• No results found

4. WELKE MATERIËLE BELANGEN VAN DE GEZINSMIGRATIEREFERENT

4.3. Afwijzingsgrond: middelenvereiste (3 voorbeelden)

4.3.1. Het materiële belang van baanbehoud (2 voorbeelden)

In een zaak van 20 augustus 2008 stond de afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning van een Amerikaanse vrouw centraal. De verblijfsvergunning was afgewezen omdat haar Nederlandse echtgenoot (referent) niet voldeed aan het middelenvereiste. Het stel was al twintig jaar getrouwd en had van 1987 tot 2000 in de Republiek Ierland gewoond en tussen 2000 en 2004 in de Verenigde Staten. Bij beschikking van 17 maart 2005 was haar aanvraag voor een verblijfsvergunning afgewezen. Op 20 november 2007 werd haar bezwaar daartegen ongegrond verklaard. Het geschil draaide om de vraag of de referent voldeed aan de voorwaarden die werden gesteld ten aanzien van de duurzaamheid van de middelen van bestaan uit arbeid als zelfstandige. Er werd vastgesteld dat de referent op enig moment wel voldeed aan het middelenvereiste, doch niet op het moment van de aanvraag. Vervolgens beriep de vreemdeling zich op artikel 8 EVRM en overwoog de rechtbank:

‘In het onderhavige geval is de rechtbank gebleken dat eiseres en haar echtgenoot al vele jaren samen zijn en inmiddels meer dan 20 jaar zijn getrouwd. Hoewel zij financieel in moeilijke omstandigheden hebben verkeerd, hebben eiseres en haar echtgenoot hier te lande nimmer een beroep gedaan op de openbare kas. Referent

is er voorts in geslaagd hier te lande een goed lopende onderneming op te bouwen, waarmee hij thans een stabiel inkomen genereert. Door verweerder is ter

zitting niet weersproken dat thans wel aan het middelenvereiste wordt voldaan. De rechtbank voegt hieraan nog toe dat de gezondheidssituatie van eiseres niet goed is, hetgeen de opbouw van een nieuw bestaan in haar land van herkomst

bemoeilijkt. Gelet op deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd dat het belang van verweerder bij een restrictief toelatingsbeleid zwaarder moet wegen dan het belang van eiseres bij de door haar gewenste voortzetting van het gezinsleven in Nederland’.161

Het materiële belang van de referent om zijn baan te behouden – waardoor hij uiteindelijk wel voldeed aan het middelenvereiste – werd door de rechtbank gebruikt als argument om te oordelen dat het besluit van de staatssecretaris niet voldoende was gemotiveerd. Opvallend genoeg werd de zaak enkel beslist op artikel 8 EVRM, terwijl de vreemdeling ook een beroep had gedaan op het Unierecht. De Verblijfsrichtlijn was voor het bestreden besluit reeds omgezet in nationale wetgeving,162 waardoor de vreemdeling een recht op gezinshereniging kon ontlenen aan de richtlijn. De rechtbank gaf echter geen motivering voor de afwezigheid van het Unierecht in deze zaak.

Op 30 april 2014 oordeelde de Afdeling over de vraag hoe het inkomen van een zelfstandige berekend moest worden.163 Vanwege de neutrale bewoording van de Afdeling is het niet helemaal duidelijk dat er in feite werd geoordeeld over het materiële belang van de referent om zijn baan te behouden. Als zelfstandig ondernemer zonder personeel diende de referent nog minimaal één jaar na de aanvraag te beschikken over voldoende duurzaam en zelfstandig netto-inkomen. Dit inkomen werd berekend op basis van inkomsten uit het verleden. De staatssecretaris klaagde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat noch uit het toepasselijke wettelijk kader, noch uit het beleid van de staatssecretaris kon worden afgeleid dat ‘dat het inkomen van zelfstandigen uitsluitend wordt bepaald door het gemiddeld maandinkomen te bepalen in één boekjaar en voorts ten onrechte heeft overwogen dat er ruimte is om het gemiddelde maandinkomen vast te stellen in een tijdvak dat langer is dan één, dan wel anderhalf jaar. […] Volgens het beleid dient de berekening van het gemiddeld maandinkomen te zien op één boekjaar’.164 De Afdeling kwam echter tot dezelfde conclusie als de rechtbank Middelburg en verklaarde het beroep van de staatssecretaris ongegrond. In deze uitspraak was er geen sprake van een daadwerkelijke belangenafweging omdat de grief van de staatssecretaris een technisch-juridische grief is. De referent werd enkel genoemd in rechtsoverweging 3.2.:

161 Rb. Den Haag zp. Utrecht 20 augustus 2008, ECLI:NL:RBSGR:2008:BE9631, JV 2008/400, r.o. 2.15. 162 Besluit van 25 augustus 2006, Stb. 2006, 456.

163 ABRvS 30 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1656, 201308558/1/V1. 164

ABRvS 30 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1656, 201308558/1/V1, r.o. 3 52

‘De echtgenoot (hierna: de referent) bij wie de vreemdeling verblijf beoogt, heeft

een schildersbedrijf en is werkzaam als zelfstandige zonder personeel. Niet in

geschil is dat referent over het boekjaar 2012 in vergelijking met eerdere afgesloten boekjaren een in negatieve zin afwijkend bedrijfsresultaat heeft geboekt en het gemiddelde inkomen in dat jaar onder het in artikel 3.74, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000 bedoelde normbedrag ligt. Voorts is niet in geschil dat het boekjaar van zijn onderneming gelijk loopt met een kalenderjaar. De mvv-aanvraag is ingediend op 3 januari 2013’.165

En vervolgens in rechtsoverweging 3.3.:

Vast staat dat zowel ten tijde van de aanvraag als ten tijde van het nemen van de besluiten het afgesloten boekjaar en het lopende boekjaar van de onderneming van referent tezamen niet reeds een periode van ten minste anderhalf jaar besloegen. Volgens het aangehaalde beleid dient reeds daarom het voorlaatste afgesloten boekjaar mede in aanmerking te worden genomen. Door bij het beoordelen of

referent aan het middelenvereiste voldoet uitsluitend het laatste afgesloten boekjaar 2012 in aanmerking te nemen heeft de staatssecretaris, gelet op het vorenstaande, het besluit ondeugdelijk gemotiveerd’.166

De laatste zinsnede bevat een verwijzing naar Chakroun, waarin het HvJEU duidelijk heeft gemaakt dat een mechanische toepassing van de regels niet door de beugel kan en de Lidstaten verplicht zijn om de omstandigheden van elke aanvraag individueel te beoordelen. De Afdeling leverde in deze zaak vergelijkbare kritiek op de staatssecretaris.

4.3.2. Overig

In de twee bovenstaande uitspraken was het voldoen aan het middelenvereiste impliciet verbonden met het materiële belang van baanbehoud. In de uitspraak van 21 september 2010 speelde dit materiële belang echter geen rol en werd er ook geen rekening gehouden met andere materiële belangen van de gezinsmigratiereferent. Begin 2009 diende een Nigeriaanse moeder een mvv-aanvraag in voor zichzelf en haar vier kinderen met als doel

165 ABRvS 30 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1656, 201308558/1/V1, r.o. 3.2. 166

ABRvS 30 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1656, 201308558/1/V1, r.o. 3.3. 53

gezinshereniging bij echtgenoot/vader (referent). De referent had sinds 18 juni 2008 een verblijfsvergunning onder de beperking verblijf vanwege een medische noodsituatie. De referent had diabetes en deze ziekte kon niet worden behandeld in Nigeria. Op het moment van de aanvraag van de moeder en vier kinderen kwamen zij niet in aanmerking voor de mvv, want het verblijfsrecht van de referent was tijdelijk. Tijdens de besluitvormingsprocedure kreeg de referent een niet-tijdelijke verblijfsvergunning op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap Vreemdelingenwet (oud). De moeder en de vier kinderen konden nu wel in aanmerking komen voor een mvv, mits zij voldeden aan de overige voorwaarden voor gezinshereniging. Op dit punt wierp de staatssecretaris het middelenvereiste tegen. Het beroep van de moeder op artikel 8 EVRM en de stellingname dat de staatssecretaris niet was ingegaan op de gestelde objectieve belemmering om het gezinsleven in Nigeria uit te oefenen vanwege de medische situatie van de referent, leidde tot een gegrond beroep. De rechtbank laat echter de rechtsgevolgen van het besluit in stand vanwege het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) van de IND.

‘Uit het advies blijkt dat niet aannemelijk is dat ten tijde van de bestreden besluiten een medische noodsituatie zou ontstaan wanneer referent zou terugkeren naar Nigeria’.167

In deze zaak werd volledig voorbij gegaan aan het belang van de referent om zijn verblijfstatus te behouden en de rechtbank besteedde verder geen aandacht aan de feitelijke situatie waarin de referent zou verkeren als hij terugkeerde naar Nigeria. Deze afwezigheid niet echter niet verassend, want de feitelijke toegankelijkheid van behandelingsinstellingen speelt volgens vaste jurisprudentie geen rol in de belangenafweging.168 De Afdeling vernietigde deze uitspraak, maar deed dit niet op grond van enig materieel belang van de referent. De uitspraak werd vernietigd vanwege de ouderdom van het BMA-rapport.169