• No results found

5. Recommendations and discussion

1.2. Afbakening centrale concepten

Hieronder worden eerst enkele centrale concepten afgebakend. Vanwege hun centrale rol gaan we de concepten eerst definiëren en uitleggen hoe ze zich tot elkaar verhouden. Dit helpt inzichtelijk maken wat wel en niet is meegenomen in het huidige onderzoek.

1.2.1. Hate crime

De aandacht voor hate crime als een sociaal probleem is relatief nieuw.33 Vanwege de (gepercipieerde) groei van het fenomeen, een toegenomen publieke afkeer van discriminatie en de invloed van ‘identity politics’34 wordt er steeds meer beleid en wetgeving op het gebied van hate crime ontwikkeld.35

In tegenstelling tot discriminatie is het concept ‘hate crime’ in Nederland niet door de nationale wetgever gedefinieerd en wordt dit concept ook in de praktijk niet gebruikt. In de literatuur wordt daarom ook wel aansluiting gezocht bij niet-juridische definities, zoals de definitie van de Office for Democratic Institutions and Human Rights:

A hate crime can be defined as: (A) any criminal offence, including offences against persons or property, where the victim, premises, or the target of the offence are selected because of their real or perceived connection, attachment, affiliation, support or membership of a group as defined in Part B; (B) a group may be based upon a characteristic common to its members, such as real or perceived race, national or ethnic origin, language, colour, religion, sex, age, mental or physical disability, sexual orientation or other similar factor.36

Welke exacte discriminatiegronden de basis kunnen vormen voor een kwalificatie als hate crime verschilt per land, net als het antwoord op de vraag of de zogenaamde hate speech ook onder de nationale definitie van hate crime valt of dat dit een categorie misdrijven sui generis is.

1.2.2. Discriminatie

De concepten ‘discriminatie’ en ‘hate crime’ hangen weliswaar samen, maar het zijn geen synoniemen. De strafrechtelijke definitie van discriminatie staat vermeld in artikel 90quater Sr: "Onder discriminatie of discrimineren wordt verstaan elke vorm van onderscheid, elke uitsluiting, beperking of voorkeur, die ten doel heeft of ten gevolge kan hebben dat de erkenning, het genot of de uitoefening op voet van gelijkheid van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden op politiek, economisch, sociaal of cultureel terrein of op andere terreinen van het maatschappelijk leven, wordt tenietgedaan of aangetast".

Discriminatie kent verschillende verschijningsvormen. Zo zijn de “grondvormen” van discriminatie strafbaar gesteld in de artikelen 137c tot en met 137g en artikel 429quater Sr. Deze grondvormen van discriminatie worden ook wel “discriminatiefeiten” genoemd. De

33 Zie N. Hall, Hate Crime, London: Routledge 2013.

34 Het concept ‘identity politics’ verwijst naar groepen mensen met een bepaalde etnische, religieuze, sociale, culturele, LHBTI, etcetera achtergrond die zich politiek verenigen en specifiek opkomen voor de belangen van deze gemeenschap.

35 Hall (2013).

36 Zie bijvoorbeeld J. Goodey, ‘Introduction’, in: J. Goodey & A. Kauko (red.), Hate Crime. Papers from the 2006 and 2007 Stockholm Criminology Symposium, Helsinki: HEUNI.

38 discriminatiefeiten zijn vervolgens weer onder te verdelen in twee groepen: de uitingsdelicten (artikel 137c, 137d en 137e Sr) en de uitsluitingsdelicten (artikel 137g en 429quater).37 De zogenaamde “uitingsdelicten” zijn niet meegenomen in het onderhavige onderzoek. Dit begrip kan worden gedefinieerd als “delicten die uitingen vanwege hun inhoud strafbaar stellen”.38 Welke delicten hier precies onder vallen is echter niet geheel duidelijk. Misdrijven als belediging of smaadschrift zijn eenvoudig te kwalificeren als uitingsdelicten, maar er zijn ook grensgevallen.

De bovengenoemde discriminatiefeiten (artikelen 137c t/m 137g Sr) worden – als specifieke vormen van belediging39 – dikwijls geschaard onder de uitingsdelicten.40 In de onderhavige studie wordt bij deze classificatie aangesloten, waarmee de discriminatiefeiten van het onderzoek zijn uitgesloten.

1.2.3. CODIS-feiten

Naast de specifieke discriminatiefeiten kunnen ook commune delicten een discriminatie-aspect hebben. Een COmmuun feit met een DIScriminatie-discriminatie-aspect wordt ook wel een 'feit' genoemd en op deze feiten is het huidige onderzoek gericht. In het geval van een CODIS-feit is sprake van ‘gewone’ delicten als mishandeling, openlijke geweldpleging, bedreiging, vernieling, brandstichting of doodslag, maar spelen discriminatie-aspecten een rol, hetzij als motief, hetzij om het feit “indringender te plegen”.41 Denk bijvoorbeeld aan bedreiging (artikel 285 Sr) of mishandeling (artikel 300 Sr) van homoseksuelen vanwege hun seksuele geaardheid.42 Of vernieling (artikel 350 Sr) van Joodse graven vanuit antisemitische overwegingen.

Om te kwalificeren als CODIS-feit moet het discriminatieaspect bovendien zien op de discriminatiegronden genoemd in artikel 137c Sr (ras, godsdienst of levensovertuiging, hetero- of homoseksuele gerichtheid, lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap). De discriminatiegronden genoemd in artikel 137c Sr zijn:

• Ras

De term ‘ras’ moet worden uitgelegd conform het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie (IVUR). Aangesloten moet worden bij verschillende kenmerken die van fysieke (o.a. huidskleur), etnische, geografische, culturele, historische of

37 Zie Openbaar Ministerie, Strafbare Discriminatie in Beeld 2017, 2018, p. 4. In het geval van een uitingsdelict is er sprake van een strafbare uiting (bijvoorbeeld belediging, aanzetten tot haat, verspreiden van beledigend materiaal), terwijl een uitsluitingsdelict het feitelijke uitsluiten van personen strafbaar stelt (zoals de weigering personen van buitenlandse afkomst toe te laten in een disco). 38 A.L.J. Janssens & A.J. Nieuwenhuis, Uitingsdelicten, Deventer 2011, p. 3.

39 Zie bijvoorbeeld J.M. ten Voorde in T&C Wetboek van Strafrecht, commentaar op art. 137c Sr. 40 Zie bijvoorbeeld Janssens & Nieuwenhuis (2011).

41 Strafbare Discriminatie in Beeld (2018), p. 7. Zie ook de nieuwe Aanwijzing Discriminatie.

42 In de literatuur wordt bedreiging soms ook onder de uitingsdelicten geschaard, onder andere vanwege het feit dat de voor het delict benodigde vrees door uiting wordt gewekt (zie bijvoorbeeld Janssens & Nieuwenhuis 2011, p. 4). Echter, omdat bedreiging tevens ziet op bescherming van de persoonlijke vrijheid, geven wij toch de voorkeur aan de classificatie van discriminatoire bedreiging als een commuun delict met een discriminatoir aspect. Dit sluit ook aan bij de CODIS indeling die door het OM wordt gehanteerd (zie Aanwijzing Discriminatie).

39 godsdienstige aard kunnen zijn.43 In de rechtspraak wordt onder onderscheid naar afstamming naast etnische ook nationale afstamming verstaan.44 Zie in dit verband ook HR 29 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:510 r.o. 3.4.: ‘De […] term ‘ras’ moet – mede blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepalingen – worden uitgelegd overeenkomstig de strekking van de in art. 1.1 IVUR gegeven opsomming, waarin naast "ras" ook wordt genoemd: huidskleur, afkomst of nationale of etnische afstamming (vgl. Kamerstukken II 1967-1968, 9724, nr. 3, p. 4)’.

• Godsdienst of levensovertuiging

De term ‘godsdienst’ betreft alle godsdiensten, waarin een ‘God’, een bovennatuurlijke macht, centraal staat. Bij de term ‘levensovertuiging’ gaat het om fundamentele opvattingen over het leven, zonder dat daaraan geloof in een god ten grondslag ligt. Onder levensovertuiging wordt niet mede verstaan iemands politieke overtuiging.45

• Hetero- of homoseksuele gerichtheid

De term ‘gerichtheid’ is gekozen – niet geaardheid – om aan te geven dat het uiterlijke gedrag beslissend is. Het Gerechtshof Leeuwarden oordeelde dat deze grond geen bescherming biedt aan transseksuelen, omdat de seksuele gerichtheid hierbij niet in het geding is.46 Of bijvoorbeeld biseksuelen of aseksuelen ook bescherming genieten onder deze discriminatiegrond is onduidelijk. In eerste instantie wilde men ‘seksuele gerichtheid’ in het algemeen opnemen als discriminatiegrond, maar dit werd bij een wijzigingsvoorstel veranderd in hetero- of homoseksuele gerichtheid.47 Dit lijkt te wijzen op uitsluiting van andere vormen van seksuele gerichtheid.48

• Lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap

De wetsgeschiedenis bevat geen omschrijving van de term ‘handicap’.49. De wetgever biedt wel enige concretisering door de toevoeging ‘lichamelijke, psychische of verstandelijke’. Voorop dient te staan wat in het maatschappelijk verkeer onder ‘handicap’ wordt verstaan. Gelet daarop zal het in praktijk gaan om gebreken of stoornissen die eenieder redelijkerwijs als handicap zal ervaren. Het gaat om voldoende objectiveerbare handicaps; het moet in ieder geval gaan om meer dan de subjectieve beleving van het individu (Kamerstukken II 2001/2002, 28221, 3, p. 4).

Geslacht, genderidentiteit of genderexpressie zijn niet in artikel 137c Sr opgenomen als discriminatiegrond in artikel 137c Sr. In de nieuwe Aanwijzing Discriminatie, die per 1 januari

43 HR 13 juni 2000, NJ 2000/513. Zo worden bijvoorbeeld niet-gelovige Joden toch beschermd op basis van deze grond.

44 HR 1 juli 1986, NJ 1987/217.

45 Hof Den Haag 19 mei 2003, NJ 2003/382. 46 Hof Leeuwarden 13 januari 1995, NJ 1995/243.

47 Zie J.W. Fokkens, art. 137c aantekening 5, Noyon-Langemeijer-Remmelink Strafrecht.

48 Er is op dit moment een initiatiefwetsvoorstel aanhangig, dat beoogt de Algemene wet gelijke behandeling te wijzigen. Eén van de voorstellen is om de term ‘hetero- of homoseksuele gerichtheid’ in die wet te vervangen door ‘seksuele gerichtheid’ om duidelijk te maken dat ook lesbische vrouwen, biseksuelen en aseksuele mensen worden beschermd. Op 3 juli 2018 heeft de Tweede Kamer het wetsvoorstel aangenomen. Het verdient aanbeveling deze wijziging ook te overwegen in de context van artikel 137c Sr (zie conclusie-hoofdstuk).

40 2019 van kracht is geworden, staat echter ook ‘genderidentiteit die niet past bij het geboortegeslacht’ vermeld als discriminatiegrond.50 Om deze reden is in het onderhavige onderzoek tevens aandacht besteed aan commune delicten met “een genderidentiteit die niet past bij het geboortegeslacht” als discriminatiegrond.

1.2.4. Procedurele en distributieve rechtvaardigheid

Binnen de victimologie wordt doorgaans een onderscheid gemaakt tussen procedurele en distributieve rechtvaardigheid. Volgens de theorie van de distributieve rechtvaardigheid hangt de tevredenheid van een slachtoffer met een strafprocedure vooral samen met de uitkomst van een dergelijke procedure, zoals de aanhouding, vervolging of bestraffing van de dader.51 Uit slachtoffersurveys blijkt echter dat de tevredenheid niet enkel gerelateerd is aan de uitkomst van een procedure, maar dat de procedure zelf hier ook een belangrijke bijdrage aan kan leveren. Het tijdig ontvangen van accurate informatie, een respectvolle bejegening door de relevante autoriteiten, de mogelijkheid om te participeren in het strafproces en de beschikbaarheid van voorzieningen op het gebied van slachtofferhulp zijn eveneens belangrijke voorspellers van tevredenheid. Sterker nog, de mate waarin het slachtoffer procedurele rechtvaardigheid ervaart, kan zelfs van invloed zijn op diens gevoelens van distributieve rechtvaardigheid: Positieve procedurele ervaringen kunnen de gevolgen van een teleurstellende uitkomst matigen.52

Het Nederlandse beleid op het gebied van hate crime is tot dusverre vrij eenzijdig gericht op de distributieve aspecten van de strafrechtelijke reactie op hate crime. Zo schrijft de nieuwe Aanwijzing Discriminatie in geval van een CODIS feit voor dat het discriminatie-aspect als strafverzwarende omstandigheid in de strafeis dient te worden betrokken. Ook in het buitenland ligt de nadruk in hate crime statutes veelal op strafverhogende maatregelen.53 Meer aandacht voor speciale procedurele behoeften en maatregelen voor slachtoffers van hate crime is dus zeer welkom, zeker gezien de impact die hate crimes kunnen hebben op getroffenen en de specifieke procedurele problemen waar deze slachtoffers tijdens het strafproces mee worstelen (hoofdstuk 2).

In dit onderzoek zijn dan ook vooral maatregelen bestudeerd die primair beogen de procedurele rechtvaardigheid te verbeteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat strafverhogende maatregelen en de discussie of hate crime een gekwalificeerd delict moet worden buiten het bestek van deze studie vallen.54

50 Volgens het rapport Strafbare Discriminatie in Beeld (2017) was het OM ook vóór die tijd “alert op een genderidentiteit die niet past bij het geboortegeslacht als discriminatiegrond”. Deze laatste grond werd echter niet expliciet vermeld in de oude Aanwijzing Discriminatie. Het is dan ook de vraag op welke wijze het OM precies rekening hield met deze laatste “discriminatiegrond”.

51 Zie E. Erez & E. Bienkowska, ‘Victim participation in proceedings and satisfaction with justice in the continental systems: The case of Poland’, Journal of Criminal Justice, 21, 1993, 47-60.

52 Zie bijvoorbeeld E.A. Lind & T.R. Tyler, T.R., The social psychology of procedural justice [Critical issues in social justice series], New York: Plenum Press, 1988; M.S. Laxminarayan & A. Pemberton, ‘Victims justice preferences in a collectivist informal setting: The case of Bhutanese refugees in Nepal.’ International Journal of Crime, Law and Justice, 40, 2012, 255-269.

53 Zie voor voorbeelden: Fundamental Rights Agency, ‘Equal protection for all victims of hate crime The case of people with disabilities’, FRA Focus, 3, 2015.

54 Soms is het onderscheid tussen een (puur) distributieve of procedurele maatregel echter lastig te maken. In dat geval is de maatregel geïncludeerd.

41