• No results found

H ABITAT , GESLOTEN EN BEVIST GEBIED IN 1996 5.7 H ABITAT , GESLOTEN EN BEVIST GEBIED IN

RUIMTELIJKE VERDELING VAN KOKKELBIOMASSA IN DE

5.6 H ABITAT , GESLOTEN EN BEVIST GEBIED IN 1996 5.7 H ABITAT , GESLOTEN EN BEVIST GEBIED IN

5.5 HABITAT, GESLOTEN EN BEVIST GEBIED IN1995

Figuren 5.2 t/m 5.7 Kokkelhabitat, gesloten gebied en bevist gebied in de jaren 1992, 1993, 1994, 1995 ,1996 en 2001. Voor de jaren 1992 t/m 1996 is de Kokkelhabitatkaart 1994 gebruikt (zie ook Kaart 3.3), voor 2001 is de Kokkelhabitatkaart 2001 gebruikt (zie ook Kaart 3.5). Gesloten gebied is met groene lijnen omcirkeld, bevist oppervlak (bevist met een intensiteit groter dan 3%), met zwarte punten. Voor kaarten 1992 t/m 1996 ontbreken droogvalduurgegevens voor de grijze gebieden in het zuidelijke deel van de Kom en Krabbenkreek.

Mechanische kokkelvisserij door de tijd (Figuren 5.2 t/m 5.7)

Nadat in 1990 het zuidelijke deel van de Kom en in 1991 het Mondingsgebied gesloten waren voor visserij, is in 1992 de gehele Oosterschelde opengesteld voor kokkelvisserij (Figuur 5.2). Er is gevist op de Roggenplaat, Neeltje Jans, de noordzijde van de Vondelingsplaat en Slikken van de Dortsman, op de Middelplaat en de Hoge Kraaijer. In alle deelgebieden werd gevist behalve in de Noordtak, hoewel dit gebied wel open was gesteld.

In 1993 zijn de Monding en de Noordtak gesloten voor visserij (Figuur 5.3). Hoewel de Monding in de daaropvolgende jaren weer gedeeltelijk geopend is, blijft de Noordtak vanaf 1992 gesloten. Er wordt dan gevist op het noordelijke deel van de Vondelingsplaat en de Slikken van de Dortsman, de Middelplaat, de Hoge Kraaijer en de Speelmansplaat.

Vanaf 1994 is de Structuurnota Zee- en Kustvisserij ‘Vissen naar evenwicht’ richtinggevend geweest voor de aanwijzing van open en gesloten gebieden. Afgesproken werd dat de Noordtak en een deel van de westelijke Roggenplaat gesloten zouden blijven voor visserij (Figuur 5.4). Met deze sluiting vond in 1994 visserij plaats op optimaal (rood) kokkelhabitat in alle deelge- bieden, hoewel wederom het centrale deel van de Vondelingsplaat en de noord- en zuidzijde van de Roggenplaat niet bevist zijn. Een verklaring voor het niet bevissen van deze delen wordt in paragraaf 5.2 gegeven.

In 1995 zijn dezelfde gesloten gebieden gehanteerd als

in 1994 (Figuur 5.5). Slechts een deel van het bevisbare oppervlak optimaal kokkelhabitat op de Roggenplaat (rood) is bevist. Het optimale habitat op de

Vondelingsplaat wordt op een klein stukje in het cen- trale deel van de plaat na, geheel bevist. In de Kom is al het optimale kokkelhabitat bevist.

Gezien de zeer lage kokkelstand in 1996 werd besloten naast de Structuurnotagebieden aanvullende delen te

gebied dat in 1996 bevist mocht worden is al het opti- male kokkelhabitat bevist.

In de jaren 1997 t/m 2000 waren de kokkelbestanden in de Oosterschelde zodanig laag dat met het oog op het voedselreserveringsbeleid in deze jaren niet op kokkels gevist mocht worden.

In 2001 mocht er weer gevist worden en werden de oor- spronkelijke Structuurnotagebieden aangehouden. Het gesloten gebied in de Monding werd ten opzichte van 1996 verkleind naar de situatie in 1994/1995 en verder bleef de Noordtak voor visserij gesloten (Figuur 5.7). Visserij vond in 2001 uitsluitend in het Mondings- en Middengebied plaats. Hoewel de Kom vier jaar gesloten is geweest voor visserij is er in 2001 niet gevist.

Visserij op optimaal kokkelhabitat

Naast de Figuren 5.2 t/m 5.7 kan ook de verdeling van de visserij over de klassen van de Habitatkaart per jaar worden uitgezet. Hierbij wordt het aantal beviste cellen dat in een bepaalde habitatklasse valt uitgedrukt als percentage van het totaal aantal cellen van die habitat- klasse op de Kokkelhabitatkaart 1994 (Figuur 5.8). Figuur 5.8 laat zien dat elk jaar dat er gevist mocht worden in de Oosterschelde, het zwaartepunt van de bevissing op de optimale kokkelhabitat (rood) ligt. De intensiteit waarmee de verschillende habitatklassen bevist zijn wordt voor 1994 in Figuur 5.9 weergegeven als het percentage beviste cellen in 1994 bij een visserij- intensiteit van 3-10%, 11-50% en 50-100% per kleur van het totaal aantal cellen van de betreffende habitat- klasse. 1994 is als illustratief voorbeeld genomen, omdat in dit jaar het de grootste aanlanding van kokkels voor- kwam. Voor andere jaren wordt in grote lijnen dezelfde verdeling van visserij-intensiteit over de habitatklassen gevonden.

Rijksinstituut voor Kust en Zee/RIKZ

Figuur 5.8 Het percentage beviste cellen (bij een intensiteit van meer dan 3%) per jaar en per kleur van het totaal aantal cellen van die kleur op de habitatkaart (1992 t/m 1996 = Kokkelhabitatkaart 1994, 2001 = Kokkelhabitatkaart 2001, geschiktheid is aflopend van rood (zeer geschikt kokkelhabitat) tot paars (vrijwel ongeschikt kokkelhabitat). In de jaren 1997 t/m 2000 was de voedselreservering van kracht en mocht er niet op kokkels gevist worden.

Gesloten voor visserij

Figuur 5.9 Het percentage beviste cellen in 1994 bij een visserij-intensiteit van 3-10%, 11-50% en 50-100% van het totaal van de betreffende habitatklasse op de Kokkelhabitatkaart 1994.

Kokkelvissers vissen niet willekeurig, maar op de beste kokkelgebieden en daar vissen ze ook het intensiefst. Doordat de verdeling van de visserij-intensiteit corre- spondeert met het voorspelde kokkelhabitat, wordt de uitkomst van het kokkelhabitatmodel bevestigd. Hoewel er vanuit kan worden gegaan dat vissers op basis van de voorjaarsinventarisatie het intensiefst zullen vissen op de beste kokkelplekken, is het nog niet vanzelfsprekend dat de visserij-inspanning zich volgens de Habitatkaart verdeelt. Dat komt omdat het gebiedsdekkende kaart- beeld dat met het kokkelhabitatmodel gesimuleerd is verschilt van de puntinformatie uit de kokkelsurvey.

Litorale mosselpercelen verklarend voor niet bevissen optimaal kokkelhabitat

Uit Figuren 5.2 t/m 5.7 komt naar voren dat in een aan- tal jaren een aantal gebieden niet bevist zijn terwijl deze wel als geschikt kokkelhabitat voorspeld zijn en open waren voor de visserij. Naast het eerder genoemde afwijkende beeld voor de Noordtak en de westpunt van de Roggenplaat vallen vooral noord- en zuidzijde van de Roggenplaat, het centrale deel van de Vondelingsplaat en de Slikken van de Dortsman op. Het niet bevissen van een aantal van deze gebieden in de periode tot aan 1996 kan deels verklaard worden door de aanwezigheid van litorale mosselpercelen begin jaren ‘90. Het huidige mosselbestand bestaat vrijwel geheel uit gekweekte die- ren die zich op kweekpercelen bevinden. Begin jaren ‘90 is de kweekmethode gewijzigd, waarbij het grootste gedeelte van de litorale mosselpercelen begin jaren ‘90 naar dieper water is verplaatst (zie ook Bijlagen 3 & 4). Omdat opwervelend slib ten gevolge van kokkelvisserij de mosselproductie nadelig beïnvloedde, werden gelijk al bij de opkomst van de mechanische kokkelvisserij begin jaren ‘70 afspraken gemaakt tussen mossel- en kokkelvissers en het Ministerie LNV. Rondom elk ver- huurd mosselperceel werd een corridor van 100 meter ingesteld waarbinnen geen mechanische kokkelvisserij mocht plaatsvinden, maar waar wel handkokkelarij was toegestaan. Wanneer naast uitgebruikname ook de huur

gebleven. Op een aantal van deze locaties, zoals de Vondelingsplaat en de Zandkreek (waar voor een deel ook nog litorale mosselpercelen aanwezig zijn), heeft de Japanse oester zich echter ook sterk uitbereid, en dat bemoeilijkt de bevissing.

5.2 FACTOREN DIE HET BIOMASSAVERLOOP BEINVLOEDEN