• No results found

Aanbevelingen .1 Algemeen

In document Bestrijding uitstoot broeikasgassen (pagina 80-83)

9 SLOTBESCHOUWING 9.1 Overzicht sectoren

9.3 Aanbevelingen .1 Algemeen

1. Preciezere definiëring en taakverdeling klimaatbeleid

Aangezien de doelen voor 2000 niet zijn gehaald en het bij de huidige beleidsinzet niet zeker is of de binnenlandse doelen voor 2010 wel worden gehaald, acht de Algemene Rekenkamer het mede ook gezien de grote maatschappelijke en politieke relevantie van dit beleid van belang dat de regering de huidige definiëring en taakverdeling van het klimaatbeleid, inclusief coördinatie en handhaving, in de nabije toekomst nader preciseert.

2. Stroomlijning van beleid

In de tweede plaats beveelt de Algemene Rekenkamer aan dat het kabinet een aanpak ontwikkelt om de opeenstapeling van regelingen tegen te gaan. Bij gebrek aan consistentie is in de huidige situatie het risico groot dat doelgroepen van de beleidsmaatregelen door de onoverzichtelijkheid niet bereikt worden.

De samenhang en consistentie in het beleid kan worden versterkt door stroomlijning van de doelstellingen van het beleid (bijvoorbeeld door doelen uit te drukken in dezelfde grootheden), hetgeen ook in VBTB-verband van belang is. Vanuit VBTB-gezichtspunt zouden alle doelen kunnen worden uitgedrukt in eenzelfde grootheid (bij voorkeur Mton CO2-equivalenten) zodat duidelijk wordt in welke mate de verschillende beleidsmaatregelen bijdragen aan het nationale doel.

3. Onderbouwing en effecten van beleid

Met het oog op de verdere ontwikkeling van het beleid in de periode tot 2030, zou de kwaliteit van de beleidsvoorbereiding over de gehele linie kunnen worden verbeterd.

Er zou aandacht geschonken kunnen worden aan de onderbouwing en

effecten van het beleid. Ook de invloed van externe factoren en ander (aanpalend) beleid kan hierbij expliciet worden betrokken.

De ministers van VROM, EZ, V&W, LNV en Financiën wordt in overweging gegeven, binnen de eigen sectoren, met name beter zorg te dragen voor de ontwikkeling van specifieke ex-ante-evaluaties en kosten-effectiviteits-analyses. Om de kwaliteit hiervan te waarborgen kan hierbij gebruik-gemaakt worden van de nieuwe «Regeling Prestatiegegevens en Evaluatieonderzoek». Verder zou de beleidsvoorbereiding beter kunnen worden gedocumenteerd en gearchiveerd, zodat later vastgesteld kan worden hoe de beleidskeuzen tot stand zijn gekomen.

4. Systeem ter bepaling invloed beleidsmaatregelen op broeikasgasemissies

Aangezien op dit moment wel kan worden vastgesteld hoe de binnen-landse emissie van broeikasgassen verloopt, maar niet wat de invloed van de binnenlandse beleidsmaatregelen daarop is, beveelt de Algemene Rekenkamer de betrokken ministers aan gezamenlijk de ontwikkeling van een systeem daarvoor te bevorderen.

5. Sterkere instrumenten en bevoegdheden coördinerend minister Aangezien het beleid uit sterk verschillende elementen bestaat, en er diverse ministeries en uitvoeringsorganisaties bij betrokken zijn, is het aan te bevelen dat de coördinerend bewindspersoon sterkere instrumenten en bevoegdheden krijgt, zodat deze ook in de praktijk de regie in handen kan nemen. Het is tevens aan te bevelen op basis van het binnenlandse doel regelgeving (bijvoorbeeld een nationale emissierichtlijn) te formuleren, die wordt doorvertaald naar de betrokken sectoren en ministeries.

9.3.2 Per sector

Fiscaal beleid. Aangezien er nog zeer weinig bekend is over de bijdrage aan de bestrijding van uitstoot van broeikasgassen van een aantal fiscale regelingen die al geruime tijd lopen (VAMIL, EIA, Groen beleggen), beveelt de Algemene Rekenkamer het Ministerie van Financiën aan om, in

samenwerking met de andere betrokken ministeries, hiervoor op korte termijn evaluatieonderzoek in gang te zetten.

Sector Industrie. Het energiebesparingsbeleid voor de industrie, met name het Benchmarkingconvenant, heeft een doelstelling zonder

geoperationaliseerde relatie met klimaatbeleid. De Algemene Rekenkamer beveelt de betrokken ministeries (EZ en VROM) aan de relatie tussen klimaatbeleid en benchmarking nader te operationaliseren. Dit ook om eventuele tegenvallende resultaten te kunnen signaleren zodat de in opzet aanwezige handhavings- en sanctiemogelijkheden tijdig geëffectueerd kunnen worden.

Sector Energie. De Algemene Rekenkamer beveelt aan dat de reductie in CO2-uitstoot als gevolg van elektriciteitsbesparingen zichtbaar wordt gemaakt in de sector waar die reductie wordt bereikt, en niet (alleen) in de sector Energie. Hiermee wordt het inzicht in de resultaten van beleidsin-spanningen verbeterd.

De minister van EZ zou afspraken kunnen maken met de elektriciteitsbe-drijven over de wijze waarop dit inzicht kan worden verkregen.

Aangezien bij de beleidsmaatregelen voor duurzame energie de doelen al bij aanvang ambitieus werden geformuleerd, wordt de Minister van EZ verder in overweging gegeven hetzij deze doelstellingen opnieuw te

bezien, hetzij bij toekomstige doelformulering realistischer uitgangs-punten te hanteren.

Sector Verkeer en Vervoer. De minister van V&W zou bij het beleid waarbij, naast andere doelen, ook reductie van broeikasgassen wordt nagestreefd, expliciet aan kunnen geven wat de effecten zijn voor reductie van de broeikasgassen. Daarbij zou het reductiebeleid binnen deze sector volgens de Algemene Rekenkamer naast wegverkeer ook gericht kunnen worden op binnenvaart en mobiele werktuigen.

Het verdient verder aanbeveling te onderzoeken of de effecten van

«Transactie/Modal Shift» en «Het Nieuwe Rijden» ook na beëindiging beklijven.

Sector Landbouw. De minister van LNV zou de mogelijk negatieve effecten van de langzamer verlopende herstructurering van de glastuinbouw en de liberalisering van energiemarkten op de energie-doelstellingen van het convenant Glastuinbouw en Milieu aan een nadere beschouwing kunnen onderwerpen. Mocht daaruit blijken dat deze doelen verder onder druk komen te staan dan bij aanvang van het beleid was voorgesteld, dan kan worden overwogen aanvullend beleid in gang te zetten.

Sector Huishoudens. De ministers van EZ, VROM en Financiën wordt in overweging gegeven de vergoedingen die worden gegeven aan energie-distributiebedrijven voor de (zeer hoge) uitvoeringskosten van de Energie Premieregeling te onderbouwen met een berekening op basis van de werkelijke kosten. Verder zou de minister van Financiën helderheid kunnen verschaffen over het financieel belang van de heffing en terug-sluizing van de Regulerende Energiebelasting naar de huishoudens. De Algemene Rekenkamer beveelt de minister van Financiën aan van de energiebedrijven inzage te verkrijgen in de gegevens over de inning van deze belasting.

10 REACTIE BEWINDSPERSONEN EN NAWOORD ALGEMENE

In document Bestrijding uitstoot broeikasgassen (pagina 80-83)