• No results found

Administratieve gegevens van het plangebied

In document Toelichting totaal (pagina 125-135)

Toponiem Gezande Baan

Onderzoeksmeldingsnummer 42.892

Plaats Heusden

Gemeente Asten

Kadastrale aanduiding Asten sectie P 1696

Provincie Noord-Brabant Opdrachtgever dhr. F. van den Eerenbeemt

Gezande Baan 29 5725 TM Heusden Tel: 06-15230501

Contactpersoon: dhr. D. Rüter Croonen Adviseurs

Tel: 073-5233900 d.ruter@croonen.nl Uitvoerder Becker & Van de Graaf bv

Contactpersoon: mevr. A.M.H.C. Koekkelkoren Postbus 126

2200 AC Noordwijk (ZH) Tel: 071-3326888

akoekkelkoren@bgarcheologie.nl Bevoegde overheid Gemeente Asten

afd. Ruimtelijke Ordening en Monumentenzorg Contactpersonen: mw. M. Rooijakkers / dhr. S. Olschewsky

ArchAeO Archeologische Advisering en Ondersteuning dhr. drs. F.P. Kortlang

Rapelenburglaan 9 5654 AP Eindhoven Tel: 040-2519270 advies@archaeo.nl Beheer en plaats van

documentatie

Becker & Van de Graaf, Noordwijk Uitvoeringsdatum veldwerk 14 september 2010

B&G rapport 1058 Versie 1.5 (definitief)

5

1. Inleiding

1.1. Aanleiding

In opdracht van dhr. F. van den Eerenbeemt heeft archeologisch onderzoeksbureau Becker & Van de Graaf bv, onderdeel van de IDDS-groep, een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (IVO) verkennende fase uitgevoerd aan de Gezande Baan 29 in Heusden, gemeente Asten. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in september 2010. De aanleiding voor dit onderzoek is een bestemmingsplanwijziging. In het her in te richten gebied wordt een camping aangelegd. Het archeologisch onderzoek is beperkt tot het deel waar nieuwbouw is gepland: het plangebied (bijlage 3). Graafwerkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling zullen zorgen voor een bodemverstoring tot een diepte van maximaal 1,0 m beneden maaiveld. De kans bestaat dat eventueel aanwezige archeologische waarden hierdoor verstoord dan wel vernietigd zullen worden.

1.2. Doel- en vraagstelling van het onderzoek

De doelstelling van het bureauonderzoek is het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied. Dit gebeurt aan de hand van bestaande bronnen over bekende en verwachte archeologische waarden binnen het plangebied. Het doel van het veldonderzoek is het toetsen en zo nodig aanvullen van de gespecificeerde verwachting. Daarnaast wordt inzicht verkregen in de vormeenheden van het landschap in het plangebied, voor zover deze vormeenheden van invloed kunnen zijn geweest op de bruikbaarheid van de locatie door de mens in het verleden. Op basis van de resultaten van het onderzoek kunnen kansarme zones van het plangebied worden uitgesloten en kansrijke zones worden geselecteerd voor behoud of voor vervolgonderzoek. Om deze doelstelling te kunnen realiseren, wordt op de volgende vragen een antwoord gegeven (Wilbers 2010):

Wat is de fysiek-landschappelijke ligging van de locatie?

Hoe is de bodemopbouw in het plangebied en in welke mate is deze nog als intact te beschouwen?

Zijn er archeologische waarden aanwezig in het plangebied?

Wat is de diepteligging van eventueel aanwezige archeologische waarden?

Wat is de specifieke archeologische verwachting van het plangebied en wordt deze bij het veldonderzoek bevestigd?

In hoeverre worden eventueel aanwezige archeologische waarden bedreigd door de voorgenomen graafwerkzaamheden?

Kan een aantasting van het mogelijk aanwezige bodemarchief voorkomen worden door planaanpassing?

Het archeologisch bureauonderzoek en het inventariserend veldonderzoek zijn uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), versie 3.1 (Centraal College van Deskundigen 2006).

Voor de in dit rapport gebruikte geologische en archeologische tijdsaanduidingen wordt verwezen naar bijlage 5. Afkortingen en enkele vaktermen worden achterin dit rapport uitgelegd (zie lijst van afkortingen en begrippen).

1.3. Ligging van het plan- en onderzoeksgebied

Het onderzoek wordt uitgevoerd om drie verschillende niveaus. Ten eerste wordt er gekeken naar het plangebied. Dit is het deel waarvoor het archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd. Het plangebied heeft een oppervlakte van 3000 m2. In het plangebied is nieuwbouw gepland. Het plangebied ligt aan de Gezande Baan 29 in Heusden, gemeente Asten De exacte ligging en contouren van het plangebied zijn weergegeven in bijlage 3.

B&G rapport 1058 Versie 1.5 (definitief)

6 Het plangebied is gelegen in oosten van het her in te richten gebied. Dit bestaat uit een terrein van 6,7 hectare. In dit gebied is de aanleg van een camping gepland (bijlage 1).

Het onderzoekgebied is de omgeving binnen een straal van 750 m vanaf het plangebied.

Archeologische onderzoeken die zijn gedaan in de omgeving worden bij het onderzoek betrokken.

Hiermee kan de ontwikkeling van Heusden worden onderzocht.

B&G rapport 1058 Versie 1.5 (definitief)

7

2. Bureauonderzoek

2.1. Werkwijze

Tijdens het bureauonderzoek zijn gegevens verzameld over het onderzoeksgebied. Er is gekeken naar bekende archeologische waarden, uitgevoerde archeologische onderzoeken, de fysieke kenmerken van het oude en huidige landschap en naar informatie over bodemverstoringen. Er is gebruik gemaakt van de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) van de provincie Noord-Brabant.

Daarnaast is er gekeken naar de landelijke verwachtingskaart (de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden) en naar het Archeologisch Informatie Systeem (Archis II) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). Aanvullende historische informatie is verkregen uit beschikbaar historisch kaartmateriaal, waaronder het Minuutplan van begin 19e eeuw en enkele historische topografische kaarten (watwaswaar.nl). Verder is er contact opgenomen met de lokale heemkundevereniging De Vonder (dhr. W. van den Bosch).

Om inzicht te krijgen in de opbouw en ontwikkeling van het landschap zijn onder andere de bodemkaart en de geomorfologische kaarten van Nederland gebruikt (Stichting voor Bodemkartering 1976; Stichting voor Bodemkartering/Rijks Geologische Dienst 1982). Voor informatie over het reliëf in en rondom het plangebied is gebruik gemaakt van het Actueel Hoogtebestand van Nederland (AHN; www.ahn.nl). Deze gegevens zijn aangevuld met informatie uit onderzoeksrapporten en achtergrondliteratuur (zie literatuurlijst). Historisch archiefmateriaal en oude luchtfoto‟s leverden geen extra informatie.

2.2. Geologie, geomorfologie en bodem 2.2.1. Ontstaansgeschiedenis landschap

Het plangebied is gelegen in het pleistocene dekzandlandschap op een dekzandrug. Dekzandruggen zijn ontstaan tijdens het Weichselien, en met name tijdens het Pleniglaciaal (Midden Weichselien, circa 73.000 tot 15.000 jaar geleden). Door de koude omstandigheden was er geen vegetatie aanwezig. Hierdoor kreeg de wind grip op het aanwezige zand. Het zand werd zo opgewaaid, voornamelijk uit drooggevallen rivierbeddingen, en afgezet over het hele landschap. Lokaal konden hier hoogteverschillen door ontstaan, in de vorm van onder andere dekzandruggen (Vervloet 2005, Berendsen 2004, de Mulder et al. 2003).

De lagere delen van het landschap waren natter. Circa 1200 m ten westen en 600 m ten noorden van het plangebied ligt een beekdal (Stichting voor Bodemkartering / Rijks Geologische Dienst, 1982). Het plangebied en de delen ten oosten ervan behoorden tot natte heidegronden op de historische kaarten tot en met de 20ste eeuw. Indien er Brabantse leem in de ondergrond voorkomt, bemoeilijkt dit de afwatering van de ondergrond waardoor er vennen konden ontstaan (Berendsen 2005). Ten oosten van het plangebied lagen lokaal vennen, hoewel het plangebied op een droog deel van het landschap was gelegen (AHN, watwaswaar.nl).

In de Middeleeuwen werden de delen ten westen van het plangebied op twee manieren verhoogd.

Ten eerste door stuifzand dat kon opwaaien van verlaten akkers. Het opgewaaide zand werd afgezet op begroeide delen. Hierdoor ontstonden plaatselijk stuifduinen. Het gebied werd bovendien verhoogd door het bemesten van het landschap. Het bemesten van de akkers gebeurde met dierlijk mest en huishoudelijk afval dat vaak op plaggen op het land werd gelegd. Hierdoor ontstond een plaggendek. Dit was een proces van enkele honderden jaren. Door het regelmatig en langdurig bemesten van een gebied, zoals op de minder vruchtbare zandgronden, kon het landschap verhoogd worden. Het is mogelijk dat er een oud plaggendek aanwezig is op de dekzandrug. Omdat het plangebied is gelegen aan de voet van de stuifduinen is het niet zeker of ook hier een humeuze bovenlaag aanwezig is.

2.2.2. Geomorfologie

Op de geomorfologische kaart is het plangebied gelegen op een dekzandrug waar mogelijk een oud plaggendek op is gevormd. Direct ten oosten van het plangebied ligt een hooggelegen veenkoloniale

B&G rapport 1058 Versie 1.5 (definitief)

8 ontginningsvlakte en ten westen van het plangebied ligt een beekdal (Stichting voor Bodemkartering / Rijks Geologische Dienst, 1982).

2.2.3. Bodem

Op de bodemkaart is het plangebied gelegen in een gebied met veldpodzolgronden (Stichting voor Bodemkartering, 1976). Dit houdt in dat de bodem bestaat uit lemig fijn zand. De bovenlaag bestaat uit een humeus dek van maximaal 30 cm dikte. De ondergrond is bruin gekleurd door inspoelingen van de humeuze bovengrond.

Het is mogelijk om een plaggendek aan te treffen op de dekzandrug (Stichting voor Bodemkartering / Rijks Geologische Dienst, 1982). Dit betekent dat de humeuze laag van de podzolgrond (plaatselijk) dikker is en er dus mogelijk enkeerdgronden voorkomen.

De grondwatertrap in het plangebied is V (Stichting voor Bodemkartering, 1976). Het grondwater staat in de zomer op een diepte van minimaal 120 cm –mv en in de winter op een diepte van maximaal 40 cm –mv.

2.3. Archeologie

Het plangebied is een middelhoge verwachting toegekend voor archeologische waarden, zowel op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) als op de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Deze verwachting is gebaseerd op de aanwezigheid van een veldpodzol op een dekzandrug in het plangebied en de grondwatertrap (trap V). De aanwezigheid van een veldpodzol geeft een verwachting vanaf het Laat-Paleolithicum, maar met name vanaf de Vroege Middeleeuwen tot en met de Nieuwe Tijd. Het dunnere humeuze dek zorgt voor een mindere bescherming van de eventuele onderliggende archeologische waarden dan als er sprake zou zijn geweest van een plaggendek.

Binnen het plangebied zijn geen terreinen aanwezig die op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) als waardevol staan aangegeven. Ook zijn er geen waarnemingen en vondsten gemeld en geen eerdere onderzoeken uitgevoerd.

In het onderzoeksgebied zijn enkele eerdere onderzoeken uitgevoerd. Deze onderzoeken zijn gelegen langs de Gezande Baan ten noorden en oosten van het plangebied. Bij onderzoeken direct ten oosten van het plangebied (onderzoeksmeldingsnummer 26226) en circa 630 m ten noorden van het plangebied (onderzoeksmeldingsnummer 41154) zijn infrastructurele werkzaamheden (gedeeltelijk) archeologisch begeleid. Tijdens de begeleiding zijn er geen archeologische indicatoren aangetroffen, waarna de terreinen zijn vrij gegeven. De twee andere onderzoeken, circa 200-300 m ten noord(oost)en van het plangebied, waren beide proefsleuvenonderzoeken (onderzoeksmeldingsnummers 12021 en 42604). Ook bij deze onderzoeken is niets aangetroffen waardoor een vervolgonderzoek nodig zou zijn.

Binnen het onderzoeksgebied zijn er geen waarnemingen, vondstmeldingen en monumenten bekend (bijlage 2).

2.4. Historische situatie en mogelijke verstoringen

Ten oosten van de Gezande Baan bestaat het landschap uit een zandlandschap met lokaal enkele vennen (watwaswaar.nl). Dit is de situatie van in het einde van de 19de en het begin van de 20ste eeuw. Het plangebied behoorde in die tijd tot de hogere zandige delen binnen het veengebied.

Historisch kaartmateriaal uit de 20ste eeuw laat de ontwikkeling van het plangebied zien (watwaswaar.nl). Op de kaarten van 1928 en eerder bestaat het plangebied uit een stuk land dat niet in gebruik is, mogelijk omdat het nog te nat is (bijlage 6). De westelijke grens van het totale her in te richten gebied wordt gevormd door een weg, mogelijk de Gezande Baan. Deze weg is een belangrijke grens, omdat het gebied ten westen van de weg ingrijpende veranderingen heeft ondergaan in de 20ste eeuw. Dit gebied bestaat uit een zandlandschap met enkele duinen, waardoor het ruim 2 m hoger kan liggen dan het omliggende landschap. In de eerste helft van de jaren 1930 is hier een bos geplant en zijn de daar aanwezige wegen verlegd tot een regelmatig patroon (bijlage 7).

In de jaren 1970 is er bovendien een meer aangelegd in het midden van het bos (bijlage 8). Het

B&G rapport 1058 Versie 1.5 (definitief)

9 gebied staat op de kaarten vanaf dan aangegeven als de “witte bergen”. Dit is een indicatie dat op de dekzandrug stuifduinen zijn ontstaan.

Het onderzoeksgebied is dus in de 20ste eeuw ingericht. In de jaren „30 van de vorige eeuw is het onderzoeksgebied ingericht als akkers en weilanden met enkele gebouwen die in het oosten van het her in te richten gebied zijn gelegen. Er is bovendien een weg aangelegd die van oost naar west loopt door het midden van het plangebied. Gedurende de tweede helft van de 20ste eeuw wordt het her in te richten gebied enkele keren opnieuw verkaveld en wordt de bebouwing uitgebreid.

De bebouwing in het onderzoeksgebied bestaat voornamelijk uit enkele hoeven aan de oostelijke zijde van de Gezande Baan. De bebouwing in het her in te richten gebied is aanwezig sinds het inrichten van het plangebied tussen 1928 en 1936 (watwaswaar.nl). Op de plaats van de huidige bebouwing binnen het plangebied hebben in elk geval sinds de 20ste eeuw gebouwen gestaan, waarschijnlijk met agrarische functies.

Op het historisch kaartmateriaal is het niet duidelijk of het in te richten gebied als veengebied is ontgonnen, zoals de delen ten oosten van de huidige loop van de Gezande Baan. Wel is duidelijk dat het gebied in de afgelopen eeuwen niet behoorde tot de hogere duinen, maar op de grens met het venige gebied ten oosten daarvan lag. Omdat het plangebied op de overgang van de twee landschappen is gelegen, is het mogelijk dat dit deel geen veenpakket had dat later afgegraven werd.

2.5. Huidig landgebruik

Ten tijde van het veldonderzoek was het plangebied in gebruik als weiland en bebouwd met een schuur en een schuurtje voor paarden. De aanwezige schuur is mogelijk dezelfde schuur die aangegeven staat op de kaarten vanaf de jaren ‟30 van de vorige eeuw. Het is mogelijk dat er verstoringen hebben plaatsgevonden bij de aanleg van de schuur. Voor de rest van het gebied is het niet bekend of er ooit bebouwing heeft gestaan.

2.6. Gespecificeerd verwachtingsmodel

Het plangebied staat op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden aangegeven als een gebied met een middelhoge trefkans voor archeologische waarden. Deze waardering is gebaseerd op de aanwezigheid van een veldpodzol en de ligging op de overgang van een dekzandrug met een veengebied. Het is mogelijk dat op een dekzandrug archeologische resten aanwezig zijn vanaf het Laat-Paleolithicum, toen het dekzandlandschap werd gevormd. Het is echter waarschijnlijk dat de archeologische resten zijn verstoord door later gebruik van het plangebied, zoals landbouw vanaf het Neolithicum en met name vanaf de Middeleeuwen. Omdat het humeuze dek bij een veldpodzol maximaal 30 cm dik is, is het waarschijnlijk dat archeologische resten direct onder de humeuze bovenlaag zijn verstoord door het omploegen van de akkers tot in de Nieuwe Tijd. Dieper liggende archeologische resten en sporen van vóór de ontginning voor landbouw zijn mogelijk niet verstoord.

Resten die aangetroffen kunnen worden hebben met name betrekking op bewoning, landbouw en grondbewerking.

In de eerste helft van de 20ste eeuw zijn er ingrijpende veranderingen aangebracht in het landschap, met name in het westen van het her in te richten gebied. Op historisch kaartmateriaal ligt het plangebied nog in een deel dat niet in gebruik is voor bebouwing of landbouw. Pas in de tweede helft van de 20ste eeuw wordt het plangebied in gebruik genomen voor agrarische doeleinden. Het is mogelijk dat de verstoringen die hiermee gepaard gingen de ondergrond hebben verstoord. In het oosten van het plangebied staat bebouwing. Dit is waarschijnlijk dezelfde bebouwing als op de kaarten uit de eerste helft van de 20ste eeuw. De bebouwing is gelegen langs de Gezande Baan, die echter pas is aangelegd tijdens de herinrichting van het gebied in de 20ste eeuw. In dit deel van het plangebied is het dus mogelijk om resten aan te treffen van de aanleg van de bestaande bebouwing, maar waarschijnlijk heeft hier eerder geen bebouwing gestaan.

Om het verwachtingsmodel te toetsen en waar nodig aan te vullen is er een verkennend veldonderzoek door middel van boringen uitgevoerd.

B&G rapport 1058 Versie 1.5 (definitief)

10

3. Veldonderzoek

3.1. Onderzoekshypothese en onderzoeksopzet

Het doel van het verkennend veldonderzoek is om de in het bureauonderzoek opgestelde gespecificeerde archeologische verwachting te toetsen en waar nodig aan te passen. Tijdens het veldonderzoek wordt vastgesteld waar de oorspronkelijke bodemopbouw intact is gebleven en waar niet. Daarnaast wordt inzicht verkregen in de vormeenheden van het landschap, voor zover deze van invloed zijn op de locatiekeuze in het verleden. Kansarme zones worden uitgesloten en kansrijke zones worden geselecteerd voor de volgende fasen. Het veldonderzoek bestond uitsluitend uit een booronderzoek. Vanwege de bebouwing en begroeiing bleek het karteren van het plangebied niet mogelijk.

3.2. Werkwijze

In het plangebied aan de Gezande Baan zijn vijf boringen gezet (bijlagen 3 en 4) met een diepte van 2,0 m. Er is gebruik gemaakt van een Edelmanboor met een diameter van 10 cm. De boringen zijn gelijkmatig verdeeld over het plangebied, waarbij de middelste boring verzet moest worden omdat deze oorspronkelijk binnen de schuur was gepland.

De boringen zijn beschreven volgens de Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode (ASB;

SIKB 2008) met behulp van een veldcomputer en het programma Boormanager van I.T. Works. De locaties van de boringen (x- en y-waarden) zijn ingemeten vanuit de bebouwing. De hoogtes van de boringen (z-waarden) zijn bepaald aan de hand van het Actueel Hoogtebestand van Nederland. De opgeboorde monsters zijn door middel van zeven met een 4 mm zeef in het veld onderzocht op de aanwezigheid van archeologische indicatoren zoals aardewerk, baksteen, vuursteen, huttenleem en bot.

3.3. Resultaten

3.3.1. Lithologie en geologie

De ondergrond van het plangebied bestaat uit een C-horizont van zeer fijn dekzand. In de meeste lagen is het zand lemig. In boring 2 is een leemlaagje aangetroffen van circa 10 cm dikte.

3.3.2. Bodemopbouw

Van nature is de bodem in het plangebied een veldpodzol. Deze bodem is echter uitsluitend aangetroffen in boringen 1 en 3 (bijlage 4). In deze boringen bestaat de bovenste laag uit een zeer humeuze, donkerbruine laag zand, de A-horizont, van circa 20 tot 25 cm dik. Onder deze laag ligt een inspoelingslaag, de B-horizont. Deze laag is dun in boring 1, slechts 5 cm, maar in boring 3 is deze laag circa 30 cm dik. In boring 1 ligt de dunne B-horizont echter op een BC-horizont, een geleidelijke overgang van de B- naar de C-horizont. Deze laag is 50 cm dik. De overgang naar de C-horizont bevindt zich in boring 3 op een diepte van 50 cm –mv en in boring 1 op een diepte van 80 cm –mv.

In boring 2 is de humeuze bovenlaag dikker dan in boringen 1 en 3, namelijk in totaal 60 cm en daarmee te classificeren als een enkeerdgrond. Deze laag is een combinatie van de oorspronkelijke en de opgehoogde humeuze laag. Onder deze humeuze laag is de B-horizont gelegen met een dikte van circa 10 cm. Dit geeft aan dat er waarschijnlijk onder de ophoging een veldpodzol aanwezig is.

De overgang van de B- naar de C-horizont zit op circa 70 cm diepte.

De boringen 4 en 5 zijn gezet naast de schuur. Hier is de bovengrond verstoord. In boring 4 is de ondergrond verstoord tot een diepte van circa 130 cm –mv omdat tot deze diepte er puinbrokken zijn aangetroffen. In boring 5 is alleen de bovenste 60 cm verstoord omdat tot deze diepte er inclusies van verstoringen zijn aangetroffen. Onder de verstoring is er nog een BC-horizont te onderscheiden van circa 40 cm dikte. De overgang naar de C-horizont ligt hier op 100 cm –mv.

B&G rapport 1058 Versie 1.5 (definitief)

11 3.3.3. Archeologische indicatoren

Alle opgeboorde kernen zijn gezeefd, maar er zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen.

3.4. Interpretatie

Het hele plangebied bestond waarschijnlijk van nature uit een veldpodzol. Bij de aanleg van de bebouwing in het midden van het plangebied werd deze bodem ter plaatse van deze bebouwing vrijwel geheel verstoord. In boring 4 is de bodem verdwenen, maar in boring 5 is nog de inspoeling van een podzolbodem te herkennen. In boringen 1 en 3 is deze podzol aanwezig en onverstoord. In het noordwesten van het plangebied is een enkeerdgrond aangetroffen. Het gaat hierbij om een hoek van het plangebied waar geen bebouwing is gepland. Het is waarschijnlijk dat de omgeving van het plangebied uit een enkeerdgrond bestaat, met name de delen naar het westen op de dekzandrug.

Aan de hand van de geomorfologie werden resten verwacht vanaf het Laat-Paleolithicum en met name vanaf het Neolithicum tot en met de Nieuwe Tijd. Het is mogelijk om archeologische resten uit

Aan de hand van de geomorfologie werden resten verwacht vanaf het Laat-Paleolithicum en met name vanaf het Neolithicum tot en met de Nieuwe Tijd. Het is mogelijk om archeologische resten uit

In document Toelichting totaal (pagina 125-135)