematiek ook het grootst is bij ouderen. Bovendien is de hulpvraag een afgeleide maat van het echte aantal probleemdrinkers. Slechts een fractie van de probleemdrinkers zoekt hulp, dus het feitelijke aantal probleemdrinkers zal veel groter zijn.

5.4.4 Roken

Roken van invloed op ziekten, sterfte en kwaliteit van leven

Roken verhoogt de kans op verschillende vormen van kanker, COPD, coronaire hartziekten en tal van andere ziekten en aandoeningen. Ook typische ouderdoms- aandoeningen, zoals gezichtsstoornissen en heup- fracturen, hangen samen met roken. Roken hangt samen met een verminderd cognitief functioneren (Nooyens et al., 2008). Ook gaat roken gepaard met een lagere

kwaliteit van leven en levert het in de totale bevolking vergeleken met andere risicofactoren de hoogste bijdrage aan de ziektelast (Hoeymans et al., 2010). Ouderen die op hun 65e stoppen met roken, winnen daarmee nog 1,9 gezonde levensjaren en overlijden gemiddeld 1,5 jaar later (CZM, 2010). In de totale volwassen bevolking winnen niet-rokers 4,6 gezonde levensjaren en 4,0 levensjaren ten opzichte van rokers (Hoeymans et al., 2010).

Percentage rokers lager bij ouderen dan bij andere leeftijdsgroepen

Het percentage rokers onder ouderen is lager dan in andere volwassen leeftijdsgroepen. In 2009 rookt 15% van de zelfstandig wonende ouderen, ten opzichte van 27% in de hele bevolking (zie tabel 5.5). Ook binnen de groep ouderen zien we dat het percentage rokers bij de oudste ouderen lager is dan bij de jongste ouderen. Een verklaring voor de afname van het percentage rokers naarmate men ouder wordt, is dat weinig ouderen nog beginnen met roken, terwijl er meer ouderen stoppen met roken. Bovendien speelt vroegtijdige sterfte onder rokers een rol: rokers worden gemiddeld minder oud.

Oudere mannen roken meer dan oudere vrouwen Net als in andere volwassen leeftijdsgroepen is het percentage rokers hoger bij oudere mannen dan bij oudere vrouwen (zie tabel 5.5). In de hele volwassen populatie is het aandeel rokers hoger bij laagopgeleiden dan bij hoogopgeleiden, maar deze opleidingsverschillen zien we niet (significant) terug bij ouderen (De Korte et al., 2010; Feenstra et al., 2009).

Sinds 2001 is het percentage rokers bij ouderen afgenomen van 18 naar 15% (CBS StatLine, 2009). Deze dalende trend zien we ook bij andere volwassen leeftijdsgroepen terug.

5.5 Persoonsgebonden determinanten

Zelfmanagement bepalend voor kwaliteit van leven Zelfmanagement krijgt steeds meer nadruk bij ouderen. Het gaat om ‘het vermogen en de vaardigheid van een persoon om ook op oudere leeftijd een zekere mate van balans en welbevinden te ervaren ondanks aan de leeftijd gerelateerde verliezen, met als doel een zo optimale kwaliteit van bestaan te behouden of te bereiken’ (Vilans, 2007). Juist ouderen krijgen vaak te maken met vaak negatieve veranderingen in hun leven, zoals toenemende Tabel 5.5 Percentage rokers bij ouderen naar leeftijd en geslacht in 2009 (Bron: CBS StatLine).

Totaal (%) Mannen (%) Vrouwen (%)

Totaal 65+ 15 18 13

65-74 17 19 14

gezondheidsproblemen, het verlies van geliefden of een noodgedwongen verhuizing. De manier waarop zij daarmee omgaan is mede bepalend voor hun kwaliteit van leven (zie ook tekstblok 5.2).

5.5.1 Lichaamsgewicht

Overgewicht vergroot risico op lichamelijke en psychische aandoeningen

(Ernstig) overgewicht vergroot in het algemeen de kans op verschillende lichamelijke en psychische aandoeningen (zie

voor een overzicht Visscher et al., 2010). Zo kan ernstig overgewicht bijvoorbeeld leiden tot diabetes, hart- en vaatziekten, verschillende soorten kanker en artrose. Ook depressie en angststoornissen hangen samen met overgewicht. Ondergewicht is een belangrijke risicofactor voor osteoporose, maar ook voor vermoeidheid, een lage lichaamstemperatuur, maag- en darmklachten en problemen met hart- en bloedvaten.

De Body Mass Index (BMI) is een gangbare maat om overgewicht of ondergewicht vast te stellen. De BMI geeft de verhouding aan tussen lengte en gewicht. Bij ouderen is