• No results found

De aanpak van growshops

In document De wereld achter de wietteelt (pagina 116-120)

In het onderhavige rapport is reeds diverse malen geconstateerd dat

growshops op dit moment een cruciale rol spelen bij de bedrijfsmatige

wietteelt. De activiteiten van deze winkels zorgen ervoor dat de instap-drempel voor potentiële hennepkwekers sterk wordt verlaagd. Dit als gevolg van het feit dat veel growshops, buiten het leveren van de legale kweekmaterialen en het geven van adviezen omtrent de teelt, tenminste bereid zijn de telers te verwijzen naar stekkenleveranciers, elektriciens en opkopers van wiet. Een aantal growshops gaat nog een stap verder door ter plaatse de stekken te leveren, de oogsten in te kopen en het hen-nepafval in te nemen. Gebleken is dat sommige growshops zelfs weinig meer dan frontstores zijn van criminele samenwerkingsverbanden die op grote schaal cannabis leveren aan binnen- en buitenlandse afnemers. Een bijkomend probleem is dat Nederlandse growshops deze rol niet alleen vervullen voor inheemse wiettelers, maar ook voor thuiskwekers aan de overzijde van de landsgrens.

De Nederlandse autoriteiten voeren thans geen systematisch beleid ten aanzien van de growshops. Een inventarisatie die met betrekking tot de Zuid-Nederlandse groeiwinkels werd uitgevoerd (zie hoofdstuk 3) liet zien dat deze maar op enkele plaatsen regelmatig door de politie worden gecontroleerd. Meestal krijgen deze shops echter maar weinig aandacht. Wanneer ze als groothandel staan ingeschreven, en ze van buitenaf niet als growshop herkenbaar zijn, is het bestaan bij de politie soms niet eens bekend. De aanpak van de growshops blijft dan ook beperkt tot incidentele acties.

Een complicerende factor is uiteraard dat een growshop die zich louter beperkt tot het leveren van kweekmaterialen, en zich ook verder houdt aan de wettelijke eisen die aan de bedrijfsvoering worden gesteld, geen strafbare feiten begaat. Growshops kunnen alleen worden aangepakt wanneer zij de Opiumwet overtreden of sjoemelen met de bedrijfsvoering.

WODC 258_7.indd Sec19:116

In het eerste geval kan, op basis van artikel 13b van de Opiumwet, tot bestuurlijke sluiting worden overgegaan. Uit hoofdstuk 3 bleek bijvoor-beeld dat een niet onbelangrijk deel van de growshops overtredingen van de Opiumwet begaat, door te handelen in stekken of het inkopen van oogsten, door het afval uit kwekerijen in te nemen, en door te verwijzen naar allerlei ‘dienstverleners’.

In het tweede geval kan valsheid in geschrifte ten laste worden gelegd. Zo bleek uit onze eigen inventarisatie dat een deel van de growshops bij de Kamer van Koophandel is ingeschreven als groothandel, terwijl bij poli-tiecontroles duidelijk werd dat zij wel degelijk aan particulieren leverden. Ongeoorloofde verkopen aan particulieren moeten op de één of andere manier valselijk in de bedrijfsadministratie worden verwerkt, of daarbui-ten worden gehouden, hetgeen uiteraard strafbaar is.

In Rotterdam-Rijnmond is voorts recent geëxperimenteerd met een aanpak van de growshops in één district van die politieregio. Daarbij is een integrale benadering toegepast, waarbij uiteenlopende instanties – gemeente, politie, OM, AID, UWV, het energiebedrijf en de Belasting-dienst – op basis van hun eigen bevoegdheden, een controle hebben uitge-voerd. Wanneer overtredingen van de Opiumwet werden geconstateerd, heeft de gemeente de bedrijven voor zes maanden of langer gesloten, op grond van artikel 13b OW. De ervaringen leren dat het vaststellen van de daadwerkelijke aanwezigheid van hennepstekken, cannabis of hennep-afval, door de rechter voldoende wordt geacht om tot bestuurlijke sluiting over te kunnen gaan. Voorwaarde daarvoor is wel dat deze spullen zich op het adres bevinden waarop de growshop staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Daarnaast is ook gebruikgemaakt van verklaringen van thuistelers over de aankoop van stekken bij bepaalde growshops.121

Wanneer deze aanpak wordt geïntensiveerd, mag worden aangenomen dat de growshops, zoals op sommige plaatsen nu al gebeurt, hun legale en ille-gale activiteiten nadrukkelijker zullen scheiden door deze op (administra-tief) verschillende plaatsen onder te brengen. En de thuistelers die worden aangehouden leggen nu reeds zeer spaarzaam verklaringen af over hoe zij in contact zijn gekomen met stekkenboeren, malafide elektriciens of afne-mers van cannabis. Wanneer zulke verklaringen vaker als bewijsmateriaal tegen growshops worden ingebracht, mag worden verondersteld dat de thuistelers, al dan niet zachtzinnig, op het hart zal worden gedrukt dat zij tegenover de politie hun mond moeten houden.

Een andere denkbare methode om de growshops onder controle te bren-gen is een vergunninbren-genstelsel. De lokale overheid kan op dit moment in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) reeds eisen stellen aan de

121 In een geval waarin de stekkenkwekerij zich in een ander deel van het pand bevond, in een door de uitbater van de growshop onderverhuurde ruimte, bepaalde de rechter dat verwijtbare betrokkenheid onvoldoende was aangetoond. Ook moet nog worden afgewacht of verklaringen van thuistelers omtrent bemiddeling vanuit de shops op zichzelf reeds voldoende bewijsmateriaal vormen om tot bestuurlijke sluiting over te kunnen gaan.

vestiging van growshops. Het ophangpunt voor zo’n vergunningplicht is het feit dat het gemeentebestuur maatregelen mag treffen om overlast of andere aantastingen van de openbare orde te beperken of te voorkomen. Dit betekent wel dat vooraf specifieke straten moeten worden aangewezen waar deze overlastproblematiek speelt of wordt verwacht. De kans bestaat dan ook dat de growshops zich, vanwege de vergunningplicht, ter plaatse niet zullen vestigen, of zullen vertrekken wanneer ze daar al zitten. Toch hebben de gemeenteraden van Bergen op Zoom en Roosendaal in juni 2005 besloten zo’n stelsel in te voeren voor grow- en smartshops, belhui-zen en internetcafés.122 Concrete ervaringen met deze maatregel zijn echter nog niet bekend.

Een derde methode die binnen de huidige wettelijke kaders overwogen kan worden, is het zogeheten ‘afnemen’. Dit houdt in dat, op basis van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht, wordt ingegrepen wanneer personen beschikken over woningen, dure auto’s of andere luxegoederen, terwijl daar kennelijk geen of slechts zeer weinig inkomsten, blijkende uit belastingopgaven, tegenover staan. Een belangrijk voordeel is dat het gronddelict waarmee de zwarte inkomsten zijn verworven, niet langer in de bewijsvoering hoeft te worden betrokken. Ook het op andermans naam zetten van goederen biedt geen soelaas, aangezien diegenen op hun beurt ook moeten kunnen aantonen waar het geld vandaan is gekomen.

De politie Amsterdam-Amstelland heeft deze afpakmethode in samen-werking met de Belastingdienst ontwikkeld, en deze de ‘Cabrio-methode’ gedoopt. Van growshops wordt door politiefunctionarissen waarmee in het kader van deze studie werd gesproken, verondersteld dat de gewone bedrijfsvoering geen bijzondere winsten genereert. Er wordt pas groot geld verdiend wanneer wiet wordt ingekocht en doorverhandeld. Deze veronderstelling moet nader worden getoetst, maar indien zij klopt biedt dit aanknopingspunten om de ‘Cabrio-methode’ toe te passen op uitba-ters van growshops die er een opzichtig luxe levensstijl op nahouden. De hiervoor beschreven maatregelen zijn alleen geschikt om growshops aan te pakken die zich niet aan de regels houden, dan wel bieden slechts beperkte handvatten om de vestiging van zulke winkels te reguleren. Er mag echter worden aangenomen dat een verscherping van de controle op de growshops ertoe zal leiden dat de illegale bezigheden van de bedrijfs-voering (verder) worden losgekoppeld van de legale, zodat de growshop in kwestie weinig te verwijten valt. Ook de mogelijkheden om de growshops aan een vergunningplicht te onderwerpen zijn op dit moment beperkt. Toch leeft de vraag bij opsporingsinstanties of de thans legale activiteiten van de growshops niet verder aan banden moeten worden gelegd.

Het Ministerie van BZK heeft recent een expertmeeting georganiseerd om na te gaan welke additionele maatregelen eventueel zouden kunnen worden getroffen. Aldaar werden diverse suggesties besproken, waar onder

122 Gemeente Roosendaal (2006), Project Courage, Jaarverslag 2005.

WODC 258_7.indd Sec19:118

de hiervoor beschreven ‘Cabrio-aanpak’ en het experiment met de inte-grale aanpak in Rotterdam. Als eventuele additionele maatregel is ook nagegaan welke voor- en nadelen een vergunningstelsel voor growshops zou kunnen hebben.

Een vergunningstelsel heeft, om te beginnen, als belangrijkste voordeel dat potentiële uitbaters van growshops kunnen worden gescreend – de vergunningverlening zou bijvoorbeeld onder de Wet BIBOB kunnen worden gebracht – waardoor malafide aspirant-uitbaters kunnen worden geweerd. Daarnaast kunnen in de vergunningvoorwaarden additionele eisen worden gesteld, bijvoorbeeld aan de bedrijfsadministratie of aan de naleving van de milieuregels. Bij de wietteelt worden immers ook de nodige schadelijke chemicaliën gebruikt. Dit zou de mogelijkheden om bij overtredingen tot bestuurlijke sluiting over te gaan, naast het huidige artikel 13b OW, kunnen verbreden.

Een belangrijk nadeel van een vergunningstelsel is echter dat dit het bestaan van growshops impliciet van overheidswege sanctioneert. Dat is ongewenst omdat de rechter heeft bepaald dat ‘iedere exploitatie van een growshop [op zijn] minst genomen de verdenking van medeplichtig-heid aan overtreding van de Opiumwet met zich mee[brengt]’.123 En dat is ook illegaal wanneer het om vijf planten of minder gaat. Het is dus maar de vraag hoe zo’n vergunningstelsel zich tot deze rechterlijke uitspraak verhoudt. Bovendien laat zo’n vergunningstelsel onverlet dat de illegale activiteiten nog altijd ‘een deur verderop’ zullen plaatsvinden.

Zoals in hoofdstuk 2 reeds werd beschreven, zou ook kunnen worden gedacht aan het aan banden leggen van de verkoop van materialen die louter dienen om hennepkwekerijen af te schermen, en die dus voor de teelt van andere producten geen gebruiksdoel hebben. Praktisch gaat het daarbij vooral om de verkoop aan particulieren van de afzuiginstallaties en koolstoffilters die worden gebruikt om hennepgeuren te maskeren. Ook dit is echter niet zonder meer eenvoudig: er zullen bijvoorbeeld ook maat-regelen moeten worden getroffen om ‘lekkage’ naar wiettelers van deze filters vanuit bedrijven die er wel een reële toepassingsmogelijkheid voor hebben te voorkomen (bijvoorbeeld restaurants), of om ervoor te zorgen dat er geen illegale import vanuit het buitenland op gang komt. Alvorens zo’n maatregel wordt overwogen is een ex ante evaluatie dus geen overbo-dige luxe.

Een volgende denkbare mogelijkheid om de growshops aan banden te leggen zou een uitbreiding van de Opiumwet met een artikel dat voorbe-reidingshandelingen ook ten aanzien van softdrugs strafbaar stelt. Thans is zo’n artikel reeds in de Opiumwet opgenomen in relatie tot de vervaar-diging van harddrugs (artikel 10a OW). Met zo’n wetsartikel zou ook de levering van legale goederen strafbaar kunnen worden gesteld wanneer de leverancier weet, of logischerwijs kan vermoeden, dat deze voor het

plegen van strafbare feiten zullen worden gebruikt. Bij de bestrijding van de productie van synthetische drugs is artikel 10a OW zeer bruikbaar gebleken. Een vergelijkbaar wetsartikel ten aanzien van Lijst II OW zou het functioneren van de huidige growshops vrijwel onmogelijk maken. De vraag kan echter worden gesteld of het verantwoord is om zo’n zwaar middel in te zetten terwijl tegelijkertijd het gebruik van softdrugs wordt gedoogd, en bovendien maatschappelijk breed wordt geaccepteerd. Ook zo’n artikel biedt echter ontsnappingsmogelijkheden. De meeste goederen die in een growshop worden verkocht zijn immers ook bij doe-het-zelfwinkels en tuincentra te koop. Wanneer voorbereidingshande-lingen in relatie tot wietteelt strafbaar worden gesteld, valt dan ook te verwachten dat de bedrijvigheid van de growshops verder zal worden verdeeld over (op papier) afzonderlijke firma’s: op adres 1a kan men dan bijvoorbeeld de plantenbakken en de potaarde gaan verkopen; op adres 1b de groeilampen en de overige elektra; et cetera. Vervolgens kan dan bij de rechter worden verdedigd dat deze afzonderlijke bedrijven precies hetzelf-de doen als hetzelf-de voornoemhetzelf-de doe-het-zelfwinkels en tuincentra. Tevens wordt het dan aanzienlijk moeilijker om wettig en overtuigend te bewijzen dat er willens en wetens goederen zijn geleverd die voor het plegen van strafbare feiten zullen worden gebruikt.

In document De wereld achter de wietteelt (pagina 116-120)