• No results found

7. De gevolgen van het ontvangen van hulp

7.1 Afhankelijkheid versus zelfstandigheid

Het ontvangen van hulp maakt de vrouwen afhankelijk van de hulpverlenende. De informanten die toeslagen ontvangen van de belastingdienst, alle vrouwen die ik heb gesproken behalve Dionne, zeiden allemaal dat ze het zonder deze toeslagen niet zouden redden. Dit plaatst hen in een kwetsbare positie, als de overheid hen kort op de toeslagen hebben ze een probleem. Toch vinden de meeste vrouwen die ik heb gesproken het niet vervelend dat ze afhankelijk zijn van de toeslagen van overheid en stellen ze ook niet als doel om geen toeslagen meer te ontvangen. Dit bevestigt wat Tonkens heeft gesteld: mensen zijn liever afhankelijk van de overheid (Tonkens, 2014, p. 90). Er lijkt geen sprake te zijn van schaamte bij het ontvangen van overheidshulp in de vorm van subsidies, ondanks dat dat wel een gevolg is van de participatiesamenleving (Ibid., p. 89). Het ontvangen van een uitkering voelt anders. Anouk (23), die tijdens haar zwangerschap in de bijstand zat, verwoorde het verschil tussen toeslagen en een uitkering als volgt:

Want dat krijg iedereen, dat is persoonsgebonden en ik heb ook niet het gevoel… Ik ben er natuurlijk wel afhankelijk van want als ik het niet zou krijgen, nou dan zou ik hier niet eens kunnen wonen. Maar het zit niet in m’n hoofd dat ik er afhankelijk van ben, want ik weet dat ik dat sowieso krijg.

Anouk vond het “echt vreselijk” om een bijstandsuitkering te ontvangen omdat ze een negatief beeld over de bijstand heeft: het idee dat “je niet voor jezelf kunt zorgen”. Dorien (44) heeft haar bijstandsuitkering nodig om rond te komen, maar vindt het niet prettig om hiervan afhankelijk te zijn. Hoe zij zichzelf ziet als bijstandsgerechtigde komt overeen met het beeld dat er bestaat over overheidsafhankelijke mensen, namelijk dat zij niet voldoen aan het ideaal van zelfredzame burgers die hun steentje bijdragen (Tonkens, 2009, p. 1):

Dat voelt voor mij ook heel zwaar, ik denk van ik leef op kosten van de samenleving. […] Met WW bijvoorbeeld vind ik het dan anders, weetje dat bouw je op, dat is een

verzekering waar je elke maand aan bijdraagt, en dit niet. Maar ja ik vind het zelf ook niet prettig.

Doordat de overheid in hun discourse benadrukt dat iedereen zichzelf moet kunnen voorzien in eigen onderhoud (Verhoeven, 2013, p. 13) maakt dat zowel Dorien als Anouk het

ontvangen van een uitkering als negatief (hebben) ervaren, omdat zij het stigma hebben geïnternaliseerd.

Jolanda (49) ontvangt wel overheidstoeslagen, maar verdient net te veel om gemeentelijke toeslagen te ontvangen. Ze vindt het “van de zotte” dat wanneer ze minder zou werken, eigenlijk meer geld zou hebben, omdat ze nu nét teveel verdiend om toeslagen van de gemeente te krijgen. Toch vindt ze het ook prettig dat ze niet meer afhankelijk is van de gemeentelijke toeslagen:

Maar aan de andere kant, denk ik van ik heb hen in die zin, ik hoef m'n hand niet meer op te houden. Dat was ook wel iedere keer een heel gedoe dan moest je er heen en dan moest je alles weer laten zien. Nou dat vond ik wel heel vervelend iedere keer, iedere keer weer je handje ophouden. Ik wil het gewoon zelf weer redden.

Iedere keer weer alle persoonlijke informatie geven is voor meer moeders een probleem. Om hulp te kunnen ontvangen vanuit de (lokale) overheid moeten zij zich verantwoorden. Ook de manier van communiceren werd als onprettig ervaren. Dorien omschreef dat als volgt:

Als je bij de gemeente komt voor een aanvraag en er wordt tegen je gepraat, en je wordt behandeld alsof je een crimineel bent, terwijl de drempel om daarheen te gaan is al best wel hoog.

De hulp vanuit de (lokale) overheid veroorzaakt verdere stigmatisering en schaamte (Grootegoed, Bröer, & Duyvendak, 2013, p. 9). Voor alleenstaande moeders leidt deze verdere stigmatisering ertoe dat zij niet meer om hulp vragen bij de overheid (Grootegoed, Bröer, & Duyvendak, 2013, p. 9). Dit is één van de gevolgen van de participatiesamenleving (Grootegoed, Bröer, & Duyvendak, 2013, p. 9; Tonkens, 2015). Dorien lost het nu zelf op en ook Sophie heeft geen vertrouwen meer in overheidshulp: “Dus sindsdien heb ik ook zoiets

Afhankelijk van het sociale netwerk

De verwachting was dat alleenstaande moeders wel hulp moeten ontvangen van hun naasten, en zo de negatieve gevolgen maar op de koop toe moeten nemen (Vuijsje & Groen, 2017, p. 47). Een van deze negatieve gevolgen is bemoeienis met de keuzes die de moeders maken (Ypeij, 2005, pp. 167-168). Sommige vrouwen die ik heb geïnterviewd ervaarden dit wanneer zij hulp kregen van anderen. Sophie (25) vindt het “lastig” dat ze financiële steun van haar vader en oom nodig heeft, “omdat er ook bepaalde verwachtingen bijkomen”:

Je levert toch een stukje privacy in vind ik want op het moment dat mensen, klinkt misschien vreemd, maar meebetalen aan je, eigen ze zich ook wel bepaalde rechten toe. Door je persoonlijkere vragen stellen wanneer ze je zien. Vragen stellen waar je het geld nou aan uitgeeft, wat ik ook een vrij persoonlijk iets vind om te moeten verantwoorden. Wanneer Dominique (24) geld van haar ouders moet lenen om rond te kunnen komen krijgt zij een preek over financiën van haar vader.

Naast dat afhankelijkheid ervoor zorgt dat de vrouwen zich moeten verantwoorden, ervoer een paar vrouwen ook een ander gevolg wat ik niet ben tegengekomen in de literatuur: Bij Dominique en Sophie wordt het feit dat de familieleden hulp geven er “bijgehaald” in persoonlijk conflicten. Dominique zegt hierover:

Soms dan hebben we een persoonlijk conflict en dan gaan me ouders het een beetje boven m’n hoofd houden dat ze oppassen, of dan gaan ze zeggen dan ga ik niet meer oppassen. Ze chanteren er een beetje mee dat is iets wat ik zelf heel, dat maakt mij heel boos, want ten eerste je weet dat ik niet anders kan dus nu probeer je me een soort van te chanteren. En ten tweede, je ziet je kleinkind omdat je van je kleinkind houdt, niet voor mij, dus dat maakt me heel kwaad. En dat doen ze wel, dat doen ze echt.

Oppassen kan ook bemoeienis met de opvoeding opleveren (Ypeij, 2005, pp. 167-168). Anouk (23) en Joyce (31) ervaren invloed op de opvoeding niet als bemoeienis. Anouk zegt er wat van tegen haar moeder wanneer ze iets echt niet, of anders wil en haar moeder geeft hier ook gehoor aan. Daarnaast vindt zij het, net als Joyce, niet erg dat het een beetje anders gaat

wanneer de kinderen bij oma zijn. Dominique en Sophie zien dit wel als bemoeienis, omdat hun ouders niet de opvoeding volgen die zij hun kind willen geven:

Doordat Sophie zich niet gerespecteerd voelde door haar moeder heeft ze uiteindelijk het contact met haar verbroken. Dit leidde ook tot het wegvallen van haar hulp. Ze ervaart ook bemoeienis met de opvoeding door haar vader, maar ze kan niet zonder zijn hulp. Dit geeft de afhankelijkheidspositie goed weer. Beide vrouwen, Dominique en Sophie, zouden liever niet afhankelijk zijn van het oppassen of de financiële steun van hun ouders, zodat het niet boven hun hoofd kan worden gehouden of zodat ze geen bemoeienis hoeven te ervaren, maar ze kunnen niet zonder deze steun. Dit maakt ook dat afhankelijkheid van familie voor hen meer onzekerheden met zich meebrengt dan afhankelijkheid van professionele hulp. Wanneer iemand door omstandigheden geen hulp meer kan bieden, of de persoonlijke relatie wordt verstoord, dan valt de hulp weg. Dominique heeft hiervan de directe gevolgen ervaren:

Dat heb ik laatst gehad, een groot conflict met m’n ouders gehad, toen wilde ik hem ook niet meer brengen, maar toen kon ik ook niet werken. En m’n baas is daar toen heel erg… Ik heb toen gezegd tegen m’n baas dat m’n moeder ziek was en is het na een paar weken weer goed gekomen, toen was m’n moeder echt ziek dus toen had ik weer geen oppas dus ja toen is m’n contract niet verlengd.

De vrouwen willen geen hulp ontvangen van vrienden. Sophie lijkt het “heel verstorend” voor de relatie en Jolanda is bang dat het “scheef gaat” wanneer zij financiële steun van vrienden zouden ontvangen. Voor alleenstaande moeders is het moeilijker om te verantwoorden naar zichzelf dat ze hulp van vrienden krijgen zonder daar wat voor terug te geven (Nelson, 2000, p. 313). Dit levert hen een afhankelijkheidspositie op die ze niet willen (Ibid.).

“[…] Met m’n zoontje is het wel anders, omdat zij natuurlijk, omdat hij is ook weleens bij hen en ik ben heel duidelijk in mijn manier van opvoeden wat ze wel en niet mogen doen. En daar luisteren ze niet altijd naar, dus dat is wel frustrerend, maar ik kan ook niet zeggen oh dan komt ie niet meer want ik heb ze wel nodig qua oppas.” (Dominique) “En het is gewoon, het niet serieus nemen van serieuze wensen en daarbij van je bent nog jong, en ik [Sophies moeder] weet beter hoe het moet. En ja het stiekem wegen en het echt ja betuttelend omgaan en gewoon rechtsreeks tegen mij ingaan als moeder.” (Sophie)

Wederkerigheid

Wederkerigheid bleek niet vanzelfsprekend te zijn bij het ontvangen van hulp (Nelson, 2000, p. 291). Dit werd bevestigd door de vrouwen die ik heb gesproken. De meeste hebben niet het idee dat hun familieleden of vrienden wat terugverwachten voor de hulp die zij geven.

Moniek vindt dit zeker geen vanzelfsprekendheid, en ook Jolanda zou het niet fijn vinden als anderen verwachten dat ze iets terugkrijgen voor de hulp die ze geven. In tegenstelling tot de respondenten in het onderzoek van Nelson (Ibid., p. 313), ervaren de meeste vrouwen die ik heb gesproken het wel als vanzelfsprekend dat hun ouders hen helpen zonder dat zij wat teruggeven. Alleen Sophie (25) heeft het idee dat er wat tegenover de hulp staat die ze ontvangt van haar oom en vader, namelijk een plek in het leven van haar zoontje. Dit komt ook doordat zij voornamelijk contact met hen heeft door haar zoontje, want voordat hij was geboren was er geen contact:

Want het is natuurlijk niet een gift omdat ze ons zo lief vinden. Nee, het is ook een beetje, een stukje, de relatie is gecompliceerd en we willen bijspringen maar verwachten er ook wat voor terug. Ja er is toch een bepaalde mate van controle dan.

Toch doen of geven de meeste vrouwen soms wel wat terug. Iets terug doen terwijl dit niet de afspraak is of wordt verwacht, kan ook het gevoel van afhankelijkheid verminderen of zelfs wegnemen (Nelson, 2000, p. 312). Joyce (31) neemt haar moeder en zus af en toe mee uiteten om haar dankbaarheid te laten blijken.Dionne (41) ontvangt niet alleen hulp van haar moeder maar biedt ook hulp aan haar, waardoor dit een wisselwerking is. Mede hierdoor voelt zij zich onafhankelijk. Jolanda (49) vindt het lastig dat haar partner haar af en toe financiële of

materiële hulp biedt. Door hem dan te helpen voelt ze zich zelfstandiger. Om diezelfde reden betaalt ze een bedrag dat haar ouders hebben afbetaald wel terug, ondanks dat dat van hen “helemaal niet hoeft”.

Het zelf doen

Zelfstandigheid is een van de speerpunten binnen de participatiesamenleving (Verhoeven, 2013, pp. 12-13). Daarnaast kan het voor alleenstaande moeders een gevoel van trots opleveren wanneer zij zelfstandig zijn (Nelson, 2000, p. 304). Ook in de gesprekken die ik heb gehouden kwam het vaak terug dat de moeders “onafhankelijk willen zijn”, “het zelf willen doen” en “zelfstandig willen zijn”. De vrouwen die geen geld ontvangen van familie of vrienden gaven aan dat ze het fijn vinden dat ze niet afhankelijk zijn van het geld van

anderen. Anouk (23) krijgt geen geld van familie of vrienden en noemde zichzelf daarom onafhankelijk ondanks de financiële steun vanuit de overheid. Dit bevestigt het beeld dat mensen liever niet afhankelijk zijn van familie (Tonkens, 2014, p. 90). Dionne (41) is blij dat ze het zelf doet, maar de drang naar zelfstandigheid en het zelf willen regelen zorgt ervoor dat ze het moeilijk vindt om hulp te vragen. Hierdoor probeert ze soms te veel alleen te doen. Ook Moniek (46), die oudere kinderen heeft is blij dat ze alleen incidenteel hulp ontvangt:

Ik ben trots op dat ik onafhankelijk ben dat ik gewoon mijzelf red en dat ik eigenlijk geen hulp nodig heb.

De vrouwen die momenteel financiële steun ontvangen van hun familie willen wel zelfstandig zijn. Sophie, Dorien en Jolanda benadrukken alle drie dat ze volwassen vrouwen zijn dus liever niet afhankelijk zijn van anderen omdat ze op een leeftijd zijn, dat ze zelf

verantwoordelijk (willen) zijn. Dorien, die 44 is, en Jolanda, die 49 is, willen beide gezien hun leeftijd “het zelf doen”.