• No results found

SOORTGERICHT Simulatiemodellen

XXII. Data binnen het kennissysteem LARCH Het computermodel LARCH

5 Mogelijkheden voor aanvulling van gegevens

5.2 Aanvullend veldonderzoek 1 Belang van veldonderzoek

Aparte aandacht verdient het doen van veldonderzoek. Dit kan met name - maar niet alleen - van belang zijn ter ondersteuning van op locaties of soortengroepen gerichte adviezen. Bij nieuw onderzoek dient dit uiteraard te worden toegesneden op de bestaande leemten in de kennis, bijvoorbeeld ter ondersteuning van het bepalen van de inrichtings- en beheerseisen voor specifieke doelsoorten. Daarnaast kan veldonderzoek gegevens opleveren ter ondersteuning van bijvoorbeeld dispersiemodellen, die vervolgens gebruikt kunnen worden voor het genereren van vuistregels. Afstemming met andere in Nederland lopende onderzoeken op dit terrein is gewenst. De verwachting is dat bij een goede afstemming een deel van de basisgegevens voor modellen buiten HACOBERM III om beschikbaar zijn (zie ook Hoofdstuk 4). Tenslotte ligt een belangrijke functie van veldonderzoek bij de monitoring van ontwikkelingen ter evaluatie van, op welk instrument dan ook gebaseerde, maatregelen bij inrichting en beheer. Terugkoppeling van de bevindingen naar de gehanteerde aanbevelingen of het gebruikte kennissysteem is van groot belang voor de verbetering van deze instrumenten.

1. Aansluiting bij bestaand veldonderzoek voor de geselecteerde soorten in bermen. 2. Nieuwe gegevens uit monitoringsroutes bij bestaande meetnetten.

Dit betekend dat in HACOBERM II niet gekeken is naar nieuwe methodes of exacte locaties. Wel wordt aangegeven wat voor soort gegevens uit deze onderzoeken naar voren kan komen en wat gewenst is.

5.2.2 Bermonderzoeken

Aan de Landbouwuniversiteit Wageningen werd medio 1998 een inventariserend bermonderzoek voor fauna in wegbermen uitgevoerd, waaruit voor de soortengroepen die in Hoofdstuk 2 geselecteerd zijn nieuwe extra informatie te verwachten was. Dit betreft vooral de insecten-soortengroepen: loopkevers, spinnen, sprinkhanen & krekels, bijen en dagvlinders. Het onderzoek was in eerste instantie gericht op de habitatfunctie van bermen. Er werd over een aantal jaren aanwezigheid en abundantie van soorten gemeten. Dit gebeurde door het vangen van soorten in bermen getypeerd door vegetatietypen uit Sykóra et al. (1993). Ook werden dezelfde soorten geïnventariseerd in het achterland. In 1999 waren er een groot aantal vangstgegevens die verwerkt worden (mond. meded. K. Sykóra, 1998). Voorlopige resultaten zijn nog niet bekend.

Wanneer in Hoofdstuk 2 naar de beschikbaarheid van gegevens wordt gekeken, dan is het vooral van belang om gegevens te krijgen over:

§ verplaatsingsgegevens in bermen en tussen berm en achterland, § verschillen in dichtheden in verschillende typen bermen en achterland,

§ het functioneren van dan wel de berm dan wel het achterland als corridor bij verschillende typen bermen en achterland.

Bij de Universiteit Wageningen UR bestaat de intentie om corridor- en verplaatsingsonderzoek uit te voeren. Daarom moet op basis van de binnen HACOBERM III te ontwikkelen vuistregels aangegeven worden welke gegevens noodzakelijk zijn voor:

§ rechtstreekse invoer in een vuistregel-DSS,

§ invoer van de te gebruiken modellen voor het afleiden van vuistregels.

Dergelijke gegevens kunnen voor de hierboven genoemde soorten mogelijk in dit onderzoek gegenereerd worden.

Een nadeel van aansluiting bij het lopende bermonderzoek van de Landbouwuniversiteit Wageningen UR in het kader van corridorfuncties van bermen voor fauna, is het feit dat met name verplaatsingsonderzoek bij kleine diersoorten een meerderjarig project zal moeten zijn waaruit gegevens niet direct beschikbaar komen. Andere mogelijkheden hiervoor liggen dan ook in het herhalen van inventariserend onderzoek in bermen waarin al eerder gekeken is naar verbreiding van soorten in bermen en achterland. Dergelijk onderzoek kan vergelijkenderwijs informatie opleveren over verbreidingsafstanden, habitatkwaliteit e.d. ten opzichte van eerdere resultaten. Dit geldt met name voor verbreidingsonderzoek van loopkevers uitgevoerd door het Biologisch station Wijster van de LUW (thans “Het

Noordelijk Regionaal Biologisch Centrum”) en een grootschaliger uitgevoerd verplaatsingsonderzoek bij kleine zoogdieren (Van der Reest, 1989; Huijser & Bergers, 1997).

Zoals al eerder opgemerkt, zijn dergelijke gegevens door het meerjarige karakter van het onderzoek niet bij aanvang van HACOBERM III beschikbaar en kunnen ze dan ook niet direct bijdragen aan het ontwikkelen van vuistregels.

5.2.3 Aanvullende informatie uit meetnetten ecologische monitoring: Voor een aantal soortengroepen zijn meetnetten opgezet die juist vanuit een meerjarig perspectief kijken naar de ontwikkeling van soorten. Voor HACOBERM III liggen hier mogelijkheden om door het volgen van specifieke bermtrajecten en het vergelijken met overige trajecten betere informatie over deze soortengroepen te verkrijgen.

Het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS), het Informatie- en Kenniscentrum voor Natuur (IKC-N) en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) coördineren gezamenlijk het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM), om daarmee de voor het Rijk relevante informatie over de toestand van de natuur te verzamelen. Hieronder vallen drie meetnetten met voor HACOBERM interessante continue bronnen van informatie:

§ twee meetnetten voor reptielen en amfibieën (RAVON), § dagvlindermonitoring (Vlinderstichting).

Alle drie de meetnetten hebben een aantal wegbermlocaties opgenomen. Het dagvlindermonitoringproject is reeds besproken bij de data die beschikbaar zijn via de Vlinderstichting (§4.1en §4.2).

De stichting RAVON is een vrijwilligersorganisatie die staat voor Reptielen Amfibieën en Vissen Onderzoek Nederland. De Werkgroep Monitoring is verantwoordelijk voor de organisatie van het Meetnet Reptielen en het Meetnet Amfibieën. Beide meetnetten opereren landelijk binnen het Netwerk Ecologische Monitoring, het NEM. Door jaarlijks informatie te verzamelen over de Nederlandse amfibieën probeert het RAVON inzicht te krijgen in de betekenis van veranderingen in aantallen dieren en de oorzaken daarvan. Ook wil het RAVON kunnen achterhalen of beschermingsmaatregelen via beheer en beleid het gewenste effect hebben op de aantallen amfibieën. Meetnet Reptielen is gestart in 1993, na een vooronderzoek in de periode 1990-1992. In 1997 zijn circa 200 trajecten door vrijwilligers geteld. De trajecten liggen in alle landelijke verspreidingskernen van reptielen. Meetnet Reptielen is opgezet om de populaties van zeven inheemse soorten te volgen. In 1997 zijn voor het eerst plots voor het Meetnet Amfibieën geïnventariseerd. Het meetnet Amfibieën is vooral gericht op gebieden met aandachtsoorten.

Bij RAVON worden de gegevens in samenwerking met het Centraal bureau voor de Statistiek (CBS) geanalyseerd. Zo heeft het CBS methodes ontwikkeld om datasets, die elk jaar veranderen, toch te kunnen analyseren.

Interessant voor HACOBERM zijn vooral de ontwikkelingen van soorten in de tijd van meetnetten gelegen in bermen vergeleken met meetnetten in andere gebieden. Het aantal trajecten waarin bermen zijn opgenomen is beperkt. De voorwaarden waaraan een inventarisatiegebied en de inventarisatiebezoeken moeten voldoen staan beschreven in een handleiding. Mogelijkheden om (meer) specifieke bermtrajecten op te nemen moeten dan ook hierop worden afgestemd. Mogelijkheden voor uitbreiding van een meetnet zijn ook sterk afhankelijk van het aantal vrijwilligers om dergelijke trajecten te monitoren. Een verdere uitbreiding lijkt moeilijk haalbaar te zijn.

Verder is het gewenst (en dit geldt ook voor het Dagvlindermonitoringproject) om de voor en door HACOBERM III gegenereerde maatregelen in beheer en beleid te evalueren met behulp van een monitoringnetwerk. Het lijkt zinvol om hierbij aansluiting te zoeken bij bovenstaande meetnetten.