• No results found

[6] Verlofproblemen onder de loep

4. Hoe beoordelen mensen uit de praktijk een aantal verzamelde problematische verlofcasussen? Welke overwegingen spelen hierbij een rol?

6.2. Achtergrond van en indicaties voor een problematisch verloop van een verlof

In deze paragraaf richten we ons op de volgende vraag uit de Inleiding, namelijk:

Onderzoeksvraag 2: Waarmee hebben problematische verloven te maken? Zijn er risicofac-toren te destilleren die een indicatie kunnen geven voor een problematisch verlof?

6.2.1. Achtergrond van problematisch verlopen verloven.

In de exacte redenen en aanleiding voor verlofgangers om niet terug te keren van verlof be-staat weinig inzicht in de inrichting. Men constateert het incident in de inrichting en bij niet terugkeer van verlof meldt men het bij de ketenpartners. Een oorzaak die respondenten bij-voorbeeld noemen, betreft bijbij-voorbeeld acute problemen in de thuissituatie. Die problemen kunnen zo precair zijn en de gedetineerde kan zich hiervoor dermate verantwoordelijk voelen, dat hij het besluit neemt om niet meer naar de gevangenis terug te keren. Andere mogelijke aanleidingen die worden genoemd betreffen het weer ontmoeten van oude vrienden, al of niet in combinatie met overmatig alcohol-en of druggebruik.

Het plegen van stafbare feiten tijdens verlof komt, indien er sprake is van een aanhouding door de politie, ter kennis van de inrichting. Bij ernstige delicten bevindt de verlofganger zich in dat geval op het bureau van politie. In het geval van minder ernstige feiten zoals overtre-dingen is het mogelijk dat de verlofganger zich gewoon weer meldt bij de inrichting na afloop van het verlof. Voor het te laat terugkeren of terugkeren onder invloed kunnen allerlei reden aanwezig zijn. Terugkeer onder invloed en invoer van contrabande probeert men tegen te gaan door een controle bij terugkeer van verlof.

Aan respondenten werd tijdens de telefonische enquête gevraagd hoe vaak na een verlofinci-dent wordt gekeken of er bij de besluitvorming mogelijk iets over het hoofd is gezien. Onder-staande tabel geeft een indruk van de evaluatie van incidenten.

Tabel 6.1. Evaluatie van incidenten, in percentages

Evaluatie van incidenten N=39

Vaak 23 %

Regelmatig 28 %

Soms 16 %

Zelden of nooit 33 %

Totaal 100 %

Ruim de helft van de respondenten geeft aan dat een dergelijke evaluatie van incidenten vaak tot regelmatig voorkomt. Echter, in bijna de helft van de gevallen geeft men aan dat er niet of nauwelijks sprake van evaluatie, hetgeen in termen van Gottfredson & Gottfredson

toetsings-kader als een minder rationele gang van zaken bij het besluitvormingsproces kan worden be-schouwd.

6.2.2. Inschatting van risico’s vooraf bij incidenten

Zowel in het kader van de interviews met sleutelinformanten als bij de telefonische enquête kwam de inschatting van risico’s vooraf bij incidenten aan de orde. Er doen zich volgens res-pondenten hier grosso modo twee situaties voor. In de ene situatie loopt het verlof verkeerd af en zijn er reeds vooraf bepaalde signalen van mogelijke afbreukrisico’s aanwezig. Echter men heeft het verlof niet afgewezen op basis van die signalen omdat men de bijbehorende vermoe-dens niet met feiten kan hard maken. Een van de respondenten merkt op:

“Als je problemen voorziet en je kunt ze hard maken dan gaan ze gewoon niet op verlof.”

Toch laat men de verlofganger ondanks de vermoedens en twijfel met verlof gaan. De reden hiervoor is dat men een weigering niet goed met harde feiten kan onderbouwen. Men schat bovendien in dat de weigering bij beklag en beroep als ongegrond zal worden afgewezen. Hieronder volgt een casus van een dergelijke situatie:

Casus : Gedetineerde gaat met verlof. Iedereen, d.w.z. personeel en gedetineerden zegt: die

zien we nooit meer terug. Gedetineerde gaat met verlof. Zij zien hem inderdaad niet meer terug.

Er is hier sprake van vermoedens die men niet met harde feiten kan staven. Op de afdeling voelt men aan dat er iets niet klopt, maar gedetineerde weet zich zo op te stellen dat er niets op hem is aan te merken. Er zijn signalen zoals de uitvoer door de desbetreffende gedetineer-de van nogal veel van zijn spullen. Men gaat met hem praten. Hij hangt een zodanig verhaal op dat men hem niks kan maken. Ook de UD zegt dat er niks te bewijzen valt. Afwijzen levert problemen op bij beklag. Je mag niet iemand voor een verlof afwijzen op louter vermoedens. Dus hij gaat met verlof en een incident, namelijk een onttrekking is het resultaat.

In het tweede type situatie komt het incident als een donderslag bij heldere hemel. Er waren geen contra-indicaties vooraf en er viel niets op de aanvrager aan te merken.

Een respondent vertelt:

“Je kunt je vergissen. Het gedrag van de gedetineerde is goed en er is helemaal niets op de gedetineerde aan te merken. Maar dan krijg je een telefoontje van de politie dat hij is opge-pakt bij een inbraak. Zo’n afloop heb je dan juist bij die gedetineerde helemaal niet verwacht. Het is toch moeilijk in te schatten.”

Het gaat volgens sommige respondenten vaak mis in zaken waarbij een verkeerde afloop niet in expliciete zin bij de besluitvorming aan de orde is geweest. Vaak komt een incident als verrassing. Niets wees op een mogelijk verkeerde afloop.

Respondenten hebben over het algemeen ook niet de indruk dat incidenten altijd zouden kun-nen worden voorkomen door een betere en meer zorgvuldige inschatting. Kern van het pro-bleem bij de opgetreden incidenten is volgens een van hen een informatiepropro-bleem. Er is of sprake van het ontbreken van informatie of van onbetrouwbare informatie. Van informatie over en invloed op de verlofsituatie buiten de inrichting is slechts in beperkte mate sprake. Uit onderstaande tabel blijkt dat ruim de helft van de respondenten nog wel mogelijkheden ziet om het optreden van incidenten te beperken.

Tabel 6.2. Op de koop toenemen/ beperken van incidenten, in percentages

Incidenten N= 40

Op de koop toenemen 45 % Ziet nog mogelijkheden om ze te beperken 55 %

Als mogelijkheden voor het beperken van incidenten worden genoemd een betere en meer zorgvuldige risico-inschatting of diagnosestelling, bij twijfel niet te gemakkelijk het voordeel van de twijfel geven, meer veiligheidswaarborgen inbouwen via een betere voorbereiding, planning en persoonsgerichte vormgeving van het verlof en het sneller en beter evalueren van incidenten.

6.2.3. Risico-indicatoren

Een aantal van de eerder in hoofdstuk 3 beschreven, op empirische gronden vastgestelde, in-dicatoren treft men ook aan bij de besluitvormers in de Nederlandse verlofpraktijk. BSD-medewerkers gebruiken indicatoren als eerdere incidenten, recidive, het soort delict, het ver-lofadres, spanningen in de woon- en leefsfeer, alcohol en drugs, schulden bij het CJIB en de contra-indicaties die door het OM en politie (verlofadres, slachtoffer) worden gesignaleerd. Het vaststellen van bepaalde contra-indicaties kan meer of minder bewerkelijk of eenvoudig zijn. Druggebruik stelt men op vrij gemakkelijke manier vast via het uitvoeren van een urine-controle waarbij bovendien een bepaalde procedure geldt. Bij andere indicatoren zoals moge-lijke afbreukrisico’s op het verlofadres is het vergaren van feitemoge-lijke informatie veel bewerke-lijker. Men schakelt de daartoe de wijkagent of de Reclassering in, maar zelfs als deze geen mogelijke problemen voorzien dan nog kunnen er, blijkens de volgende casus, nog steeds twijfels aanwezig blijven:

“Een zedendelinquent vraagt een verlof aan. Er is een executie-indicator van het OM. We schrijven derhalve iedereen aan. Voor het verlofadres schrijven we de Reclassering en de politie aan. Bij het verlofadres moet je altijd bedacht zijn op de mogelijkheid dat de relaties op het verlofadres als gevolg van druk of dwang van de zijde van de verlofaanvrager akkoord gaan met zijn verblijf op dat verlofadres. Dat is heel lastig in te schatten en moeilijk te controleren, met name ook bij gevallen van huiselijk geweld.”

Tijdens een RGV kunnen zich, blijkens de onderstaande casus, met betrekking tot de mogelij-ke risico’s op een verlofadres, de volgende problemen voordoen:

Iemand ontvangt een oproep om zich als zelfmelder te melden in een HOI voor het uitzitten van een "oude straf".

Betrokkene heeft meerdere detenties achter de rug, is zwaar verslaafd en tevens (deels gedia-gnostiseerd) als psychiatrisch patiënt. Hij woont in de vrije maatschappij al langere tijd in een 24-uurs opvangcentrum waar, gezien de vele verslaafden, ook een zg. gebruikersruimte aanwezig is. Daarnaast staat betrokkene bekend als veelpleger en is een persoon die een aan-tal suïcidepogingen heeft gedaan en een overdosis heeft gehad. Aangezien deze gedetineerde in een HOI verblijft komt hij in beginsel in aanmerking voor een regimesgebonden weekend-verlof.

Hij gaat inderdaad met verlof. Over een UC is in deze casus niets bekend, maar men mag ervan uit gaan er dat deze standaard is afgenomen en dat deze UC niet heeft geresulteerd in een aanwijsbare contra-indicatie. Betrokkene heeft zijn (standaard) regimair verlof gehad en dat bracht hij door in het opvangcentrum, een ander verblijfadres had hij immers niet. Aldaar

heeft hij gebruikt en werd na terugkeer in de inrichting vanwege dit gebruik en, na plaatsing in een strafcel, doorgeplaatst naar een gesloten inrichting.

Uit deze casus blijkt dat onder verslaafde, kansarme gedetineerden zich eveneens verlofgan-gers bevinden. Echter, het verlofadres kan dan een probleem opleveren. In deze casus was dit een opvangcentrum met alle bijbehorende risico’s. Men beoordeelde dit adres als aanvaard-baar. Ten onrechte overigens, gelet op de afloop. Deze casus geeft tegelijkertijd aan dat het beschikken over een aanvaardbaar verlofadres niet in gelijke mate verdeeld is over de verlo-faanvragers. Huisvesting is zonder meer al een probleem voor gedetineerden. Niet zelden ra-ken zij immers hun huis of kamer kwijt als gevolg van de detentie. Met name de meer kans-arme gedetineerden die niet over een adequaat sociaal netwerk beschikken, hebben bij het ontbreken van onderdak en een verlofadres weinig alternatieve mogelijkheden. Het verblijf in een opvangcentrum is dan veelal de enige resterende optie, maar het is zeker geen ideale op-tie. En soms is de mogelijkheid van een opvangcentrum niet eens aanwezig. Dit beperkt de toegang tot de verlofmogelijkheden voor deze groep gedetineerden aanzienlijk. Er is dus sprake van een bepaalde mate van (onbedoelde) selectiviteit bij de verlofverlening aan deze kansarme groepen op grond van hun ongunstige psychosociale achtergrondkenmerken. Actoren zoals BSD-ers geven bij het inschatten van risico’s in bepaalde mate blijk van een eigen, uniek systeem van indicatoren waaraan zij een bepaalde voorspellende waarde hechten. Een BSD-medewerker merkt over het gebruiken van bepaalde indicatoren op:

“het is ook een kwestie van gevoel en intuïtie. Het is, als je met de gedetineerde spreekt, het stukje verleden, het babbeltje en de manier van praten wat je alert maakt op mogelijke risi-co’s. Maar je hebt dan geen gronden om het verlof af te wijzen. Je laat ze gaan en het ver-baast je vervolgens niets als ze niet terugkomen. Een goede indicatie is naar mijn ervaring ook of iemand al eens eerder niet teruggekeerd is van een verlof ”

Informatie over het gedrag als indicator van bepaalde risico’s wordt tevens verzameld door het bewarend personeel op de afdeling en uitvoerend personeel van overige dienstvakken. De informatie heeft betrekking op het gedrag dat de gedetineerde dagelijks op de leefafdeling of op de werkzaal vertoont. Een relevant gedragsaspect betreft het zich al of niet kunnen houden aan afspraken hetgeen, zoals wij bij de beschrijving van de regeling zagen, als een legitieme grond voor een verlofweigering kan gelden. Soms heeft informatie over het gedrag van de gedetineerde op de afdeling ook betrekking op wat de gedetineerde heeft gezegd over zijn verlof, bijvoorbeeld dat hij niet terugkomt of dat hij iemand tijdens zijn verlof nog wel eens een lesje zal gaan leren.

De onderstaande tabel geeft de mening van de respondenten over het gedrag in de inrichting als indicator of voorspeller van incidenten.

Tabel 6.3. Gedrag als indicator van mogelijke incidenten, in percentages

Gedrag als indicator N= 40 Ja, een goede indicator 40 % Nee, geen goede indicator 53 %

Uit de tabel blijkt dat volgens een meerderheid van de respondenten het gedrag in de inrich-ting geen goede voorspeller is van mogelijke incidenten tijdens het verlof.

Schijngedrag wordt door verschillende respondenten als een factor van belang genoemd. Een aantal respondenten spreekt hier van het fenomeen schijnaanpassing binnen de inrichting. Dit betekent dat gedetineerden sociaal wenselijk gedrag gaan vertonen naarmate een belangrijk moment, zoals een mogelijkheid tot verlof, nadert. Voorts wijst men erop dat de structuur van het inrichtingsleven het aangepaste gedrag min of meer afdwingt. Bij sommige gedetineerden echter, levert het wegvallen van deze structuur in de vrije samenleving risicovol en deviant gedrag op. Een andere respondent merkt op dat je bijvoorbeeld goed moet opletten als er pro-blemen in de thuissituatie zijn. Gedetineerde die nooit propro-blemen in de inrichting veroorzaken en zich verder voorbeeldig gedragen, kunnen dan toch een risico opleveren. Voelt de gedeti-neerde zich zeer verantwoordelijk voor de problemen thuis en trekt hij het zich allemaal erg aan dan wil hij/zij nog wel eens wegblijven na een verlof, aldus de observaties van deze res-pondent.

Respondenten spreken bij de inschatting van bepaalde risico’s over het alert zijn op bepaalde

signalen. Deze signalen kunnen een eerste aanwijzing vormen voor de aanwezigheid van

be-paalde risico’s. Er zijn bebe-paalde vermoedens. Men voelt aan dat er bijvoorbeeld iets aan de hand is met contrabande of met bijvoorbeeld het onder druk zetten van verlofgangers door medegedetineerden om bij terugkeer van verlof contrabande in te voeren. Soms neemt een gedetineerde kort voordat hij met verlof gaat veel geld op en ook dit kan een signaal zijn voor bepaalde risico’s. Maar niet altijd valt er iets te bewijzen. Harde bewijzen kunnen ontbreken en dat maakt het afwijzen heel moeilijk.

Als oorzaken voor het onderschatten van gevaren en risico’s worden genoemd: -schijngedrag in de inrichting;

-externe factoren buiten waarop je vanuit de inrichting noch invloed noch zicht hebt.

Van belang is hier te wijzen op het reeds eerder genoemde validiteitsprobleem bij het voor-spellen van risico’s. Bij de thans in de praktijk gehanteerde achtergrondkenmerken of indica-toren is geen sprake van valide predicindica-toren die het resultaat zijn van een statistische en causa-le analyse. Kortom, men gebruikt indicatoren of predictoren waarvan men op basis van erva-ringskennis weliswaar veronderstelt dat zij een samenhang vertonen met bepaalde gevaren, maar van een stelselmatige en wetenschappelijke toetsing van deze relatie is geen sprake. Met betrekking tot het gedrag als indicator van risico’s blijkt dat uitvoerders soms ook helemaal niet geloven in een samenhang met bepaalde gevaren en risico’s. De aanwezigheid van een samenhang van het gedrag met mogelijke toekomstige problemen tijdens een verlof wordt immers door de meeste respondenten als niet erg waarschijnlijk geacht. Aan- of afwezigheid van problematisch gedrag speelt ondanks deze twijfel een onmiskenbare rol bij het besluit tot toekennen of afwijzen van een verlof. Besluitvormers gebruiken het gedrag van de gedeti-neerde wel degelijk als criterium bij de besluitvorming maar zij verbinden het gedrag in de inrichting niet met het toekomstig gedrag buiten de inrichting. Dit schept onduidelijkheid over de exacte status van het gedrag bij de besluitvorming over een verlof. Het criterium van goed (of slecht) gedrag wordt gereduceerd tot louter een kwestie van het zich al of niet conforme-ren aan de regels. Predictie van toekomstige gevaconforme-ren speelt geen expliciete rol meer. Dit leidt in de huidige toepassingspraktijk tot een vertroebeling van het onderscheid tussen (pro-bleem)gedrag als indicator van risico’s en gedrag als onderdeel van een mechanisme van straffen en belonen.

Relevant in dit verband zijn de volgende opmerkingen van een drietal respondenten:

“Er is bij het verlof verlenen ook een zekere beheersmatigheid aan de orde Het zijn vooral de aardige, aangepaste gedetineerden met goed gedrag die met verlof gaan”

“Er is bij het verlof aanvragen ook sprake van een sturingselement. Het vooruitzicht op een verlof zorgt voor meer discipline bij gedetineerden, ze letten beter op en gaan zich beter ge-dragen.”

“Er is een periode geweest waarin vooral gedetineerden die populair waren en goed in de markt lagen, alles geregeld kregen. Bij gedetineerden die lastig waren en die niet goed lagen bij bepaalde functionarissen zag je toch een bepaalde willekeur, persoonlijke emoties en voorkeuren optreden. Dat is nu veel minder, nu realiseren PIW-ers zich toch meer dat je bij-voorbeeld gedetineerden die veel vragen hebben en nogal kritisch zijn niet per definitie als lastig kunt wegzetten. Ik benadruk steeds: wees objectief, correct, eerlijk.”

Gedetineerden blijken zich met het vooruitzicht op een verloftoekenning ineens beter te kun-nen gaan gedragen. Ook hier schuilt wellicht het gevaar van (onbedoelde) selectiviteit. Bij gedetineerden die zich om tal van redenen (gebrekkige cognitieve, gedragsmatige vaardighe-den, psychische problemen) niet goed kunnen aanpassen of gedragen is de kans op een afwij-zing van het verlof daardoor mogelijk groter dan bij gedetineerden met betere vaardigheden en een groter aanpassingsvermogen (zie ook: Nelissen, 2001).

Over de mate waarin het inschatten van de risico’s bij de verlofverlening voor verbetering vatbaar wordt geacht door respondenten, geeft de onderstaande tabel een breder beeld. Tabel 6.4. Verbetering van de risico-inschatting, in percentages

Inschatting risico’s N= 40 Ja, voor verbetering vatbaar 58 % Nee, er hoeft niets te worden verbeterd 25 %

Weet niet 17 %

In dit verband verwijzen de respondenten naar oorzaken voor de problemen bij de risico-inschatting. Zij noemen hier de slecht onderbouwde inlichtingen en adviezen door externe partijen, het niet reageren op een verzoek om inlichtingen, inschatting vanuit subjectieve, ge-kleurde onderbuikgevoelens, een gebrek aan systematiek en volledigheid bij de inschatting bijvoorbeeld met behulp van een check-list, te weinig gebruik maken van informatie van de Reclassering, gebrek aan wetenschappelijke ondersteuning, teruglopende kwaliteit van de gedragsrapportage van de afdeling als gevolg van het inkrimpen van bejegeningsmomenten en te krappe dienstroosters.

Vier van de zes respondenten die werden ondervraagd in het kader van het RGV vinden dat het inschatten van risico’s bij het RGV voor verbetering vatbaar is.