• No results found

Om hulp vragen in de participatiesamenleving : een kwalitatief onderzoek naar alleenstaande moeders met een klein budget

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Om hulp vragen in de participatiesamenleving : een kwalitatief onderzoek naar alleenstaande moeders met een klein budget"

Copied!
55
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Om hulp vragen in de participatiesamenleving

Een kwalitatief onderzoek naar alleenstaande moeders met een klein budget

Bachelorscriptie Sociologie Maaike Jans 11069236 maaike.jans@student.uva.nl 25 juni 2018

(2)
(3)

Voorwoord

Voor u ligt de scriptie ‘Om hulp vragen in de participatiesamenleving: Een kwalitatief onderzoek naar alleenstaande moeders met een klein budget’. Dit afstudeeronderzoek heb ik uitgevoerd als afsluiting van mijn bachelor Sociologie aan de Universiteit van Amsterdam. Ik wil mijn begeleiders Carolien Bouw en Gerben Moerman bedanken voor de fijne begeleiding en ondersteuning tijdens mijn afstudeerproces. Bovenal wil ik mijn informanten bedanken dat zij met mij in gesprek zijn gegaan en zich kwetsbaar hebben durven opstellen. Nu dit achter de rug is kijk ik uit naar volgend studiejaar waarin ik blijf studeren aan de afdeling Sociologie om een masterprogramma te volgen.

Maaike Jans

23 juni, Amsterdam

“Mijn oudste dochter zei ooit van, die had een hekel aan geschiedenis, ik kijk liever niet achterom ik kijk liever vooruit.” – Moniek

(4)
(5)

Inhoudsopgave

1. Inleiding ... 6

2. Alleenstaande moeders in de participatiesamenleving ... 8

2.1 Van klassieke verzorgingsstaat naar participatiesamenleving ... 8

2.2 Alleenstaand moederschap met weinig financiële middelen ... 9

2.3 Hulp vanuit het sociale netwerk ... 11

3. (G)een vangnet voor alleenstaande moeders? ... 14

3.1 Onderzoeksvraag ... 14

3.2 Belangrijke begrippen ... 14

3.3 Semigestructureerde interviews ... 15

3.4 Acht alleenstaande moeders ... 15

3.5 Mijn rol ... 16

3.6 Beschouwing ... 17

4. Profielen informanten ... 18

5. Verzorger en kostwinner ... 22

5.1 Ideeën over de financiële situatie ... 22

5.2 Ideeën over de rol als moeder ... 24

5.3 Omgaan met de huidige situatie en toekomstbeeld ... 26

6. Wat voor hulp en door wie? ... 28

6.1 Rijksoverheid, lokale overheid en instanties ... 28

6. 2 Het sociale netwerk ... 30

6.2.1 Financiële en materiële hulp ... 30

6.2.2 Oppassen en huishoudelijke hulp ... 32

6.2.3 Emotionele steun ... 34

6.2.4 Voorwaarden voor het ontvangen van hulp ... 35

7. De gevolgen van het ontvangen van hulp ... 38

7.1 Afhankelijkheid versus zelfstandigheid ... 38

7.2 Schaamte en stigma ... 43

7.3 Dankbaarheid en begrepen voelen ... 45

7.4 Een vangnet ... 47

8. Conclusie ... 49

(6)

1. Inleiding

Tijdens mijn studie Sociologie ben ik geïnteresseerd geraakt in onderwerpen als burgerschap, zorg en beleid. Voornamelijk de rol van de verzorgingsstaat in relatie tot het idee van de ‘participerende burger’ vind ik een boeiend spanningsveld. Bij veel onderwerpen rondom burgerschap spelen economische omstandigheden een grote rol. Voornamelijk mensen met weinig financiële middelen bevinden zich in een kwetsbare positie. Uit onderzoeken komt naar voren dat armoede samenhangt met een slechtere psychische en fysieke gezondheid en leidt tot stigmatisering. Vergeleken met mensen met meer financiële middelen hebben mensen met weinig geld minder kansen en mogelijkheden. Het onderzoek naar mensen in een

financieel kwetsbare positie vind ik van groot belang en daarom wilde ik voor mijn scriptie “iets met armoede doen”.

Over het algemeen gaat het goed in Nederland. Het Sociaal en Cultureel Planbureau heeft onderzocht hoe Nederland ervoor staat en dit is vergeleken met 25 jaar geleden een stuk beter (SCP, 2017). Ondanks dat het niet altijd zo voelt door de negatieve informatie die iedere dag tot ons komt, zijn Nederlanders gezonder, gelukkiger en het is veiliger. De welvaart is over het algemeen toegenomen, maar de kloof tussen arm en rijk neemt ook toe. In vergelijking tot 25 jaar terug leven er nu meer mensen onder de armoedegrens en onder hen veel kinderen (CBS, 2017). Mensen onder de lage-inkomensgrens hebben minder vertrouwen in hun medemens, minder vertrouwen in rechters, de politie en het leger (CBS, 2018, p. 77).

Tijdens mijn zoektocht naar informatie over armoede viel op dat alleenstaande ouders met minderjarige kinderen kwetsbaar zijn. Zij lopen een groter risico om in armoede te belanden dan tweeoudergezinnen of huishoudens zonder kinderen. Alleenstaande moeders lopen hierbij een groter risico dan alleenstaande vaders en ook de hoeveelheid kinderen (hoe meer kinderen hoe kwetsbaarder) is van invloed op dit risico (CBS, 2018, p. 35; SCP, 2016). In 2016 kwam armoede het vaakst voor onder huishoudens met een alleenstaande moeder met minderjarige kinderen (Ibid.). Dit trok mijn aandacht en vervolgens kwam ik steeds meer berichten tegen over de arbeidsparticipatie van moeders, over hoe alleenstaande moeders de zorg- en kostwinnertaken combineren, en van wie zij hulp krijgen om het hoofd boven water te houden.

In 2009 heeft antropologe Annelou Ypeij onderzoek gedaan naar alleenstaande moeders in armoede, waarbij zij (met hulp van anderen) honderden vrouwen heeft geïnterviewd. In haar onderzoek vergelijkt ze groepen vrouwen van verschillende etnische afkomst, kijkt ze naar

(7)

genderverschillen binnen de samenleving en hoe de vrouwen de eindjes aan elkaar knopen. Ook heeft ze de gevolgen van de afhankelijkheid van de overheid en van het sociale netwerk onderzocht. Uit haar onderzoek kwam naar voren dat hun rol als moeder benadrukt wordt door henzelf en door de samenleving, maar dat ook van hen verwacht wordt dat zij (genoeg) werken zodat ze niet afhankelijk zijn van uitkeringen. Deze vrouwen ervaren stigmatisering vanuit overheidsinstanties en vanuit de eigen omgeving. Dit stigma is voelbaar bij het ontvangen van hulp en dat leidt ertoe dat sommige van deze alleenstaande moeders niet om hulp vragen (Ypeij, 2009, pp. 177-179).

Een samenleving is altijd in beweging, en nu, tien jaar later, is er veel veranderd ten opzichte van de tijd waarin Ypeij haar onderzoek uitvoerde. Er is een omslag gaande waarbij Nederland verandert van een “klassieke verzorgingsstaat” naar een “participatiesamenleving”, zoals genoemd in de troonrede van 2013. De overheid trekt zich gedeeltelijk terug en burgers moeten hun eigen verantwoordelijkheden nemen. Door middel van het beleid, wat zich in de praktijk uit in strengere regelgeving, wordt erop aangestuurd dat burgers een beroep doen op de eigen omgeving of juist anderen te hulp schieten.

Uit het onderzoek van Ypeij bleek al dat alleenstaande moeders hulp ontvangen van de overheid en van de eigen omgeving. De verandering in de richting van een

participatiesamenleving leidt ertoe dat hulp ontvangen van de overheid niet meer zo vanzelfsprekend is waardoor een eigen sociaal vangnet nog belangrijker wordt. Met dit in mijn achterhoofd besloot ik om mij te focussen op het sociale netwerk van alleenstaande moeders met een klein budget. Het idee hierachter is dat deze vrouwen niet voldoende hulp krijgen van de overheid, waardoor zij door hun financiële situatie zijn aangewezen op hulp vanuit hun sociale omgeving. Ik wil onderzoeken wat deze verandering betekent voor alleenstaande moeders met weinig financiële middelen. Met dit onderzoek wilde ik deze vrouwen de mogelijkheid geven om over hun ervaringen te vertellen en erachter komen hoe zij het ervaren om hulp te ontvangen, op wie zij een beroep doen en wat dit betekent voor hen. Ik ga de volgende vraag onderzoeken door middel van een kwalitatieve aanpak: In hoeverre, en van wie, ontvangen alleenstaande moeders met een klein budget binnen de

(8)

2. Alleenstaande moeders in de participatiesamenleving

2.1 Van klassieke verzorgingsstaat naar participatiesamenleving

Aan het eind van de jaren ’70 ontstond er veel kritiek op de Nederlandse verzorgingsstaat. De punten van kritiek veronderstelde dat de verzorgingsstaat te duur en te paternalistisch was waardoor mensen hun verantwoordelijkheidsgevoel verloren. Er was voor het eerst een aanzet voor een activerende verzorgingsstaat, ook wel de participatiesamenleving genoemd. Het doel was dat de burgers niet meer afhankelijk van de overheid zouden zijn. In de loop der jaren werd er bezuinigd en burgers werden aangespoord autonomer te worden (Verhoeven, 2013, pp. 12-13). Het overheidsbeleid nam een liberale wending en deze koers werd doorgezet. In 2013 werd in de troonrede voor het eerst gesproken van een participatiesamenleving en in 2015 werd de Participatiewet ingevoerd (Rijksoverheid, z.j.).

De verzorgingsstaat is dus niet afgeschaft maar in verandering. De kernwaarden productiviteit, zelfredzaamheid en eigenverantwoordelijkheid staan in de

participatiesamenleving centraal en zijn terug te vinden in de Participatiewet (Rijksoverheid, z.j.). Er wordt beleid gevoerd waarin naar voren komt dat er wordt gestreefd naar

zelfredzaamheid van iedere burger. Dit betekent dat alle volwassenen hun steentje bij moeten dragen aan de samenleving en zoveel mogelijk in hun eigen onderhoud moeten voorzien (Tonkens, 2009, p. 1). Daarnaast wordt verwacht dat men niet alleen voor zichzelf zorgt, maar ook voor anderen (Verhoeven, 2013, p. 13). De burgers zijn aangewezen op de eigen

omgeving (Ibid., p. 14).

Er wordt door politici gesteld dat de participatiesamenleving noodzakelijk is omdat er nu te veel zorg gaat naar mensen die het niet nodig hebben en deze zorg moet gaan naar mensen die het wel nodig hebben (Tonkens, 2014, p. 89). Van de groep mensen die de zorg vanuit de overheid niet echt nodig heeft, wordt verwacht dat zij eigen verantwoordelijkheid nemen of hulp aan familie of vrienden vragen. Tonkens schetst drie gevolgen die kunnen voortkomen uit dit idee: degenen die zorg nodig hebben gaan zich ervoor schamen dat zij hulp nodig hebben, ze moeten vaker hulp vragen aan hun familie of vrienden en er bestaat een kans dat ze in een sociaal isolement raken (Ibid.). Dit betekent dat mensen zijn aangewezen op hun familieleden, maar mensen zijn liever afhankelijk van hulp van de overheid dan van hun familie stelt Tonkens (Ibid., p. 90). Niet iedere burger die hulp nodig heeft beschikt over een sociaal netwerk dat hulp kan bieden. Ook willen sommige mensen niet bij vrienden of kennissen aankloppen omdat ze hen niet willen belasten met hun hulpvraag (Ibid.).

(9)

De participatiesamenleving gaat niet alleen over de verdeling tussen overheidstaken, het aandeel van ‘de markt’ en de taken van de burgers, maar het gaat ook over gevoelens. Gevoelens van schuld aangaande de eigen situatie of schaamtegevoelens wanneer

overheidshulp nodig is (Tonkens, 2015). Uit een onderzoek van Grootegoed, Bröer en Duyvendak, gehouden onder mensen met een beperking of chronische ziekte, blijkt dat hulp vragen aan de overheid leidt tot gevoelens van schaamte en tot verdere stigmatisering van hen als hulpbehoevenden. Om dit te voorkomen maakten sommige respondenten geen aanspraak op benodigde overheidshulp en losten het liever zelf op (Grootegoed, Bröer, & Duyvendak, 2013, p. 9). De vraag is of alleenstaande moeders met weinig geld worden gezien als degenen die écht overheidshulp nodig hebben en of zij ook schaamte ervaren als gevolg van de

hulpvraag. In Ypeij’s onderzoek uit 2004 kwam naar voren dat alleenstaande moeders in armoede vinden dat ze zelf verantwoordelijk zijn, maar tegelijkertijd zeggen ze ook de voorzieningen van de verzorgingsstaat nodig te hebben (Ypeij, 2004, pp. 389-399).

2.2 Alleenstaand moederschap met weinig financiële middelen

Hoe de financiële situatie wordt ervaren kan per persoon verschillen. Uit onderzoek van Engbersen blijkt dat “Armoede niet hetzelfde is als zich arm voelen” (Engbersen, 1991, p. 10). Armoede kan gedefinieerd worden aan de hand van het minimale inkomen dat iemand nodig heeft om in zijn of haar bestaan te voorzien (en dat van de kinderen). “Arm voelen” is een gevoel van onzekerheid en achterstelling ten opzichte van andere mensen (Ibid.).

Engbersen benadrukt dat het meten van armoede erg moeilijk is en doet daarom een poging om zes kenmerken van ”moderne armoede in Nederland” uiteen te zetten. Aangezien de samenleving altijd in verandering is en er meer dan twintig jaren zijn verstreken sinds het onderzoek van Engbersen, zijn niet alle kenmerken even toepasbaar. Zo stelt hij dat “permanente staatsafhankelijkheid” een kenmerk is van “moderne armoede” (Ibid., p. 14), terwijl in de huidige samenleving beleid wordt gevoerd met als doel mensen onafhankelijker te maken van de staat. De auteur stelt ook dat het sociale isolement een kenmerk is van “moderne armoede” en dit zou betekenen dat mensen met weinig geld weinig of geen mensen hebben om op terug te vallen (Ibid., p. 13).

Naast dat Engbersen stelt dat armoede leidt tot sociale uitsluiting van deelname aan de samenleving, omdat zij niet hetzelfde welvaartsniveau als de anderen hebben (Engbersen, 1991, p. 11), leidt armoede ook tot stigmatisering. Uit een Brits onderzoek van Chase en Walker wordt duidelijk dat “arme” mensen worden gestigmatiseerd (Chase & walker, 2013,

(10)

komt voort uit de afkeuring vanuit de samenleving omdat men niet aan de verwachting voldoet (Ibid., p. 752). Alleenstaande moeders die een uitkering ontvangen ervaren ook deze stigmatisering, dit blijkt uit het onderzoek van Ypeij naar alleenstaande moeders in armoede (Ypeij, 2009, p. 159). Zij worden op een bepaalde manier gekarakteriseerd: “werkloze arbeidskrachten wier verzorgende taken vrijwel geheel worden ontkend” (Ypeij, 2004, p. 400). Zij voldoen niet aan het beeld van “zelfstandige vrouwen die moederschap met werk goed kunnen combineren” (Ibid.). Mensen met een laag inkomen zijn zich bewust van het beeld dat anderen van hen hebben, maar er kan ook ‘interne schaamte’ ontstaan omdat mensen zelf vinden dat ze hebben gefaald. Dit kan een algemeen gevoel zijn of opspelen in specifieke situaties waarbij ouders met weinig geld zien dat zij bepaalde dingen niet kunnen bieden aan hun kinderen en andere ouders wel (Chase & Walker, 2013, p. 744).

Uit Nederlands onderzoek blijkt ook dat niet de levensstandaard kunnen bieden die gebruikelijk is, iets is waar alleenstaande moeders onzeker over zijn (Nederlands

Jeugdinstituut, 2015, p. 10). Ypeij stelt dat dit nog verder gaat dan onzekerheid. De vrouwen in haar onderzoek gaven aan dat zij door hun financiële situaties zichzelf zien als minder goede moeders (Ypeij, 2009, p. 109). De meeste vrouwen in Ypeij’s onderzoek vonden het vaak moeilijk om hun kind te voorzien in alle materiële benodigdheden. Zo konden ze niet met hun kind op vakantie zoals de andere kinderen in de klas wel deden en gaven ze hun kind met sinterklaas één cadeautje (Ibid., p. 112). Het geld dat ze te besteden hadden ging wel naar kleding, omdat veel van de vrouwen het belangrijk vonden dat ze er naar de buitenwereld representatief uitzien (Ibid.). Laten zien aan anderen dat het goed met hen en de kinderen gaat, is ook een manier om verdere stigmatisering te voorkomen. Zij willen anderen niet het idee geven dat ze niet goed voor hun kind kunnen zorgen (Nederlands Jeugdinstituut, 2015, p. 10). Daarnaast bedenken de meeste ouders die weinig te besteden hebben oplossingen om hun kinderen toch te voorzien in bepaalde materiële behoefte (Van der Hoek, 2005, p. 30; Ypeij, 2009, p. 61). Zij gaan creatief om met hun inkomen, plannen hun uitgaven en het beetje geld dat over is besteden ze aan hun kinderen, vrijwel niet aan zichzelf (Ypeij, 2009, p. 113). Alleenstaande moeders kunnen niet de taken delen met de vader en zijn hierdoor zowel kostwinner als verzorger. Bij een tweeoudergezin is de thuiswonende partner degene die de moeder het meest ondersteunt in de opvoeding, maar bij alleenstaande moeders ontbreekt deze ondersteuner (Blaauw, 2011, p. 4). Ypeij stelt dat de rol van alleenstaande moeders is verschoven van voltijd-verzorgers naar arbeidskrachten, maar dat hierbij geen opschaling van de kinderopvang heeft plaatsgevonden. Deze absolute scheiding tussen werk en huishouden komt voor uit het kostwinner-verzorgermodel afgeleid van een tweeoudergezin (Ypeij, 2004,

(11)

p. 384). Het is voor alleenstaande ouders niet mogelijk om enkel arbeidskracht te zijn, met name wanneer er niet voldoende kinderopvang is, en wanneer zij enkel verzorger zijn zullen ze afhankelijk worden van de overheid. Evenwicht vinden tussen werk en gezin is belangrijk voor de moeders, omdat een verstoorde balans negatieve gevolgen kan hebben (Valgaeren & Van Aerschot, 2007, p. 298). Belgische sociaal wetenschappers Valgaeren en van Aerschot onderscheiden twee conflicten: het privé-werkconflict waarbij er door het werk problemen ontstaan in het gezinsleven, en het werk-privéconflict waarbij het gezinsleven negatieve invloed heeft op het werk (Ibid., pp. 300-301). Uit de kwantitatieve studie van de Belgische onderzoekers blijkt dat werkenden vooral negatieve invloed van hun werk op hun gezinsleven ervaren. Deze problemen zijn met name gerelateerd aan tijd: de respondenten kunnen door hun werk niet de gewenste tijd aan hun gezinsleven besteden (Ibid., p. 319). Hoewel het onderzoek zich niet specifiek richt op alleenstaande moeders, of vaders, blijkt wel dat het hebben van “sociale steunrelaties” van belang is in het combineren van werk en gezin (Ibid., p. 325).

2.3 Hulp vanuit het sociale netwerk

Het ontvangen van steun vanuit het sociale netwerk is voor alleenstaande moeders met een klein budget belangrijk. Sociale contacten kunnen hen niet alleen financiële hulp bieden, maar ook emotioneel steunen. Steun ervaren van de sociale omgeving kan de stress ten gevolge van de financiële situatie verlichten en kan bevorderlijk zijn voor de opvoeding van de kinderen (Nederlands Jeugdinstituut, 2015, pp. 9-11). Het hebben van een sociaal vangnet geeft moeder en kind ook bepaalde zekerheden: financiële hulp van anderen kan ervoor zorgen dat de vrouwen rond kunnen komen (Ibid., p. 13). Maar, alleenstaande moeders blijken weinig steun en toegankelijke hulp te hebben. Dit komt door stigmatisering bij officiële instanties en in de eigen omgeving. Afkeuring van de familie kan ervoor zorgen dat de moeders geen steun van hen ervaren (Ibid., p. 14). Ook het vermijden van schaamte, als gevolg van die stigmatisering, of het behouden van de trots kan ertoe leiden dat alleenstaande moeders niet om hulp vragen (Ypeij, 2009, p. 177). Daarnaast vragen sommige moeders niet om hulp omdat ze vinden dat het hun eigen verantwoordelijkheid is (Ibid., p. 178). Wanneer alleenstaande moeders wel om hulp vragen moeten zij een drempel over van schaamte en vernedering (Nelson, 2000, p. 313). Toch blijkt uit onderzoek naar ouders en kinderen in armoede dat de meeste van de

ondervraagde respondenten hulp krijgt vanuit het eigen sociale netwerk (Van der Hoek, 2005, p. 30). Dit geldt ook voor alleenstaande moeders. Uit het onderzoek van Ypeij blijkt dat

(12)

Deze hulp zorgt er voornamelijk voor dat ouders hun kinderen kunnen voorzien in de basisbehoeften zoals eten en kleding (Van der Hoek, 2005, p. 30). Daarnaast leenden of kregen de vrouwen soms geld of werden ze geholpen in het huishouden, uitgenodigd om te komen eten of anderen pasten op hun kinderen (Ypeij, 2009, p. 30). Ook kregen ze

emotionele steun van vrienden of familie (Ibid.; Van der Hoek, 2005, p. 30). Maar, het ontvangen van hulp heeft ook negatieve gevolgen. Ze voelen zich soms vernederd en willen daarom wat terugdoen maar hebben deze kans niet. Ook zorgt het ontvangen van hulp ervoor dat de vrouwen bemoeienis ervaren, waarbij degenen die hulp gaven zich bemoeiden met de keuzes van de vrouwen (Ypeij, 2009, pp. 167-168).

Dat familie, en dan voornamelijk de moeders van de vrouwen (dus de oma’s), te hulp schieten blijkt ook uit het boek eindeloos ouderschap van Vuijsje en Groen. Zij hebben met een journalistieke invalshoek de ‘andere groep’ geïnterviewd; degenen die hulp geven. Alleenstaande moeders doen vaak een beroep op de nabije kring, zij helpen door op de

kinderen te passen (Vuijsje & Groen, 2017, p. 47), of de familie helpt financieel door een deel van de kinderopvang te betalen (Ibid., p. 94). Zonder hulp is het lastig voor de vrouwen om een goed leven te hebben (Ibid, p. 49). Zij leveren hun onafhankelijkheid in voor de hulp waar ze niet zonder kunnen (Ibid., p. 100). Tegelijkertijd overschrijden ook de opa’s en, voornamelijk, oma’s hun grenzen. Zij passen vaste dagen in de week op en maken zo dus een groot deel uit van de opvoeding van het kind, terwijl ze eigenlijk echt opa en oma willen zijn. Of ze staan hun kinderen nog steeds financieel bij, en weten niet goed hoe ze moeten vertellen dat ze daar nu echt mee gaan stoppen (Ibid., p. 94). De meeste opa’s en oma’s zeggen hier niets voor terug te hoeven, maar sommigen zouden een blijk van waardering wel fijn vinden (Ibid., p. 64).

Onduidelijkheid over wederkerigheid kan ook een gevolg zijn van het ontvangen van hulp. Uit Amerikaans onderzoek van socioloog Margaret Nelson, naar alleenstaande moeders en sociale steun blijkt dat wederkerigheid niet vanzelfsprekend is (2000, p. 291). De vrouwen die hulp ontvingen van iemand met dezelfde levensomstandigheden en dezelfde mate van hulpbehoevendheid gaven of deden wat terug in ruil voor de hulp die zij van hen kregen (Ibid., p. 312). Wanneer de vrouwen hulp ontvingen van familieleden of vrienden die meer middelen hadden dan zijzelf, konden zij vanwege hun financiële situatie niet iets teruggeven van dezelfde waarde. Zij verantwoorden dit op diverse manieren: benadrukken wat zij in non materiële zin voor de hulpgevers doen; dat zijzelf en hun kinderen in leven kunnen blijven door de hulp zien als tegenprestatie; de mogelijkheid om iemand te helpen zien als beloning voor de hulpverlener (Ibid.). De vrouwen vonden het makkelijker om hulp van familie te

(13)

ontvangen (dan van vrienden of kennissen), omdat ze bij hen een van deze strategieën konden gebruiken. Het werd echter niet als vanzelfsprekendheid aangenomen dat familieleden hulp bieden zonder dat er spraken is van directe wederkerigheid (Ibid., p. 313). De strategieën van wederkerigheid gebruikten de vrouwen ook om hulp te ontvangen maar niet afhankelijk te zijn. De vrouwen hebben hulp nodig van hun naasten, maar willen ook zelfstandig zijn en halen er ook trots uit wanneer dit lukt (Ibid., p. 304). Het idee hebben dat het een

wisselwerking is tussen hulp ontvangen en geven, geeft de vrouwen het gevoel dat zij onafhankelijk zijn (Ibid., p. 312).

(14)

3. (G)een vangnet voor alleenstaande moeders?

3.1 Onderzoeksvraag

Binnen dit onderzoek staat de ervaring van de alleenstaande moeders centraal. De volgende probleemstelling wordt onderzocht: In hoeverre, en van wie, ontvangen alleenstaande moeders met een klein budget binnen de participatiesamenleving hulp en wat betekent het ontvangen van (geen) hulp voor hen?

Dit zal ik onderzoeken middels diverse deelvragen:

- Hoe is het om een alleenstaande moeder met een klein budget te zijn? - Van wie krijgen alleenstaande moeders hulp?

- Wat voor soort hulp ontvangen alleenstaande moeders? - Wat zijn de redenen om wel hulp of geen hulp te ontvangen? - Wat betekent het ontvangen van hulp voor alleenstaande moeders? - Welke gevoelens treden erop als gevolg van de hulpvraag?

3.2 Belangrijke begrippen

Het aantal mensen dat in armoede leeft wordt door het SCP gemeten middels de

“basisbehoeftengrens”, die is vastgesteld (op basis van een eenoudergezin met twee kinderen) op 1470 euro per maand, en de “niet-veel-maar-toereikendgrens”, die is vastgesteld op 1610 euro (SCP, 2016). Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS, 2018) kijkt naar het aantal huishoudens dat in armoede leeft. Het CBS zet het inkomen van deze huishoudens af tegen de “lage-inkomensgrens” van 1560 euro per maand voor een eenoudergezin met twee kinderen. Maar armoede is relatief volgens Engbersen (Engbersen, 1991, p. 10). Mensen met een inkomen onder de armoedegrens definiëren zichzelf niet per se als arm. Het gevoel van armoede hangt nauw samen met de persoonlijke omstandigheden (zijn er extra grote

kostenposten) en de gezinssamenstelling (hoeveel kinderen en in welke leeftijd). Voor mijn onderzoek heb ik daarom gekozen voor de term ‘klein budget’ dat als volgt wordt

gedefinieerd: een minimaal besteedbaar inkomen waarbij er geen tot weinig geld is voor extra’s. Het geld dat er is, is toereikend voor basisbehoeften en ligt rond de grenzen van het CBS en het SCP. Bovenal is belangrijk dat de informanten zelf het idee hebben dat zij een ‘klein budget’ hebben.

De onderzoeksgroep bestaat uit alleenstaande moeders, omdat moeders in vergelijking tot alleenstaande vaders een grotere kans hebben om in armoede te leven. De rol als ouder wordt

(15)

meegenomen in het onderzoek. Er wordt rekening gehouden met de ‘ouderrol’ en dit staat in relatie tot de ‘hulpvraag’, waarbij ik ook kijk of de moeders onderscheid maken tussen hulp ontvangen voor zichzelf en hulp ontvangen voor de kinderen. Hiermee sluit ik aan bij Ypeij, die vond dat vrouwen graag goede moeders willen zijn en eerder hulp vragen voor de kinderen dan voor zichzelf.

Onder ‘hulp’ wordt steun vanuit de overheid of de gemeente verstaan in de vorm van uitkeringen of subsidies. Ook het ontvangen van steun in geld, goederen of advies vanuit hulporganisaties valt hieronder. Er kan ook hulp gevraagd of ontvangen worden vanuit het eigen sociale netwerk.

3.3 Semigestructureerde interviews

Ik heb gebruik gemaakt van semigestructureerde interviews, waarbij een vragenlijst (zie appendix) leidend was, maar deze vragen heb ik niet in alle interviews hetzelfde

geformuleerd. Dit waren interviews van gemiddeld een uur. Het kortste interview duurde 45 minuten en het langste interview één uur en 40 minuten. De semigestructureerde interviews zijn vergelijkbaar met de General Interview Guide Approach zoals omschreven door Turner (Turner, 2010, p. 755). Turner stelt dat hierbij het voordeel is dat er rapport met de respondent wordt opgebouwd, wat ruimte biedt voor vervolgvragen (Ibid.). Door het persoonlijke

onderwerp van dit onderzoek moest er een bepaalde mate van rapport opgebouwd worden. Ypeij (2009) maakte in haar onderzoek ook gebruik van semigestructureerde interviews. Hierdoor kwamen veel ervaringen en gevoelens van de respondenten naar voren.

De analyse is uitgevoerd middels ATLAS.ti. Hierin heb ik de uitgewerkte interviews gecodeerd door middel van thema’s die aansluiten bij de deelvragen. Ook heb ik af en toe dicht op de tekst gecodeerd, waarbij ik concepten die de informanten gebruikten overnam. Er is constant een wisselwerking geweest tussen de empirische data en de theorie. Thema’s uit de theorie zijn gebruikt om te coderen, en concepten uit de interviews zijn vergeleken met de theorie. Als onderzoeker heb ik wel keuzes moeten maken welke onderwerpen uit de

interviews ik wel of niet opnam in het onderzoek. Ik heb hierbij zelf bepaald wat belangrijk was voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag.

3.4 Acht alleenstaande moeders

Uiteindelijk heb ik negen alleenstaande moeders geïnterviewd, waarbij er één vrouw niet over een klein budget beschikt, maar veel financiële middelen heeft. Dit gaf zij zelf ook aan in het

(16)

interview toen ik vroeg naar haar financiële situatie. Ik heb besloten om haar ervaringen niet mee te nemen in mijn onderzoek, omdat zij niet in de onderzoeksgroep valt. Dat zij evengoed bij mij terecht is gekomen wijt ik aan mijn sampling methode. Ik heb gebruik gemaakt van een snowball sampling waarbij ik lijntjes heb uitgezet bij mijn familie, vrienden,

medestudenten en een bericht op facebook heb geplaatst. Deze mensen hebben ook weer lijntjes uitgezet bij hun collega’s of hun familie. Ik denk dat ergens in het doorgeven van het bericht het gedeelte van het kleine budget verloren is gegaan. Doordat ik diverse lijntjes heb uitgezet, verschillen de vrouwen in woonplaats, leeftijd, gezinssamenstelling, financiële situatie en sociaaleconomische achtergrond. In het volgende hoofdstuk zijn profielen geschetst van de vrouwen, hier staat meer informatie over de variatie in achtergrond. Twee interviews zijn afgenomen op openbare plekken, de andere interviews bij de vrouwen thuis. Er waren geen andere volwassenen bij de interviews aanwezig. Bij drie informanten waren de jonge kinderen tijdens het interview in dezelfde ruimte aan het spelen.

3.5 Mijn rol

Tijdens het interviewen merkte ik dat sommige vrouwen er geen moeite mee hadden om te vertellen over hun ervaringen terwijl het voor een aantal emotioneel was om over hun situatie te praten. Ik was dus genoodzaakt om me begripvol op te stellen, met name omdat ik merkte dat de vrouwen naar bevestiging zochten als zij wat vertelden. Ik vond dit soms lastig, omdat ik mij als onderzoeker neutraal op wilde stellen, maar tegelijkertijd ook de bevestiging wilde geven aangezien de informanten zich toch kwetsbaar opstelden. Hierdoor had ik soms het gevoel dat ik hen wat terug moest geven in de vorm van begripvol reageren. Doordat ik relatief jong ben (hoewel wel dezelfde leeftijd als de jonge moeders) en zelf geen kinderen heb, kreeg ik soms het idee dat mijn informanten niet direct geloofden in mijn legitimiteit als onderzoeker en twijfels hadden door mijn gebrek aan levenservaring. Dit zorgden ervoor dat sommige vrouwen zich in eerste instantie wat wantrouwend opstelden en dat ze ervanuit gingen dat ik nog helemaal geen kennis had van het onderwerp. Meestal ging ik daarin mee, ook al wist ik soms wel over welke toeslag of iets dergelijks ze het hadden, zodat ik hen de ruimte gaf om het uit te leggen wat mij weer informatie opleverde. Als alles aan bod was gekomen waar ik het over wilde hebben had ik iets meer de vrijheid om wat uitgebreidere informatie te geven over mijn onderzoek en ook wat over mijzelf te vertellen. Ik merkte dat sommige vrouwen dan toch nog wat informatie gaven die ze daarvoor niet hadden gedeeld, omdat ik in de loop van het gesprek en door open te zijn over mezelf het vertrouwen van de informanten had gewonnen.

(17)

3.6 Beschouwing

Een mogelijke tekortkoming kan zijn dat ik bij sommige interviews sturend ben geweest in mijn vragen. Ik liet dan te veel mijn eigen mening doorschemeren, of wanneer een vraag verkeerd werd geïnterpreteerd gaf ik teveel van het antwoord weg in de vraag. Een voorbeeld hiervan is dat ik soms vroeg: vind je het lastig dat die persoon je helpt? In plaats van: Wat vind je ervan dat die persoon je helpt? Ik heb geprobeerd om de vragen zo open en neutraal mogelijk te stellen, maar soms ben ik erin tekortgeschoten.

Een andere tekortkoming zit hem in de informanten die ik heb geïnterviewd. Ondanks dat ik tevreden ben over mijn sampling methode, blijven er altijd mensen buiten beeld die juist heel interessant hadden kunnen zijn. Ik weet bijvoorbeeld dat een vrouw die in de

onderzoeksgroep valt door een kennis van mij benaderd is, maar zij wilde niet met mij in gesprek omdat ze het te schaamtevol vond. Ook deze vrouwen had ik gehoopt te bereiken voor mijn onderzoek, omdat juist schaamte een belangrijk onderwerp is.

Het is niet mijn bedoeling geweest om een generaliseerbaar onderzoek neer te zetten. Hiervoor is het aantal informanten te klein. Wel wilde ik een beeld geven van de situatie vanuit het oogpunt van de vrouwen zelf. In het volgende hoofdstuk zal ik de vrouwen kort introduceren aan de hand van een profiel.

(18)

4. Profielen informanten

Om iets meer achtergrondinformatie te geven over mijn informanten heb ik acht profielen opgesteld. Dit is geïnspireerd op de profielen van Seidman waarbij hij een inkijkje in het leven geeft van de respondenten. Seidman laat zijn respondenten spreken door de ik-vorm te gebruiken (Seidman, 2006, p. 133). Ik heb ervoor gekozen om dit niet te doen, maar het vanuit mijn oogpunt te schrijven. In de analyse heb ik citaten gebruikt, waardoor dan de stem van m’n informanten zal doorklinken. De namen van de vrouwen heb ik gefingeerd.

Anouk

Anouk is 23 jaar en heeft een dochtertje van 1,5. De zwangerschap was niet gepland en voor de vader ongewenst. Anouk heeft hem niet opgegeven als vader. Ze heeft geen contact met hem, maar wel met zijn moeder en soms wanneer Anouks dochtertje bij oma is zien vader en dochter elkaar. Naast haar taken als moeder studeert Anouk aan een hbo-opleiding,

momenteel werkt ze niet. Moeder en dochter wonen in de Randstad, in een klein

huurappartement met ieder een eigen slaapkamer. Anouks moeder verblijft doordeweeks bij hen. Ze wil haar dochtertje respect voor anderen bijbrengen en wil haar eigen keuzes laten maken. Als ik aankom bij haar huis doet haar moeder open, die gaat zo weg, maar is nu nog even thuis. Anouk was nog aan het douchen en op de bank staat een laptop met een aflevering van Temptation Island. Ze is positief, zelfverzekerd en lijkt zich niet veel zorgen te maken. Als ik wegga geeft ze me een knuffel.

Dorien

Dorien is een vrouw van 44 jaar uit de Randstad. Ze is bewust alleenstaand moeder van een zoontje van 3,5 jaar. De biologische vader is wel bekend en zou aanvankelijk een kleine rol spelen in het leven van haar zoon. Door agressieproblemen van zijn kant is dat niet zo

gelopen. Soms spreken ze op “neutraal terrein” af zodat Doriens zoontje zijn vader toch af en toe ziet. Ze wonen in een koopwoning die ze in financieel betere tijden heeft gekocht. Een appartement dat wel een opknapbeurt kan gebruiken. Ze heeft geen werk, want ze zorgt voor haar zoontje die extra aandacht nodig heeft door een stoornis en heeft laatst de studie

schuldhulpverlening afgerond. In de opvoeding vindt ze het belangrijk dat er structuur, duidelijkheid, warmte en aandacht is voor haar zoontje. Dorien keek tijdens het interview eerst nog de kat uit de boom, waarbij ze een beetje wantrouwend was. Uiteindelijk heeft ze

(19)

heel open over haar situatie verteld, maar ik merkte wel dat ze sommige onderwerpen moeilijk vond.

Joyce

Joyce is 31 jaar en heeft drie kinderen: een zoontje van 1 jaar, dochtertje van 3 jaar, en een dochter van 7 jaar. Toen ze zwanger was van haar zoontje gingen Joyce en de vader van haar kinderen met ruzie uit elkaar. Momenteel is het contact goed en zijn de kinderen één weekend per twee weken bij hun vader. Ze heeft een nieuwe partner, die ook drie kinderen heeft en een “papafiguur” is voor haar kinderen. Ze wonen niet samen, en Joyce is onzeker hoe het zal gaan wanneer ze wel gaan samenwonen. Alle toeslagen zullen dan vervallen. Ze wonen in een sociale huurwoning, waarin alle kinderen een eigen slaapkamer hebben, in een middelgrote stad. Joyce heeft een mbo-opleiding gedaan en werkt drie dagen in de week als ambtenaar. Ze vindt het belangrijk dat haar kinderen structuur hebben. Tijdens het interview bij haar thuis zitten we op een grote hoekbank in een opgeruimde kamer. Joyce vertelt op opgewekte toon over haar ervaringen.

Sophie

Sophie is 25 jaar heeft één kind: een zoontje van 6 jaar en is woonachtig in een middelgrote stad. Op 17-jarige leeftijd raakte Sophie ongepland zwanger. Toen haar zoontje net geboren was is ze weggegaan bij de vader vanwege zijn agressieproblemen. Momenteel speelt hij geen rol in hun leven. Ze heeft een partner met wie ze niet samenwoont. Naast moeder, is Sophie universitair student en heeft ze een bijbaan. Sophie woont met haar zoontje in een woongroep. Ze is veganistisch en houdt zich bezig met ecologisch verantwoord leven, dit geeft ze haar zoontje ook mee. Ze vindt het belangrijk om haar zoontje veiligheid, stabiliteit en een rustige omgeving te bieden. Tijdens het interview oogde ze soms wat nerveus, waarbij ze met haar handen friemelden, maar ze leek geen moeite te hebben met het beantwoorden van de vragen. Dionne

Dionne is een 41-jarige vrouw met twee kinderen. Haar oudste zoon is 22 en haar jongste zoon is 5. Haar dochter is 12,5 jaar geleden overleden op 5-jarige leeftijd. Met de vader van haar oudste zoon en dochter heeft ze een goeie band, en hij is ook een vaderfiguur voor haar jongste zoontje. Zijn vader woont in Suriname. Hij heeft wel contact met zijn zoon en komt jaarlijks naar Nederland. Dionne is Surinaams en heeft ook lang in Suriname gewoond, waar

(20)

woonden ze in Nederland, daarna zijn ze terugverhuisd naar Suriname en sinds een aantal jaar wonen ze weer in Nederland. Ze woont in een middelgrote stad in een sociale huurwoning met haar twee zoons. Ze heeft een mbo-diploma en werkt vier dagen in het onderwijs. Tijdens het interview bij haar thuis, laat ze me foto’s zien van haar familie. Ze is gastvrij en biedt me tijdens het interview drinken, koekjes en avondeten aan.

Moniek

Moniek van 46 is moeder van drie kinderen: een dochter van 16, een zoon van 19 en een dochter van 21. Haar oudste dochter woont op zichzelf en haar zoon woont bij zijn vader. Toen Moniek een paar jaar geleden terugkwam van vakantie had haar toenmalige man haar spullen ingepakt. Na bijna 25 jaar samen zijn ze toen gescheiden. Moniek heeft sporadisch contact met de vader van haar kinderen en is niet te spreken over hoe hij zijn rol als vader vervult. Ze woont in een middelgrote stad in een huurwoning met haar jongste dochter. Ze werkt parttime in de zorg, en ze maakt af en toe schoon. Daarnaast volgt ze een studie om bij te scholen. Tijdens het interview bij haar thuis aan de keukentafel is ze hartelijk en open. Zonder gene vertelt ze over haar situatie.

Dominique

Dominique is een 24-jarige alleenstaande moeder van een zoontje van 3 jaar. Dominique kwam erachter dat ze zwanger was van haar zoontje toen ze net een punt had gezet achter de relatie met de vader, omdat hij agressief was. De vader heeft zijn zoontje niet erkent.

Momenteel hebben Dominique en haar zoontje beide geen contact met hem. Haar zorgtaken combineert ze met een baan van drie tot vier dagen in de week als pedagogisch medewerker. Ze woont samen met haar zoontje in de Randstad in een ruim huis dat zij particulier huurt van haar ouders. Dominique geeft haar zoontje mee dat hij zijn emoties mag tonen en goed zijn woorden moet gebruiken. Ze spoort hem aan om zichzelf te zijn en goede keuzes te maken. We spreken af in een café dichtbij haar werk. Ze ziet er stoer uit, met tatoeages en piercings, en is recht voor z’n raap.

Jolanda

Jolanda is 49 jaar en heeft een dochter van 13 en een zoon van 14. Een aantal jaar geleden is ze gescheiden van de vader van haar kinderen. Haar ex-man was gewelddadig. Ook kwam ze er toentertijd achter dat hij grote schulden had gemaakt, waardoor zij uiteindelijk in een armoedige situatie is gekomen. Jolanda en de kinderen hebben momenteel geen contact met

(21)

de vader. Ze wonen in een huurhuis in een provinciestadje. Jolanda heeft een mbo-diploma en werkt vier dagen in de cosmeticabranche. Voor het interview ga ik naar Jolanda’s huis. Het is een ruim huis, met tuin en hoge plafonds. Ze wonen hier net een paar maanden, dus alles ziet er nieuw uit. Jolanda oogt verzorgd en opgewekt. Ze vertelt veel uit zichzelf en is open over haar situatie, maar heeft er wel bewust voor gekozen om haar kinderen de deur uit te sturen voor het interview.

(22)

5. Verzorger en kostwinner

Uit de literatuur blijkt dat van alleenstaande moeders wordt verwacht dat ze de volledige rol van verzorger en van kostwinner op zich nemen (Ypeij, 2004, p. 384). Dit kan negatieve gevolgen hebben op het werk van de vrouwen en het gezinsleven (Valgaeren & Van Aerschot, 2007, p. 298). Alle ballen hooghouden als alleenstaande moeder met een klein budget is dan ook altijd weer een uitdaging, zo zegt Sophie, van 25: “Je heb wel alle taken, je hebt wel alle rollen, maar het zijn heel weinig middelen”.

5.1 Ideeën over de financiële situatie

Zoals Engbersen stelt is armoede een relatief begrip, “arm zijn” staat niet gelijk aan “arm voelen” (Engbersen, 1991, p, 10). De vrouwen die ik heb gesproken hebben dan ook allemaal een verschillende financiële situatie zowel concreet: wat is het inkomen en waaruit vergaren ze dat inkomen, als hoe het voelt: hoe omschrijven zij hun eigen financiële situatie en hoe kijken ze hier tegenaan. Hierbij is ook de aanloop naar de huidige economische positie van invloed, sommige vrouwen komen van ver en hebben slechtere tijden gekend en sommigen hadden het hiervoor juist beter. Jolanda, die door toedoen van haar ex-man veel schulden had, had voor de scheiding een luxeleven, heeft vervolgens in een zeer slechte situatie gezeten en heeft het nu juist weer wat beter. Ze gaf aan dat als de situatie niet was verbeterd, ze niet in gesprek had gewild over haar ervaringen en omstandigheden. Over het algemeen waren de vrouwen die ik heb geïnterviewd positief over hun huidige situatie en mede hierdoor wilden zij een interview geven.

Desondanks heb ik wel één vrouw gesproken, Dorien van 44, die momenteel echt niet veel te besteden heeft. Zij gaf aan dat zij en haar zoontje in armoede leven. Ze is de enige vrouw die ik heb gesproken die op dit moment een bijstandsuitkering ontvangt. Uit onderzoek blijkt dat armoede stress veroorzaakt en ervoor zorgt dat mensen niet volledig mee kunnen doen in de maatschappij (Nederlands Jeugdinstituut, 2015, p. 9; Engbersen, 1991, p. 11). Dorien bevestigt dat haar economische omstandigheden diverse, negatieve, gevolgen hebben: “Je leeft continu weetje als zo’n elastiek waar de rek bijna uit is” en “als een broek die altijd maar zo strak zit”. Ze benadrukte wel dat het niet haar eigen schuld is dat ze in deze situatie is gekomen. Het bedrijf waar zij voorheen werkte ging failliet en haar zoontje heeft extra zorg nodig vanwege zijn stoornis. Ook Jolanda, die door toedoen van haar ex-man schulden kreeg,

(23)

ziet de financiële situatie niet als haar eigen schuld. Zij vertrouwde haar ex-man en geeft aan dat dit in principe iedereen kan overkomen die vertrouwt op zijn of haar partner. Hoewel de vrouwen zichzelf dus niet de schuld geven, vinden ze het wel belangrijk om te benadrukken dat zij niet schuldig zijn aan de situatie. Het nadenken over schuld past binnen de omslag naar de participatiesamenleving. Middels beleid en politieke retoriek wordt de eigen

verantwoordelijkheid benadrukt waardoor mensen in een minder fortuinlijke positie wel moeten nadenken over hun eigen aandeel in de situatie (Tonkens, 2015).

De meeste vrouwen, op Dorien na, waren redelijk optimistisch over de situatie ondanks de omstandigheden. Iedereen gaf aan niet veel geld te hebben, dat het krap is en dat ze bewust met geld moeten omgaan, maar de meesten waren ook tevreden. De Surinaamse Dionne omschreef als volgt hoe zij zich over de financiële situatie voelt:

Maar ja je kant niet zeggen je leeft vrij, nee ik leef niet vrij, ik let wel echt op m'n centjes, ik let ook op m'n boodschappen, je let wel op. Kijk ik kan wel alles eten en ik heb altijd geleerd, als ik iets lust als ik zoiets van ik heb nu trek in krab, koop ik het en ik maak het weetje. […] Ik red het nog wel met wat ik krijg, dus daarom ben ik ook wel happy dat ik het met het beetje wat ik krijg, dat ik het daarmee red.

Uit onderzoek blijkt dat alleenstaande moeders met weinig geld manieren hebben om met hun financiële situatie om te gaan; ze gaan inventief met hun geld om en bedenken creatieve alternatieven (Van der Hoek, 2005, p. 30). De vrouwen die ik heb geïnterviewd doen dit ook. Om met de situatie om te gaan passen de vrouwen zich aan, aan de middelen die ze hebben. Er waren ook maar weinig moeders die écht wensen voor zichzelf hebben die ze nu niet kunnen veroorloven. Een aantal willen wel graag op vakantie of een keer dingen kunnen kopen zonder altijd zo na te denken. Maar, dit zijn dromen voor in de toekomst en ze schikken ze zich naar de situatie. Ze houden hun inkomsten en uitgaven bij, kopen

boodschappen in de aanbieding, kopen kleren in de “uit-uit-uitverkoop”, sparen zegels bij de supermarkt en doen leuke dingen met de kinderen die geen of weinig geld kosten. De meeste informanten gaven aan dat het wel moeilijk voor ze is dat ze van tevoren niet hadden

verwacht dat ze in een situatie zoals waar ze nu in zitten terecht zouden komen. Bij Dorien is dit een opeenstapeling van omstandigheden. Dorien ontvangt een uitkering, ze is werkloos en er zijn gezondheidsproblemen bij haar zoontje. Engbersen noemt dit een “meervoudige

(24)

vrouwen liggen er andere redenen aan de verandering van financiële situatie ten grondslag. Moniek, van 46, en Jolanda, van 49, hadden voor hun scheiding een luxer leven doordat hun toenmalige partner een goed inkomen had. Sophie (25) en Dominique (24) hadden vooraf verwacht dat er meer hulp zou zijn, waardoor ze de situatie niet hadden voorzien. Sophie zegt hierover:

Ik vind [mijn zoontje] fantastisch, en ik zou het nu niet anders willen, maar als ik van tevoren had kunnen overzien. Van hoe heftig het zou worden, dan weet ik niet of ik dezelfde keuze had gemaakt.

Naast dat de informanten hun huidige financiële situatie relateren aan hun voorgaande situatie, relateert een enkeling haar economische positie ook aan de financiële situatie van anderen, wat volgens Engbersen een kenmerk is van “arm voelen” niet “arm zijn” (1991, p, 10). Sommige vrouwen merkten op dat zij blij zijn dat ze in ieder geval geen schulden hebben. Joyce (31) die parttime werkt, licht uit dat er mensen zijn die het slechter hebben:

Maar er was iemand op Facebook die was op zoek naar kleding en die maakt daar dan weer pakketjes voor, voor gezinnetjes die het slechter hebben dan ik zeg maar. Ja dat vind ik een goed doel want ik weet hoe het is om het financieel nou ja op dat moment geen zekerheid te hebben.

De ernst van de financiële situatie en de aanleiding bepalen voor een deel het zelfbeeld van de vrouwen. Het zelfbeeld bepaald dan ook mede de keuze om wel of geen hulp te ontvangen, hier wordt in hoofdstukken 6 en 7 dieper op in gegaan.

5.2 Ideeën over de rol als moeder

Naast dat de vrouwen kostwinner zijn, zijn ze ook moeder. Uit eerder onderzoek bleek dat alleenstaande moeders met weinig financiële middelen soms het idee hebben dat ze geen goede moeder zijn, omdat ze hun kinderen niet de gewenste levensstandaard kunnen bieden (Ypeij, 2009, p. 109). Alle informanten die ik heb gesproken spreken dit idee tegen, zij zijn tevreden over de bezittingen en de mogelijkheden die zij hun kinderen kunnen bieden.

Allemaal gaven ze aan dat ze hun kinderen in ieder geval de basisbehoeften kunnen bieden, al dan niet met behulp van anderen. Anouk, van 23, benadrukte dat haar dochtertje “niets

(25)

speelgoed in huis was. Geen van de vrouwen leek het idee te hebben dat zij hun kinderen tekortdoen. Dionne, met twee zoons van 5 en 22 jaar, zei hierover:

[…] Het belangrijkste, het belangrijkste wat ik ze kan geven, dat geef ik ze, voor zover ik weet dat zij dat nodig hebben. Al zeg ik het zelf (lachend). Een bordje eten en ja dat geef ik ze, dus ik heb wel zoiets van meer als dat kan ik niet.

Alleenstaande moeders kunnen deze standaard bieden, omdat hun kinderen voor gaan (Ypeij, 2009, p. 113). Dominique (24) vertelde dat als ze aan het einde van de maand krap zit ze eerst zorgt dat haar zoontje avondeten heeft, en desnoods eet zij zelf crackers. Ook Dorien stipte een gelijksoortige situatie aan:

Voor hem, eten en drinken, dat hij goed verzorgd is, dat is dan het belangrijkste. Van de tandpasta knippen we alles open, dan ben ik aan het schrapen, crème voor m'n gezicht ofzo echt tot de laatste druppel.

De moeders vinden hun kinderen het belangrijkste, dus besteden ze het meeste geld aan hen en alleen als er iets overblijft is dat voor henzelf. Dit komt overeen met de uitkomsten van Ypeij’s onderzoek. Het welzijn van de kinderen staat voorop voor de vrouwen of zoals Moniek het verwoorde: “je bent zo gelukkig als je ongelukkigste kind”. Sommige dingen zijn niet alleen onbetaalbaar voor de vrouwen, maar zijn ook niet mogelijk omdat de vrouwen het alleen moeten regelen. Hierin komt duidelijk naar voren wat het ontbreken van een

(thuiswonende) partner voor gevolgen heeft (Blaauw, 2011, p. 4). Joyce, moeder van drie jonge kinderen, zou bijvoorbeeld graag met haar kinderen op vakantie willen, maar naast dat, dat duur is ziet zij het ook niet zitten omdat ze “de handjes” er niet voor heeft. Het alleen zijn zorgt voor meer uitdagingen, aangezien de vrouwen hun tijd moeten verdelen tussen een inkomen genereren en voor hun kind te zorgen. Sophie, de 25-jarige student, wil bijvoorbeeld meer tijd hebben voor haar zoontje: “Ja in thuis zijn, daar schiet ik echt in te kort”. Dit in tegenstelling tot Anouk, de 24-jarige student, zij vindt dat ze voldoende tijd heeft voor haar dochtertje van 1,5:

Je kan niet 24/7 met je kind zijn en ik zie d’r natuurlijk elke avond, elke ochtend, ze slaapt bij mij soort van. In de nacht haal ik haar altijd uit bed, dan wil ze bij mij. Dus ik heb

(26)

gewoon genoeg tijd met haar hoor, ja vind ik wel. […] Ik heb liever gewoon hoe het nu is vind ik het perfect.

Bij Sophie is er dus sprake van een privé-werkconflict waarbij haar gezinsleven lijdt onder de hoeveel tijd die er nodig is voor haar werk en studie (Valgaeren & Van Aerschot, 2007, p. 300). Anouk is juist tevreden met de balans tussen studie en privé. De moeders met jonge kinderen gaven aan dat ze alles goed moeten plannen. Ze moeten zorgen dat er boodschappen zijn, de huishoudtaken moeten worden gedaan, de kinderen moeten worden verzorgd en de meeste hebben een baan en/of studeren. Het plannen is voor hen een manier om het evenwicht tussen werk en gezin te behouden en zo de negatieve gevolgen van onbalans te vermijden (Ibid., p. 298).

5.3 Omgaan met de huidige situatie en toekomstbeeld

Doordat de vrouwen alles draaiende moeten houden en niet de financiële middelen hebben om bepaalde taken uit handen te geven, zorgt dit er soms voor dat ze niet genoeg tijd hebben voor zichzelf. Terwijl uit onderzoek blijkt dat ook de kinderen er profijt van hebben als de moeder in haar materiële en emotionele behoefte wordt voorzien (Nederlands Jeugdinstituut, 2015, p. 11). Een aantal moeders, met jonge kinderen, geeft aan dat zij graag tijd zouden hebben om te kunnen sporten, iets wat nu niet mogelijk is omdat ze dan geen oppas voor de kinderen hebben. Ook willen sommigen af en toe een momentje voor zichzelf om even niets te hoeven. Sophie, van 25, en Moniek, van 46, die nu beide een opleiding doen zeggen niet genoeg tijd te hebben, als ze zouden willen, voor hun studie.

Dat sommige studies aantonen dat alleenstaande moeders vaak een klein sociaal netwerk hebben (Nederlands Jeugdinstituut, 2015, p. 14), kan komen door het tijdgebrek. Een paar informanten gaf aan dat het onderhouden van sociale contacten lastig is te combineren met alle andere dingen die zij om handen hebben. Dit komt ook, zegt Joyce (31), doordat er geen partner is:

Het is dat je de kinderen in bed hebt, dat je vaak ook met vrienden naja wat je zei je sociale kring die moet je erg naar je toe halen. Je hebt niet een man thuis waarbij je zegt: ‘joh ga jij lekker voetbal kijken, ik ga effe bij vriendinnen koppie doen’.

(27)

Dit geeft goed het verschil weer tussen het hebben van een tweeoudergezin en een eenoudergezin: geen partner om de opvoedtaken mee te delen (Blaauw, 2011, p. 4). De informanten kijken (redelijk) positief naar de toekomst. Anouk, die een hbo-opleiding volgt, ziet deze financiële situatie als tijdelijk, zij heeft er het volste vertrouwen in dat ze een goede baan krijgt na haar studie. Een aantal vrouwen is bezig met het vinden van nieuw werk zodat zij meer gaan verdienen, waaronder Dorien die hoopt dat ze meer mogelijkheden heeft wanneer haar zoontje naar de basisschool gaat. Sommigen denken erover om weer te gaan studeren naast hun baan. Bovenal zijn de meesten trots op zichzelf, dat ze het alleen doen, op hun kinderen en op de vooruitgang die ze al hebben geboekt: “Als iemand wat over m'n situatie vraagt, zeg ik nou het is klaar, ik heb een leuk huis, kinderen zijn op de rit, en een leuke baan, klaar” (Jolanda).

(28)

6. Wat voor hulp en door wie

In hoofdstuk 5 heb ik de situatie van de informanten geschetst. Ik heb omschreven hoe zij tegen de situatie aankijken en er mee omgaan, maar de vrouwen staan er niet alleen voor. Uit onderzoek van Ypeij bleek al dat alle vrouwen, die zij heeft geïnterviewd, hulp krijgen van familie en vrienden (Ypeij, 2009, p. 177). Door de overgang naar een participatiesamenleving is het sociale netwerk wellicht nog belangrijker geworden.

6.1 Rijksoverheid, lokale overheid en instanties Hulp van de rijksoverheid

De vrouwen die ik heb geïnterviewd worden door de overheid financieel gesteund, ondanks dat de rol van de overheid af zou nemen binnen de participatiesamenleving (Tonkens, 2009, p. 1). De alleenstaande moeders die ik heb gesproken krijgen allemaal kindgebonden budget. Ook ontvangt bijna iedereen zorg- en huurtoeslag. Alleen Dionne, van 41, ontvangt dit niet, omdat zij hiervoor net te veel verdient met haar baan. Sophie en Anouk krijgen iedere maand een bedrag van DUO, omdat zij studeren en alleenstaand moeder zijn. Dorien krijgt een bijstandsuitkering. Voor de kinderopvang krijgen de moeders kinderopvangtoeslag, hierdoor kunnen ze de crèche, dagopvang, naschoolse en/of voorschoolse opvang betalen. Een aantal moeders gaf aan dat meer dagen kinderopvang te duur voor hen zou worden, terwijl sommige moeders zeiden dat ze door de toeslag vijf dagen in de week kinderopvang kunnen afnemen. De informanten hebben de toeslagen die zij ontvangen nodig om rond te kunnen komen. Tegen het idee van de participatiesamenleving in zijn zij dus toch afhankelijk van de overheid (Verhoeven, 2013, pp. 12-13). Anouk (23) is als enige positief over de overheid. Ze vindt dat het “heel goed geregeld is in Nederland” en dat je “heel veel vergoed krijgt”. Voor de andere vrouwen geldt dat zij blij zijn met de financiële hulp, maar ze vertelden ook dat ze het nét aan redden met de toeslagen en dat de overheid verder geen hulp biedt. Er is dus overheidshulp, maar alleen in de vorm van toeslagen en dit vinden de meeste moeders niet genoeg. Die ervaring komt wel overeen met het idee van de participatiesamenleving: minder hulp vanuit de overheid (Tonkens, 2009, p. 1). Dominique (24) zei over de overheidshulp:

(29)

Het is allemaal minder geworden, minder hulp, alles is op gekort zeg maar. Dus ja ik weet niet, ik had gewoon meer verwacht van de overheid.

Ook Jolanda is niet te spreken over de steun vanuit de overheid:

Maar dat neemt niet weg dat ik wel vind, dat de overheid, ik vind vrouwen in deze situatie, wel in de steek laten. Dat wil ik echt wel benadrukken.

Hulp van de lokale overheid

De vrouwen die ik heb gesproken krijgen vrijwel geen hulp vanuit de lokale overheid, oftewel gemeenten. Alleen Dorien heeft een pas van haar gemeente, omdat ze een bijstandsuitkering ontvangt, waarmee ze uitstapjes kan maken met haar zoontje. Een aantal moeders heeft slechte ervaringen met de hulpverlening vanuit de gemeente waar zij wonen. Zij geven aan dat ze van het kastje naar de muur worden gestuurd, en dat de gemeente eigenlijk niets doet. Geen van de vrouwen heeft urgentie gekregen bij het vinden van een huis. Sophie (25) en Dominique (24), die allebei in een andere gemeente wonen, hebben met het zoeken van een huis een gelijksoortige situatie meegemaakt. Zij hadden verwacht urgentie te krijgen voor een huurwoning en hebben hierover contact opgenomen met hun gemeente. In dit voorbeeld komt naar voren dat de vrouwen door de lokale overheid werden behandeld alsof zij niet degenen zijn die de hulp echt nodig hebben en dus niet het recht hebben om, om hulp te vragen (Tonkens, 2014, p. 89):

Dorien heeft ook aangeklopt bij de gemeente met de vraag of zij konden helpen aan een stage in de schuldhulpverlening. Ze gaven aan haar hier niet mee te willen helpen en haar alleen te willen voorzien in een betaalde baan in andere sectoren, zoals lopendebandwerk. Dit komt overeen met het idee dat het voorzien in eigen onderhoud vooropstaat in de

participatiesamenleving (Tonkens, 2009, p. 1).

“Maar goed toen moest ik naar de gemeente, en daar werd eigenlijk gewoon direct de deur dicht geslagen. Daar zeiden ze ja goed, als we alle moedertjes, die alle vrouwen die maar kindjes uitpoepen en huis moeten gaan geven dan komt die lijst nooit uit.” (Sophie) “Ik werd bijna uitgelachen gewoon van ja dan ja had je maar niet zwanger moeten worden, jammer voor je.” (Dominique)

(30)

De moeders zijn van mening dat er een gebrek is aan hulp vanuit gemeenten. Sophie zei hierover:

Ja wat dat betreft denk ik dus, ik weet niet zeker hoe het in de rest van Nederland is, maar in de regio waar wij toen woonden ben ik wel erg geschrokken van het complete gebrek aan hulp en ondersteuning.

Hulp van instanties

Sommige moeders hebben ook hulp gezocht bij diverse instanties. Dit kunnen onafhankelijke stichtingen zijn, maar ook instanties die hulp facilitairen in dienst van de (lokale) overheid. Jolanda, met twee kinderen in de middelbare schoolleeftijd, is de enige moeder die ik heb gesproken die momenteel hulp ontvangt voor haar kinderen van een instantie. Via Stichting Leergeld, een organisatie die kinderen uit gezinnen met weinig geld de kans geeft om deel te nemen aan binnen- en buitenschoolse activiteiten, kreeg haar zoon een laptop die hij nodig heeft voor school en worden de sportlessen van de kinderen vergoed. Jolanda vindt de organisatie “echt fantastisch” en ervaart het contact met de hulpverleners van de stichting als zeer prettig, Sophie heeft in het verleden hulp gekregen van een organisatie in de vorm van advies, maar hierover was zij niet positief. Daarom ontvangt zij nu geen hulp van een

instantie. Sommige vrouwen zeggen geen hulp nodig te hebben van instanties, anderen weten niet waar ze aan kunnen kloppen.

6. 2 Het sociale netwerk

6.2.1 Financiële en materiële hulp

In het licht van de participatiesamenleving wordt er van alleenstaande moeders verwacht dat zij in eerste instantie hulp zoeken in hun eigen omgeving (Verhoeven, 2013, p. 14). Sophie heeft dit ervaren doordat de overheidsinstanties waar zij aanklopte allemaal aangaven dat ze verwachten dat mensen zélf hulp mobiliseren. Eén van de mogelijke gevolgen van de participatiesamenleving is voor de vrouwen realiteit: ze moeten vaker hulp aan familie en vrienden vragen (Tonkens, 2014, p. 89). Alle vrouwen die ik heb gesproken krijgen in bepaalde vorm hulp van familie en/of vrienden. De helft krijgt een bijdrage van de ouders. Jolanda (49) kan rondkomen door een maandelijks bedrag van haar ouders om haar gezin te

(31)

kunnen onderhouden. Zij is de enige die iedere maand een vast bedrag krijgt. Hiervan betaalt ze een deel van de huur of doet ze boodschappen. De andere vrouwen krijgen soms wat geld toegestopt van hun familie om eten of kleding te kopen. Ook betalen sommige familieleden de sportlessen of dure aankopen voor de kinderen. Van de vrouwen die ik heb gesproken krijgt niemand consequent financiële steun van een vriend.

Sommige moeders lenen weleens geld voor boodschappen of een onverwachte rekening. Uit het onderzoek van Nelson bleek al dat iets teruggeven voor de ontvangen hulp ervoor zorgt dat alleenstaande moeders zich niet afhankelijk voelen (Nelson, 2000, p. 312). Het lenen van geld is anders dan geld ontvangen als gift, omdat de vrouwen het zo snel mogelijk

terugbetalen en er hierdoor directe wederkerigheid is (Ibid.). Dit is dan tijdelijke hulp en geen afhankelijkheid. Jolanda probeert ook onafhankelijk te zijn door soms de rekening te betalen wanneer zij wat met haar vrienden gaat doen, omdat zij “altijd” betalen. Haar vrienden

houden meestal voet bij stuk, waardoor zij niet de gewenste onafhankelijkheid ervaart. Sophie (25) heeft een afspraak met een vriendin dat als een van de twee krap zit, ze geld naar de ander overmaken. Zij geeft dus iets terug van dezelfde waarde aan iemand die even hulpbehoevend is als zijzelf (Ibid.). Dit speelt altijd “quitte” en hierdoor ontvangt ze hulp maar voelt ze zich niet afhankelijk:

Want dan heb je die afhankelijkheidspositie niet. Dan blijft die machtsbalans gewoon in verhouding, dan heb je geven en nemen en dat is toch iets heel anders dan wanneer je alleen neemt.

Dorien (44) daarentegen wil niet dat haar vrienden iets voorschieten wanneer ze met hen wat gaat doen. Zij kan hen niets teruggeven, omdat ze daar niet de middelen toe heeft en kan ook niet een van de wederkerigheidsstrategieën gebruiken om dit voor zichzelf te verantwoorden (Nelson, 2000, p. 313). Omdat ze deze strategieën wel in kan zetten bij haar familie, leent ze soms wel geld van haar vader:

Ik vind niet, ik leen dus bijvoorbeeld ook geen geld van vrienden, want ik weet ik heb geen geld over per maand, dus als ik nu hee kan ik hier 50 euro lenen of daar, ik kan natuurlijk aan verschillende vrienden vragen, niemand weet het. Ja en dan kan je de maand leuk door, maar ja dan zit je volgende maand, en dan krijg je ellende. Dus ik vraag niet aan vrienden

(32)

Materiële hulp bestaat voornamelijk uit kleding voor de kinderen. Van familie is dit meestal nieuwe kleding en van vrienden tweedehands kleren. Het ontvangen van tweedehandse kleding laat de vrouwen niet ongemakkelijk voelen over hun afhankelijkheidspositie, omdat het niet iets is wat speciaal voor hen is gekocht. Dorien, die een zoontje heeft van 3, zegt hierover:

Of weetje als ik kleding krijg ofzo. Het is niet dat mensen in de winkel allemaal nieuwe dure kleding gaan kopen en dat ik dan bezwaard over voel.

6.2.2 Oppassen en huishoudelijke hulp

In het boek “eindeloos ouderschap” van Vuisje en Groen komt naar voren dat opa’s en oma’s een grote rol spelen in het leven van hun (klein)kinderen. Veel van hen passen regelmatig op de kleinkinderen, zodat de ouders kunnen werken (Vuijsje & Groen, 2017, p. 47). Uit de gesprekken met de alleenstaande moeders met jonge kinderen bleek dat ook zij afhankelijk waren van hun ouders als oppas. De meeste moeders hebben vaste momenten dat een familielid op hun kinderen past. Hierdoor kunnen ze werken of studeren en besparen de moeders op de kosten voor de kinderopvang. De moeder van Joyce (31), die drie kinderen heeft, past drie keer in de week op een van haar kleinkinderen:

Door haar inbreng kan ik werken en heb ik inkomsten en kan ik de extra’s doen die ik nu kan doen. Als ik m’n moeder daarvoor niet kan vragen, kijk ze had ook nog fulltime kunnen werken. Dan moet ik overwegen of ik wel wil werken, want dan moeten ze alle drie, drie dagen volledig naar de opvang.

Bij Sophie (25) past naast haar vader ook haar oom een middag in de week op haar zoontje. Er zijn voor de vrouwen twee redenen waarom opa en oma oppassen: meer dagen opvang is te duur voor de moeders en/of ze willen niet dat hun kind(eren) vaker naar de opvang gaat. Zij zijn dus voor opvang van hun kind afhankelijk van hun ouders.

De reden dat meestal naaste familieleden, zoals opa en oma, oppassen heeft te maken met vertrouwen. De vrouwen vinden het prettig dat zij oppassen omdat dit vertrouwd voelt en omdat de kinderen hen goed kennen. Dit is ook de reden waarom vrienden vrijwel nooit oppassen. Ook stelt een aantal dat oma oppast, omdat zij dat zelf wil. Zij stellen dus dat er iets tegenover de hulp staat die zij ontvangen: dat oma tijd kan doorbrengen met haar

(33)

kleinkinderen. Ze zetten dezelfde strategie in als de vrouwen in het onderzoek van Nelson, waarbij ze de mogelijkheid om iemand te helpen zien als tegengift (Nelson 2000, p. 291):

Er zijn ook twee moeders, Dorien (44) en Dionne (41), van wie de ouders, of een ander familielid, niet oppassen. Bij Dorien is dit het gevolg van omstandigheden. Haar zus woont niet in de buurt en haar vader ook niet, daarnaast is hij al op leeftijd. Dionne daarentegen wil niet dat haar moeder voor haar zoontje moet zorgen. Haar ideeën sluiten dus beter aan bij die van de opa’s en oma’s in het boek van Vuijsje en Groen. Zij willen niet opvoeden, maar echt opa en oma zijn (2017, p. 47). Voor Dionne is het een bewuste keuze om niet haar moeder een vaste dag te laten oppassen, ondanks dat ze in de buurt woont:

Want ik zeg van niemand moet gaan plannen om mijn kind heen. Het is mijn kind. Ik moet zorgen dat hij opgevangen wordt, dus ik zorg ook; ik breng hem ’s morgens naar de

voorschoolse en ik haal hem op van de naschoolse.

Toch kunnen haar moeder of ex-man (de vader van haar 22-jarige zoon en overleden dochter) wel bijspringen wanneer dat nodig is. Zij halen haar zoontje van vijf van de opvang wanneer zij later thuis is van haar werk dan gepland. Ook wanneer ze een avond iets leuks gaat doen, of een etentje heeft met haar werk, kan ze hen vragen. Omdat zij door de hulp toch naar het diner kan ontstaat er geen werk-privéconflict, waarbij haar gezinsleven negatieve invloed heeft op haar werk (Valgaeren & Van Aerschot, 2007, p. 301). De vrouwen krijgen net als de respondenten in het onderzoek van Ypeij hulp bij het huishouden wanneer dit nodig is (Ypeij, 2005, p. 300). Dit zijn voornamelijk familieleden, maar ook vrienden helpen weleens met praktische zaken. Moniek, die met haar jongste dochter van 16 woont, heeft hulp gehad tijdens verhuizingen:

“Maar het is natuurlijk m’n moeder en ze wil [mijn dochter] ook zien, en [mijn dochter] is helemaal gek van haar en ze wil het zelf ook.” (Anouk)

“Ze [de ouders] zijn altijd wel echt blij als ze hem mogen. Ik denk eerder dat het zoiets is van ze durven het niet te vragen dan dat ze het niet willen.” (Dominique) “Kijk m’n moeder haalt er gewoon heel veel liefde uit zeg maar, sowieso.” (Joyce)

(34)

Ja, dus als het lukt doe je het zelf, maar als het zoiets groots ja dan heb ik wel mensen om mij heen die willen helpen sjouwen en doen. Afgelopen drie jaar zijn we vier keer verhuisd dus als je dat allemaal zelf moet doen red je dat niet.

Dit ontbreekt bij Dorien, die geen familie, en weinig vrienden, in de buurt heeft wonen. Dat zij het alleen moet doen maakt het voor haar moeilijker dan voor de andere vrouwen om alle praktische zaken goed te regelen. Ondanks dat ervaart zij wel steun van haar vader en zus.

6.2.3 Emotionele steun

Het ervaren van emotionele steun is naast financiële en materiële hulp ook belangrijk. Dit kan de stress verlichten voor alleenstaande moeders, ze kunnen advies vragen over de opvoeding en ze voelen zich niet alleen (Nederlands Jeugdinstituut, 2015, pp. 9-11). Deze steun kan ontbreken door afkeuring van anderen (Ibid., p. 14). Alleen bij Sophie (25) was dit aan de orde, zij had te maken met veroordeling van familieleden, maar door haar vrienden voelt ze zich wel emotioneel gesteund. Zij geven haar wel waardering. De andere moeders konden bij hun familie terecht als dingen niet goed gaan. Dionne is “blij” dat haar moeder er is,

Dominique vindt haar ouders “heel betrokken”, en Jolanda zei: “Mijn ouders zijn m’n alles”. In een tweeoudergezin is de partner de grootste steun (Blaauw, 2011, p. 4). Sophie, Joyce en Jolanda hebben momenteel een partner en hiervan ervaren ze emotionele support. Ook bieden vrienden emotionele steun. Jolanda (49) zegt hierover:

Nou één van m'n beste vriendinnen die mij echt heel vaak meeneemt, nee eigenlijk zijn er wel heel veel vrienden, ik ben een gezegend mens met veel mensen om me heen, veel vrienden, echte vrienden.

Joyce heeft veel emotionele steun van haar collega’s gekregen:

Daar ben ik hen ook nog steeds dankbaar voor. Kijk als je ergens bij een zakelijk bedrijf komt en, ja dat is je situatie en dit is je werk. Ja dan zet je het aan de kant en nu kan ik erover praten.

(35)

6.2.4 Voorwaarden voor het ontvangen van hulp

Voor de vrouwen zijn er diverse voorwaarden verbonden aan hulp ontvangen van anderen. Ook vragen zij niet zomaar om hulp. Eigen verantwoordelijkheid is een belangrijk aspect van de Participatiewet (Rijksoverheid, z.j.). In het onderzoek van Ypeij kwam naar voren dat alleenstaande moeders zelf ook vinden dat ze verantwoordelijk zijn (Ypeij, 2009, p. 177), en ook de vrouwen die ik heb gesproken vertelden over hun verantwoordelijkheidsgevoel. Ze waren allemaal heel duidelijk dat zij nooit geld lenen of krijgen van familieleden om eigen wensen in vervulling te laten gaan. Dorien zou bijvoorbeeld graag haar interieur veranderen, maar hiervoor zou zij nooit om hulp vragen bij haar vader, terwijl hij wel een nieuw matras voor haar zoontje heeft betaald. Door hun verantwoordelijkheidsgevoel vinden de vrouwen het makkelijker om hulp te ontvangen voor hun kinderen dan voor zichzelf. Daarnaast vinden ze hun kinderen belangrijker en “komt het voor hen wel weer”. Sommige vrouwen deden zelfs lacherig over het idee van hulp vragen voor zichzelf. Op de vraag of Dominique (25) ook weleens hulp vraagt voor zichzelf antwoorde zij:

Nee, nee, zie mezelf al aankomen bij m’n ouders (lachend). Nee koop echt al jarenlang, voor mezelf koop ik alles zelf. Ik ben wel ook meer geneigd om eerder dan zeg maar aan m’n moeder te vragen hé ik moet iets voor [mijn zoontje] kopen, dan om te zeggen ik koop het nu zelf voor [mijn zoontje] en dan vraag ik aan m’n ouders iets voor mezelf.

Uit eerder onderzoek blijkt dat hulp voornamelijk wordt gebruikt om in de basisbehoeften van de kinderen te kunnen voorzien (Van der Hoek, 2005, p. 30). De financiële steun die de vrouwen ontvangen van hun familie, of dit nou een gift is of een lening, is alleen om het gezin te kunnen onderhouden. Maar, ook voor deze basisbehoeften vragen de vrouwen anderen pas om hulp wanneer ze het niet zelf op kunnen lossen. In eerste instantie vinden ze dat ze het zelf moeten regelen en proberen dit ook zoveel mogelijk door beter te budgetteren. Anouk (23) zei hierover:

Maar ik vraag het echt alleen als ik het écht écht nodig heb, want ik doe eerst allemaal andere stappen voordat ik bij haar [m’n moeder] aanklop zeg maar, ja.

Het idee dat mensen liever niet afhankelijk zijn van hun familie (Tonkens, 2014, p. 90) wordt bevestigd door de informanten. Daarom proberen ze zo weinig mogelijk hulp te vragen, maar

(36)

familie. Zij kunnen het niet altijd alleen redden hoe graag ze ook zouden willen, zo ook Sophie (25) niet:

Nou, het helemaal zelf doen is niet haalbaar op dit moment, niet zolang ik studeer, dat is gewoon even geen optie, daar ben ik eigenlijk al in orde mee.

De vrouwen vragen dus alleen hulp wanneer het écht nodig is en alleen voor basisbehoeften voor de kinderen. Tonkens stelde dat sommige mensen geen vrienden of kennissen om hulp willen vragen, omdat ze hen niet willen belasten (Tonkens, 2014, p. 90). De vrouwen die ik heb gesproken gaven dit ook aan, maar zeiden dit ook over familie; ook aan hen wilden ze zich niet opdringen met hun hulpvraag. Dorien (44) probeert alles zoveel mogelijk zelf te doen: “ja ik wil een ander daar ook niet mee tot last zijn”.

Maar, zoals in de verwachting lag kunnen de meeste vrouwen niet rondkomen zonder hulp van familie en vrienden (Nederlands Jeugdinstituut, 2015, p. 13; Vuijsje & Groen, 2017, p. 100) en dus hebben zijn geen andere optie dan om hulp vragen ondanks dat ze een ander niet tot last willen zijn. Toch kan niet iedere moeder in dezelfde mate terugvallen op haar sociale netwerk. De financiële situatie van de ouders is van invloed op de mate van financiële hulp die zij bieden aan hun dochters. Dominique, van 24, en Jolanda, van 49, gaven allebei aan dat hun ouders het geld kunnen missen. Dit leek ook een manier voor de vrouwen om, om te gaan met de zelfstandigheid die zij hiervoor inleveren. Jolanda gebruikte daarnaast ook een van de wederkerigheidstrategieën van Nelson om het ontvangen van hulp te verantwoorden: als tegenprestatie zien dat zijzelf en haar kinderen in leven kunnen blijven door de hulp (Nelson, 2000, p. 312): “Ze hebben altijd gezegd onze kleinkinderen mogen er absoluut niet onder komen te lijden”

In tegenstelling tot Dominique en Jolanda heeft Dionne (41) geen mensen om zich heen die het zich kunnen veroorloven om haar financieel bij te staan:

Wat ik weet kijk, ook m'n moeder, die leven ook maar van een AOWtje en een klein pensioentje, dus die hebben het ook niet breed van we moeten [Dionne] iedere keer bijspringen.

(37)

Hierbij moet wel opgemerkt worden dat Dionne dit niet als negatief ervaart. Zij is blij dat ze “mensen niet hoeft lastig te vallen” en dat ze het alleen kan redden door middel van de kinderopvang en loon. Ook Moniek redt het zonder financiële en materiële hulp van anderen. Uiteindelijk hopen alle vrouwen dat zij het alleen kunnen redden en niet meer anderen hoeven te belasten.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Naar aanleiding van een aantal verontrustende brieven van de Stichting Steunpunt Studerende Moeders stond de afgelopen week de situatie van alleenstaande studerende moeders op

In onze Studie worden twee soorten ondersteunmg gegeven, beide als het kmd tussen de 7 en 11 maanden oud is. Een deel van de moeders knjgt video-mterventie, een vorm van

Bij een aantal kinderen zien we ook zorg en verantwoordelijkheid om moeder: deze kinderen geven aan niet hun eigen gevoelens aan moeder te willen tonen om er maar voor te zorgen

Alleenstaande moeders die veel praktische en emotionele steun ontvangen uit hun informele sociale netwerk, hebben niet minder opvoedstress dan moeders die dit minder

Binnen het programma Meer Veerkracht, Langer Thuis organiseert Fonds NutsOhra verschillende bijeenkomsten om mensen met een projectidee voor alleenstaande ouderen verder op weg

De nadere analyse in paragraaf 8.1 heeft aangetoond welke factoren van positieve dan wel negatieve invloed zijn op het al dan niet leveren van een tegenprestatie door

15 Inzichtelijk krijgen wat randvoorwaarden zijn voor en werkzame en belemmerende factoren zijn bij de ontwikkeling tot zelfsturing van de vijf gebiedsteams in de

Gelet op de uitkomsten van dit onderzoek worden er ten aanzien van de inrichting en werkwijze rondom arbeidsmatige dagbesteding en beschut werk in de gemeente Almere, de volgende