• No results found

9. Perspectieven voor opschaling van MZI

9.3 Aanbevelingen voor opschaling in de eerste fase

9.3.1 Westelijke Waddenzee

De westelijke Waddenzee lijkt het meest geschikt voor opschaling van MZI, met name aan de randen van de geulen waar het water bij eb nog ruim drie meter diep is. Hier is voldoende doorstroming om geen nadelige effecten van slibdepositie te verwachten. De zichthinder vanaf land is gering. Nadeel is de relatief lange verblijftijd van het water, met name verder weg van de zeegaten. Dat leidt tot een minder optimale groei van ingevangen mosselzaad en sterkere neveneffecten op natuurwaarden.

De eerste ervaringen met MZI op mosselkweekpercelen zijn ook veelbelovend. Zeker omdat er dan sprake is van geïntegreerd ruimtegebruik. De productiviteit is op die locaties wel lager dan langs de geulen.

Vooralsnog is de inschatting dat een productie van tien miljoen kilo mosselzaad per jaar ecologisch inpasbaar is binnen de draagkracht van de goed doorstroomde gebiedsdelen. Die hoeveelheid geeft een filtratiedruk van ruim drie tot vier procent van het volume van de westelijke Waddenzee per dag en een corresponderend beslag op de primaire productie. Wel moet bij een dergelijke productie de draagkracht nader worden bepaald. Daarbij moet niet alleen worden gekeken naar de gevolgen voor andere biota die algen filtreren, maar ook naar de lokale schaduwwerking van MZI-installaties.

Momenteel omvat de voor experimenten vergunde ruimte voor MZI in dit gebied 331 ha. Daarin is op 39 ha effectieve productieruimte een productie van 1,68 miljoen kilo mosselzaad gerealiseerd.

Als een MZI-gebied van 370 tot 660 ha wordt aangewezen, biedt dat voldoende ruimte voor het inpassen van 100 hectare MZI-productieruimte langs de geulen en 40 hectare op mosselkweekpercelen. Binnen die grenzen zet de mosselzaadproductie naar de huidige inzichten de draagkracht niet onder druk. Om lokale effecten van begrazing van algen te voorkomen, bevelen we aan de MZI-activiteiten te verspreiden over het hele stroomgebied. Voor de garnalenvisserij, andere vormen van wadvisserij en recreatievaart blijft voldoende ruimte over. Zeker als de keuze

vrij te geven. Voor wadvissers is compensatie mogelijk door ze kleinschalige MZI in hun bedrijven met visserij (vaste vistuigen) te laten integreren.

Bij de aanwijzing van gebieden voor MZI is het verstandig uit te gaan van adaptief, dynamisch beheer, waarbij de exacte locaties kunnen worden herzien als dat voor de inpasbaarheid in de omgeving gewenst is.

Een nauwgezet monitoringprogramma voor draagkracht en de effecten van slibdepositie is nodig om later te kunnen bepalen of, indien gewenst, verdere opschaling mogelijk is.

9.3.2 Oostelijke Waddenzee

Ook de oostelijke Waddenzee leent zich in principe goed voor MZI. Dat komt door de grote uitwisseling van water met de Noordzee en de daardoor gegarandeerde goede larvenaanvoer en voedselvoorziening. Wel vormen de hoge (piek)stroomsnelheden in de meestal smalle geulen een probleem. In een groot deel van de geulen liggen bovendien betonde vaarroutes tot de rand van de plaat. Delen van het zeegat van Ameland en het Friese zeegat (Zoutkamperlaag) voldoen wel aan de gestelde criteria (redelijke stroomsnelheid, meer dan drie meter diep, redelijke afstand tot verstoringsgevoelige gebieden).

Momenteel wordt de experimentele ruimte voor MZI in dit gebied (26 ha) nog niet benut. Het is evenwel de moeite waard hier te starten met MZI-experimenten. Voor tien ha effectieve productieruimte in een experimentele fase moet, deels langs de geulen, een MZI-gebied van circa 100 ha worden aangewezen.

Het valt te overwegen om voor dit gebied alleen voorlopige vergunningen tot 2012 te verstrekken. Daardoor kan eerst worden bepaald wat de daadwerkelijke perspectieven voor MZI zijn, mede in het licht van de ervaringen met opschaling in de westelijke Waddenzee.

In het Eems-Dollard gebied zijn de condities voor inpasbaarheid van MZI minder gunstig. Dat komt door de ambities voor havenuitbreiding en onduidelijkheden rond gemeenschappelijk beheer van het grensgebied met Duitsland. Het is mogelijk wel zinnig om hier enkele verkennende experimenten uit te voeren naar het succes van MZI met een beproefd systeem en zo te bekijken of het gebied geschikt kan zijn voor MZI.

9.3.3 Oosterschelde

Natuur en schelpdierproductie benutten de draagkracht van de Oosterschelde relatief intensief. Rond de stroomgeulen is er voldoende doorstroming voor een goede mosselzaadproductie. Ook is daar geen sprake van voedselconcurrentie met mosselkweek op de percelen. De ervaringen in de Oosterschelde zijn dan ook

veelbelovend.

Depositie en zichthinder zijn evenwel kritisch en afhankelijk van de locatiekeuze en toegepaste technieken.

Bij het zoeken naar ruimte voor MZI moet rekening worden gehouden met de grenzen van de draagkracht en vereist mogelijk een lagere benutting voor schelpdierkweek. Nabij de kering zorgt het vloedwater uit de Noordzee voor extra draagkracht, bij de Krammersluizen doet een geringe voedseltoevoer vanuit het rivierengebied in mindere mate hetzelfde. Herstel van de verbinding met het voedselrijke Volkerak-Zoommeer zou de draagkracht voor MZI in de Oosterschelde kunnen verbeteren.

Wel moet dan bedacht worden dat MZI in deze voedselrijke gebieden de toevoer van algen naar het centrale deel van de Oosterschelde kan verminderen.

Vooralsnog is de inschatting dat een productie van drie miljoen kilo mosselzaad per jaar ecologisch inpasbaar is binnen de draagkracht van de goed doorstroomde gebiedsdelen. Wel moet de draagkracht ook hier nader worden bepaald bij een dergelijke productie van MZI-zaad. Daarbij moet niet alleen worden naar de gevolgen voor andere biota die algen filtreren, maar ook naar de lokale schaduwwerking van MZI-installaties.

Een dergelijk productievolume van MZI mosselzaad is overigens alleen relevant als het mosselzaad daarna op kweekpercelen in de Waddenzee opgekweekt kan worden.

Momenteel omvat de voor experimenten vergunde ruimte voor MZI in dit gebied 84 ha. Daarbinnen is op 19 hectare effectieve productieruimte een productie van 0,39 miljoen kilo mosselzaad gerealiseerd.

Als een MZI-gebied van 125 tot 200 hectare wordt aangewezen, biedt dat voldoende ruimte voor het inpassen van 50 hectare MZI-productieruimte langs de geulen en op mosselkweekpercelen. Binnen die grenzen zet de mosselzaadproductie de draagkracht niet onder druk. Om lokale effecten van begrazing van algen te voorkomen, bevelen we aan de MZI-activiteiten te verspreiden over het hele stroomgebied. Grotere netconstructies zoals toegepast in de westelijke Waddenzee lijken voor de Oosterschelde minder geschikt.

9.3.4 Veerse Meer en Grevelingenmeer

De geschiktheid voor MZI van deze gecompartimenteerde zoutwatermeren moet nog worden aangetoond. Er lijken voldoende kansen te zijn, aangezien er sprake is van een gezonde mosselpopulatie. De primaire productie is op zich voldoende en het is er diep genoeg, maar wellicht is de doorstroming te gering. Depositie en

zichthinder zijn hier echt kritisch. Vooral kleinschalige MZI-installaties, in het verlengde van de vaste vistuigen, passen hier. Binnen dat kader vonden ook de experimenten plaats. Een hoge productieverwachting is evenwel niet gerechtvaardigd.

9.3.5 Voordelta

In de Voordelta speelt het probleem van draagkracht niet snel. Vanuit biologisch perspectief biedt de voordelta uitstekende mogelijkheden voor MZI. De huidige technieken lijken evenwel nog niet geschikt voor de meer geëxponeerde omstandigheden, zeker niet als vanuit het oogpunt van zichthinder een redelijke afstand tot de kust nodig is. Verdere ontwikkeling van geschikte technieken is noodzakelijk. Dit zal dan wel moeten worden ingepast in het ontwerp beheersplan Voordelta. Productie van mosselzaad met MZI is alleen relevant als het in de

Waddenzee opgekweekt kan worden.

Momenteel omvat de experimentele ruimte voor MZI in dit gebied 58 ha. Daarin is op 9 ha effectieve productieruimte een productie van 0,09 miljoen kilo mosselzaad gerealiseerd.

Aanwijzing van een MZI-gebied van 150 hectare biedt voldoende ruimte voor het inpassen van 30 ha MZI- productieruimte voor ruimere experimenten met meer robuuste systemen.

9.3.6 Noordzee

centrale Noordzee mosselen minder goed aangroeien (RIVO, 2005). Dat maakt vooral de zone tot vijftig kilometer uit de kust interessant.