• No results found

Actualisatie stand van zaken

In document Ex Ante Analyse Waterkwaliteit (pagina 84-89)

7 Reflectie gewasbeschermingsmiddelen in het oppervlaktewater

7.2 Actualisatie stand van zaken

7.2.1 Trendontwikkeling gewasbeschermingsmiddelen in het oppervlaktewater

Figuur 7.1: Index aantal overschrijdingen van normen gewasbescherming volgens de KRW. (CBS et al., 2021).

Vanuit de nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst ((Ministerie van Economische Zaken, 2013) zijn doelstellingen voor de ecologische kwaliteit opgenomen waaronder het verlagen van de

bestrijdingsmiddelenconcentraties in het oppervlaktewater. Hierbij is het doel om ten opzichte van de referentieperiode (2011-2013) de overschrijdingen van de waterkwaliteitsnormen met 90% te verminderen in de periode 2021-2023 (Minsiterie van Economische Zaken, 2013). Als tussendoel is hierin opgenomen dat de normoverschrijdingen met 50% zijn afgenomen in de periode 2016-2018. Om de ontwikkeling van bestrijdingsmiddelenconcentraties in het oppervlaktewater te volgen wordt gebruik gemaakt van de meetresultaten vanuit het LM-GBM en worden zowel overschrijdingen van de jaargemiddelde

concentraties (JG-MKN; hier chronische blootstelling) als maximaal gemeten concentraties (MAC-MKN;

acute blootstelling) apart geëvalueerd. De meetresultaten t/m 2019 laten zien dat het aantal overschrijdingen van de norm voor chronische blootstelling sinds de referentieperiode met 40% is afgenomen (figuur 7.1). Metingen voor de acute blootstelling zijn tegelijkertijd met circa 60% afgenomen.

Voor chronische normoverschrijdingen wordt het tussendoel van 50% nog niet gehaald terwijl voor de acute overschrijdingen dit tussendoel wel gehaald wordt (CBS et al., 2021). De afname van

normoverschrijdingen voor acute blootstelling is een positieve ontwikkeling voor de aquatische ecologie omdat vooral deze piekbelasting een grote impact heeft op de aquatische ecologie (Brock et al., 2011;

EFSA PPR Panel, 2013). Deze afname is te verklaren door het verminderde gebruik van imidacloprid (een insecticide) in de afgelopen jaren (CBS et al., 2021). Ook van belang is dat moderne

gewasbeschermingsmiddelen minder uitspoelen naar het oppervlaktewater (Verschoor et al., 2019).

P r o j e c t g e r e l a t e e r d

Een kanttekening die gemaakt kan worden bij deze afnamen van bestrijdingsmiddelen in het

oppervlaktewater is dat het aantal locaties waar één of meerdere stoffen de norm overschrijden tussen 2013 en 2019 nauwelijks is afgenomen (CBS et al., 2021).

Dit heeft te maken met de KRW-methodiek waarbij het “one-out/all-out” principe wordt gehanteerd. Dit betekent dat als één stof de norm overschrijdt de locatie niet aan het KRW-doel voldoet. Het aantal stoffen dat de norm overschrijdt op een locatie is weliswaar afgenomen maar er blijven nog altijd één of meerdere stoffen over die de norm op deze locatie overschrijden.

De metingen van het LM-GBM zijn gecombineerd met andere metingen binnen de

bestrijdingsmiddelenatlas, hierdoor ontstaat er een ruimtelijk beeld hoe bestrijdingsmiddelen zijn verspreid in het watersysteem over ons land (figuur 7.2). Uit deze analyse blijkt dat de meeste overschrijdingen worden aangetroffen op meetlocaties bij boomkwekerijen, bloembollen, fruitteelt en glastuinbouw (Tamis

& Zelfde, 2019). Hierbij valt op dat het vaak gaat om een beperkte set van bestrijdingsmiddelen (10% van het totaal aantal gemeten bestrijdingsmiddelen) die de norm op een groot aantal locaties overschrijdt.

Figuur 7.2: Overzichtskaart aandeel bestrijdingsmiddelen dat de normen overschrijdt (Bron: Bestrijdingsmiddelenatlas).

7.2.2 Risico voor het waterleven

Naast monitoring is het uiteindelijke doel dat de toxiciteit die wordt veroorzaakt door deze stoffen afneemt in het oppervlaktewater. Dit hangt samen met zowel de concentratie van gewasbeschermingsmiddelen als met de chemische karakteristieken die bepalen hoe schadelijk deze stof is voor het aquatische milieu. Om dit te onderzoeken is een vergelijking gemaakt tussen de meetjaren 2012 (als referentie) en 2016 waarbij is berekend wat het toxische effect is op wateren die direct langs landbouwpercelen liggen (CBS et al., 2020a). Hieruit blijkt dat weliswaar de emissies naar het oppervlaktewater zijn afgenomen maar dat het berekende risico voor waterorganismen met 32% is toegenomen (figuur 7.3; (CBS et al., 2020a)).

P r o j e c t g e r e l a t e e r d

Dit wordt veroorzaakt doordat de in 2016 toegepaste gewasbeschermingsmiddelen een hogere toxiciteit hebben (PBL, 2019; Verschoor et al., 2019). Hierbij is onderscheid gemaakt tussen verschillende landbouwsectoren, waarbij akkerbouw het hoogst berekende risico geeft voor het waterleven. Voor de bloembollenteelt, fruitteelt, boomteelt en bedekte teelt (kassen) is het berekende risico juist afgenomen (CBS et al., 2020a). Voor de kassenteelt is ook bekend dat het gebruik van toxische stoffen is verminderd (PBL, 2019).

Dat het berekende risico van gewasbeschermingsmiddelen voor waterorganismen is toegenomen wordt veroorzaakt door slechts een drietal insecticiden, namelijk deltamethrin, lambda-cyhalothrin en

esfenvaleraat (Verschoor et al., 2019). Deze stoffen maken 0,1% uit van het totale

bestrijdingsmiddelenverbruik, maar dragen voor 90% bij aan het berekende risico voor het waterleven. Dit betekent dat de waterkwaliteit effectief kan worden verbeterd door het aanpakken van deze meest toxische stoffen (PBL, 2019). Het toxische risico is nu berekend maar zou ook bepaald kunnen worden aan de hand van metingen in het oppervlaktewater. Echter, met de huidige analysemethoden kunnen deze pesticiden onvoldoende betrouwbaar worden gemeten in het oppervlaktewater. De drie meest risicovolle gewasbeschermingsmiddelen zijn allen als niet-toetsbaar beoordeeld waardoor ze niet meegenomen zijn in de trendontwikkeling voor de chronische en acute blootstelling. Dit leidt tot onzekerheid over de daadwerkelijke impact van bestrijdingsmiddelen in het oppervlaktewater en bemoeilijkt het maken van een trend om de ontwikkeling van deze bestrijdingsmiddelen in het oppervlaktewater te volgen.

Figuur 7.3: Verbruik, emissies en risico voor het waterleven van gewasbeschermingsmiddelen in de jaren 2012 en 2016. Het risico wordt uitgedrukt in toxische eenheden, waarbij één toxische eenheid overeenkomt met de concentratie van een

gewasbeschermingsmiddel in oppervlaktewater gelijk aan de KRW-norm voor chronische blootstelling van waterorganismen, de JG-MKN. (CBS et al., 2020a).

P r o j e c t g e r e l a t e e r d

7.2.3 In kaart brengen van emissieroutes

Om schadelijke effecten en normoverschrijdingen van gewasbeschermingsmiddelen effectief aan te kunnen pakken moeten emissieroutes waarlangs deze in het oppervlaktewater terecht komen bekend zijn.

Op dit moment ontbreekt het aan een methode om de bijdrage van elke emissieroute systematisch te duiden. Door dit ontbrekende inzicht in emissieroutes en uiteindelijke effect van de blootstelling, is het effect van maatregelen gericht op de reductie van een bepaalde emissieroute ook onbekend (Kruijne et al., 2020). In het kader van de Kennis Impuls Waterkwaliteit (KIWK) wordt er nader onderzoek gedaan naar de emissieroutes van gewasbeschermingsmiddelen (Kruijne et al., 2020). Door de bijdrage van iedere emissieroute te kwantificeren kunnen zo de meest effectieve maatregelen geïdentificeerd worden voor het verbeteren van de waterkwaliteit.

In de tussenevaluatie van bovengenoemd onderzoek is al geconcludeerd dat emissies via spuitdrift de belangrijkste emissie route is die invloed heeft op de aquatische ecologie. Daarnaast is geconcludeerd dat atmosferische depositie een relatief lage bijdrage levert en emissies via drainpijpen sterk afhankelijk zijn van lokale omstandigheden zoals bodemtypen en toegepaste gewasbeschermingsmiddelen. De kennis over emissies via afspoeling vanaf percelen naar het oppervlaktewater is momenteel beperkt, waardoor deze niet goed kan worden gekwantificeerd. Ook emissies via het erf vormen een potentieel risicovolle bron maar nadere kennis ontbreekt om de impact hiervan op het waterleven te kwantificeren.

Naast de emissieroutes ontbreekt het overzicht in de frequentie en omvang van incidenten die

plaatsvinden gerelateerd aan gewasbeschermingsmiddelengebruik (Kruijne et al., 2020). Hierdoor is het niet bekend hoe relevant deze incidenten zijn voor normoverschrijding in het oppervlaktewater, al weten we wel dat juist piekbelasting een grote impact heeft op de aquatische ecologie (Brock et al., 2011; EFSA PPR Panel, 2013).

P r o j e c t g e r e l a t e e r d

Figuur 7.4 Emissieroutes gewasbeschermingsmiddelen (PBL, 2019).

7.2.4 Toekomstvisie gewasbescherming 2030

In navolging van de LNV-visie “Landbouw, natuur en voedsel; waardevol en verbonden” is een nadere uitwerking gekomen voor een toekomstvisie gewasbescherming 2030 met een daaraan gekoppeld uitvoeringsprogramma (LNV, 2019). Deze uitwerking is tot stand gekomen met betrokkenheid van de overheid en maatschappelijke partijen uit de landbouw, waterbeheer en natuurorganisaties5. De toekomstvisie moet een trendbreuk in gang zetten door het centraal stellen van weerbare planten en teeltsystemen waardoor ziekten en plagen minder kans krijgen en er een sterkere verbinding komt tussen land- en tuinbouw en natuur. Ook wordt sterk ingezet op innovaties om emissies verder terug te dringen.

Het uiteindelijke doel is bij inzet van gewasbeschermingsmiddelen dit nagenoeg zonder emissies naar het milieu te doen. Dit wordt gezien als een hoge ambitie omdat de kennis en technologie hiervoor nog maar beperkt bestaat en wordt toegepast. Om dit doel te halen staat de agrarische ondernemer centraal, die moet worden gefaciliteerd in het maken van een overstap naar een weerbaar plant- en teeltsysteem. Als gevolg van deze transitie zal de behoefte om gewasbeschermingsmiddelen in te zetten sterk afnemen.

Deze toekomstvisie is gekoppeld aan een uitvoeringsprogramma met (tussen)doelen tot 2030 die een dalende trend in milieubelasting door gewasbeschermingsmiddelen moet bewerkstellen (tabel 7.1).

P r o j e c t g e r e l a t e e r d

Tabel 7.1: doelen toekomstvisie gewasbescherming 2030

Doel Toelichting

In document Ex Ante Analyse Waterkwaliteit (pagina 84-89)