• No results found

De aanpak van exploitanten

In document De wereld achter de wietteelt (pagina 120-123)

In hoofdstuk 3 is beschreven hoe exploitanten van wietkwekerijen een aantal plantages, doorgaans zo’n vijf à tien tegelijkertijd, financieren en installeren in de woningen van anderen of in bedrijfsloodsen. In deze paragraaf komt de vraag aan de orde hoe deze exploitanten zouden kun-nen worden aangepakt.

Op voorhand kan worden vastgesteld dat exploitanten deels worden geraakt door de hiervoor beschreven (integrale) aanpak van hennepkwe-kerijen. Zoals werd beschreven lijken de exploitanten van hennepkweke-rijen meer moeite te hebben om, althans onder huurders in de gemeenten waar een hennepconvenant van kracht is, gegadigden te vinden die een plantage in de woning willen laten installeren. Tegelijkertijd hebben zij echter nog de nodige uitwijkmogelijkheden, bijvoorbeeld naar bezitters van koopwoningen.

De activiteiten van de exploitanten zijn, zo blijkt uit het onderhavige onderzoek, ook door middel van gerichte opsporingsonderzoeken aange-pakt. Exploitanten werden enerzijds onderwerp van kortlopende onder-zoeken op het niveau van de districtsrecherche (casus 2, casus 3, casus 12) of van de regionale recherche (casus 15, casus 16) en anderzijds zijn zij meegenomen als onderdeel van (grootschalige) opsporingsonderzoe-ken op het niveau van de regionale recherche (casus 1, casus 4). Slechts in het geval van casus 2 en casus 3 werd, met de nodige moeite, binnen

WODC 258_7.indd Sec19:120

de reguliere planning van de districtsrecherche de ruimte gevonden om een opsporingsonderzoek tegen de exploitanten in kwestie te starten. In de overige zaken was de aanleiding tot het onderzoek een andere dan de wietteelt. Het ging bijvoorbeeld om synthetische drugs (casus 1, casus 4) of om een zwaar geweldsdelict (casus 12). En in het geval van casus 15 en casus 16 kaderden de onderzoeken in een bredere aanpak van één van de belangrijkste ‘vrijplaatsen’ in de desbetreffende politieregio, waarover veel publicitaire ophef was ontstaan.

Uit het voorgaande volgt dat in normale omstandigheden een exploitant weinig risico loopt om te worden aangehouden en vervolgd. De reguliere opsporing vindt in Nederland plaats op het niveau van de basisteams, de districten, de politieregio, de bovenregionale recherche en de nationale recherche. Een exploitant zou normaliter, binnen deze kaders, in aanmer-king komen voor onderzoek op het niveau van de basisteams of de distric-ten. De basisteams besteden hun recherchecapaciteit doorgaans echter vooral aan geweldsdelicten. Bovendien kunnen zij vaak niet meer dan enkele dagen aan afzonderlijke zaken besteden. Wanneer er bijvoorbeeld een grote hennepkwekerij wordt gevonden, kan ter plaatse enig onderzoek worden gedaan, zullen eventuele verdachten en getuigen worden gehoord, en kan nadere informatie worden ingewonnen bij derden. Als dat geen direct resultaat oplevert, moet de zaak echter worden opgelegd, eventueel in afwachting van nader onderzoek op een hoger niveau in de politieor-ganisatie. Voor doorrechercheren op eventuele exploitanten, wanneer er ergens een wietplantage is aangetroffen, is geen tijd.

Op het niveau van de districtsrecherche wordt in de praktijk de capaciteit eveneens grotendeels opgeslokt door onderzoeken naar zware gewelds-delicten, of andere zaken die het veiligheidsgevoel van de burgers sterk raken of zichtbare overlast veroorzaken, zoals seriematige woningin-braken, ramkraken, drugshandel, et cetera. Er blijft doorgaans weinig personele capaciteit over voor onderzoek naar personen die weliswaar een aantal hennepkwekerijen in bedrijf hebben, maar die verder geen zichtbare problemen veroorzaken. Reguliere opsporingsonderzoeken naar exploitanten, zoals in casus 2 en casus 3, zijn dan ook eerder uitzondering dan regel.

Wanneer opsporingsonderzoeken daadwerkelijk worden gestart, blijken de exploitanten betrekkelijk weinig afschermingsmaatregelen te nemen. Het onderhouden van de contacten met de thuistelers en met de uiteen-lopende dienstverleners waarvan zij gebruikmaken geschiedt in de regel telefonisch, en hoewel er versluierd wordt gesproken, levert de interpreta-tie van die gesprekken weinig problemen op. Voorts, kan door middel van observatie, de locatie van de kwekerijen meestal betrekkelijk gemakkelijk worden achterhaald. Een onderzoek tegen een exploitant kan derhalve in principe binnen enkele maanden worden afgerond.

De strafmaten die worden opgelegd ten aanzien van exploitanten zijn verhoudingsgewijs hoog. Exploitanten maken doorgaans gebruik van

vaste dienstverleners, en ook het bedrijfsproces verloopt in vaste stap-pen. Het gevolg is dat al snel sprake is van een ‘criminele organisatie’ in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. In één rechterlijke uitspraak werd dat als volgt verwoord: ‘verdachte en zijn medeverdachten hadden binnen de organisatie ieder een eigen taak. Zo hielden sommi-gen zich bezig met het uitzoeken van locaties voor hennepkwekerijen en richtten anderen de kwekerijen in, daarbij geadviseerd door deskundigen. Vervolgens namen weer anderen de dagelijkse verzorging van de hennep-planten op zich en hielpen velen met de oogst en het knippen van de henneptoppen. Tevens waren er personen die zorgdroegen voor de handel in en het vervoer van het eindproduct: wiet. Om deze keten van werk-zaamheden efficiënt op elkaar te doen aansluiten, was een goed georga-niseerde taakverdeling onontbeerlijk. Hiertoe hadden verdachte en zijn medeverdachten veelvuldig telefonisch contact waarbij zij zich, ter voor-koming van ontmaskering, vaak bedienden van versluierd taalgebruik. Verdachte had de knowhow omtrent de wietteelt, leverde de apparatuur en grondstoffen voor de wietteelt en verrichtte hand- en spandiensten in de hennepkwekerijen. Naar het oordeel van de rechtbank kan verdachte worden aangemerkt als deelnemer aan een criminele organisatie.’124 In de voornoemde zaak werd de verdachte tot 24 maanden celstraf veroordeeld. In mei 2004 kreeg een andere exploitant drie jaar celstraf opgelegd. Hij had vier grootschalige hennepkwekerijen in bedrijf gehad en was even-eens als leider van een criminele organisatie aangemerkt.125

Het belangrijkste probleem bij de aanpak van exploitanten is, zoals hier-voor reeds werd beschreven, het vinden van de benodigde menskracht om daadwerkelijk opsporingsonderzoek te kunnen doen. Bovendien is vermoedelijk een aanzienlijk aantal exploitanten actief, zo kan worden opgemaakt uit de interviews met wiettelers. Als er dus al opsporingson-derzoeken naar individuele exploitanten kunnen worden verricht, is het maar de vraag of daarmee het netwerk substantieel wordt verstoord. De vraag is dan ook aan de orde of efficiëntere en/of effectievere interventies mogelijk zijn. Er kunnen in hoofdzaak twee invalshoeken worden onder-scheiden.

Een eerste denkbare methode om exploitanten te hinderen is ook hier de ‘Cabrio-aanpak’. Exploitanten die meerdere kwekerijen tegelijk in bedrijf hebben genereren immers aanzienlijke inkomsten, die mede worden gebruikt om luxegoederen aan te schaffen. Met ‘afpakken’ worden de ille-gale activiteiten weliswaar niet direct beëindigd, maar wordt wel bereikt dat exploitanten het leven zuur wordt gemaakt. Bovendien wordt hiermee een duidelijk signaal naar de omgeving en naar de thuistelers afgegeven. Alvorens zo’n aanpak succesvol kan worden toegepast is het uiteraard wel noodzakelijk om de exploitanten ‘in beeld’ te krijgen. Uit het onderhavige

124 Uitspraak in de zaak LJN: AT9224, 12 juli 2005. 125 Uitspraak in de zaak LJN: AO9187, 7 mei 2004.

WODC 258_7.indd Sec19:122

onderzoek bleek dat zij op dit moment vaak niet bekend zijn bij de politie. Als er een kwekerij van een exploitant wordt opgerold, leggen de bewoners van de woning in normale omstandigheden geen verklaring af over dege-ne die de inrichting heeft verzorgd. Om te determidege-neren wie als exploitant optreden zal derhalve eerst actuele informatie bijeen moeten worden gebracht en geanalyseerd.

Een tweede invalshoek is om het onderzoek op te schalen, en een groter deel van een lokaal hennepnetwerk, waarin meerdere exploitanten naast elkaar actief zijn, onderwerp van opsporingsonderzoek te maken. Ook hier geldt echter dat zulke onderzoeken alleen met succes ter hand kunnen worden genomen wanneer er beter zicht bestaat op de contouren van dat netwerk. Om te beginnen kunnen specifieke dienstverleners, met name elektriciens, als vertrekpunt worden genomen voor nadere analyse, omdat zij vaak voor meerdere exploitanten tegelijk werken. Daarnaast is het evident dat de exploitanten adressen moeten hebben waar zij met de opbrengst uit de kwekerijen terecht kunnen. Zij zetten enerzijds de oogsten af bij coffeeshops en hebben soms ook zelf handelscontacten met buitenlandse afnemers. Anderzijds verkopen ook exploitanten de oogsten aan criminele samenwerkingsverbanden. Dit betekent dat de kans groot is dat een deel van hen (zijdelings) in beeld is gekomen in de opsporings-onderzoeken die in de afgelopen tijd naar criminele samenwerkingsver-banden zijn verricht. Een grondige analyse van restinformatie uit deze onderzoeken zou derhalve, aangevuld met informatie uit andere bronnen, de benodigde startinformatie kunnen bieden.

In document De wereld achter de wietteelt (pagina 120-123)