• No results found

Aan James Bautie

In document DE BRIEVEN VAN SAMUEL RUTHERFORD (pagina 100-104)

Liefhebbende broeder!

Genade, barmhartigheid en vrede zij u!

Ik heb uw brief ontvangen, en dank er u voor; maar ik heb geen tijd, om al de hoofden ervan te beantwoorden, gelijk de brenger van deze u kan onderrichten.

1. Gij doet wel, dat ge uzelf vat, juist waar ‘t schort, als u Christus door twijfeling en ongeloof verongelijkt; want dit is Christus een toenaam geven, en Hem een leugenaar te noemen, dat zo het tegen onze prins was gezegd, de galg zou zijn, of onthoofding; maar Christus laat niet altijd hangen om verraad. Het is goed, dat Hij het handschrift van een gelovige honderdmaal mag registreren, en dat Hij meer dan zeventig maal per dag recht tegen ons heeft, en dat Hij ons evenwel spaart, gelijk een man zijn zoon verschoont die hem dient. Geen teerhartige moeder, die recht mocht krijgen, om haar zuigeling te doden, zou dat recht in uitvoering stellen.

2. Betreffende uw fouten, zelfs wanneer u Christus gezet zult ontmoeten, en u een schoon voordeel ziet; door Hem volgens order op te passen, en wanneer uw zaligheid nu staat verzegeld te worden, wilde ik u twee dingen zeggen.

- Besloten en verzegelde zaligheid kan heengaan en teneinde komen, ingeval dat u uw naam aan het eind van ‘t verbond schrijft met inkt, die nauwelijks te lezen is. Ook denk ik niet, dat ooit iemands zaligheid is verzegeld, of er was min of meer een kwade trek of streep in, aan de kant van degene, die de hemel in verband heeft; in het deftigste en ernstigste werk van onze zaligheid, denk ik, heeft Christus altijd goede oorzaak om over onze slechtheid te lachen, en Zijn verdiensten op ons te stellen, opdat wij gewichtig mogen zijn.

- Het is een lieflijke wet van ‘t nieuwe verbond, en een voorrecht van de nieuwe stad, dat de burgers naar hun middelen betalen; want het nieuwe verbond zegt niet, zoveel gehoorzaamheid in gewicht, en niet minder, onder straf van verdoemenis. Christus neemt, naar dat arme lieden kunnen geven; alwaar een kleine partij is, daar is Hij tevreden met minder, indien er oprechtheid is;

gebroken sommen en weinig geringe gehoorzaamheid, zal ten goede genomen worden, en bij Hem bestaan; weet ge niet, dat onze vriendelijke Heere Zijn goede oude hart nog houdt; Hij breekt geen gekrookt riet, noch Hij blust geen rokende vlaswiek; maar indien de wind waait, Hij houdt er zijn hand omtrent, totdat hij ontvlamt. De wet komt aan met drie allen, met heel het hart, met heel de ziel, en met al de gehele kracht, en waar zou het arme volk, gelijk u en ik, al

deze sommen halen? Ik vrees (ja ‘t is ten volle zeker) dat indien de betaling uit onze beurs moest komen, als wij onze hand in onze zak zouden steken, wij zouden er wind of erger uithalen. Maar het nieuwe verbond zoekt geen opgehoopte maat, noch volle gehoorzaamheid, als de voorwaarde ervan, omdat vergiffenis daar altijd plaats heeft. Hieruit trek ik dit besluit: dat men denkt, dat de zaken tussen Christus en ons achterwaarts gaan, door gebrek van een opgehoopte maat, dat is een deel van de hoogmoed van de oude Adam, die of wettisch wilde betalen, of niemendal. Wij wilden God steeds in ons schuldboek hebben, en Zijn goedheid met onze verdiensten kopen; want bedelachtige hoogmoed is duivels eerlijkheid van harten, en zij schaamt zich in Christus’

schuldboek te zijn; en zij geeft God nauwelijks een dankzegging, en nauwelijks wil zij haar hoed afnemen (behalve als op zijn Farizees ongelukkig zeggende: o God ik dank u) of de knie buigen voor Christus; die hoogmoed wil voor een goede dag, alleen een goede dag terug geven, en indien Hij Zijn vriendelijkheid als het ware in scherts verbergt, en die schijnt te loochenen, zij zal in ernst achteruit slaan, en het hoofd in de wind steken, en niet veel vragen naar Christus’ vriendelijkheid; wil Hij geen vriend zijn, zegt de hoogmoed, laat Hem gaan; wacht u van deze dief, wanneer Christus zich aanbiedt.

- Geen wonder dan, dat er in ‘t oor gevezeld wordt, of u in ‘t verbond bent of niet; want de hoogmoed maakt ‘t verbond der genade een los werk, en ‘t wil Christus niet de volkomen Koopmaker laten zijn.

Om tot u bijzonder en kort te spreken:

(1) Al de waarlijk wedergeborenen kunnen u de maat van hun verslagenheid niet juist zeggen, omdat Christus met velen jong begint, en in hun harten stilletjes inkomt eer zij van zichzelf weten en gemeenzaam met hen wordt zonder veel geraas of gedruis. Ik sta toe, velen zijn verblind; in blij te zijn in een goedkope bekering, die hun niet één zieke nacht gekost heeft. Christus’ medicijn wrocht op hen in een droom; maar dienaangaande wilde ik zeggen, indien andere merktekenen gevonden worden, van dat Christus waarlijk ingekomen is, twist niet met Hem, omdat Hij niet wil antwoorden op de vraag: Heere Jezus, hoe zijt Gij hierin gekomen, of door de deur of door het venster? Verwelkom Hem, nademaal Hij gekomen is. De wind blaast, waar Hij wil; de wereld met al haar verstand kan geen volkomen reden geven, waarom de wind een maand lang oost zou wezen, misschien zes weken west, en alleen een namiddag zuid of noord.

(2) U zult al de deeltjes en stapjes van Christus’ weg omtrent een ziel, niet uitvinden, doet wat ge kunt; want soms zal Hij zachtjes komen instappen, gelijk een die nevens een slapende wandelt, en gaan naar de deur, en laten niemand weten, dat Hij er was.

U werpt tegen: de recht wedergeborenen zouden God lief hebben om Zijns Zelfs wil.

Ik antwoord: God lief te hebben om Zijns Zelfs wil, als het laatste einde, en ook om Zijn weldaden, als opwekkende en bewegende middelen om Hem lief te hebben, kan wel samen bestaan, gelijk een zoon zijn moeder bemint, omdat zij zijn moeder is, al is zij arm, en Hij bemint haar ook om een appel. Ik hoop, u zult niet zeggen, dat weldaden alleen de reden en grond zijn van uw liefde. Daar schijnt een betere grond van te zijn; immers indien er een gat in is, naait het vlug toe.

(3) Gij voelt niet zo'n treuren in Christus’ afwezen als u wel wilde. Ik antwoord, dat ik loochen, dat de wedergeborenen op alle tijden treuren, en allen op gelijke maat. Er

zijn verscheidene trappen van treuren, min of meer, nadat ze min of meer liefde tot Hem hebben, en min of meer gevoelen van zijn afwezen. Maar:

• Enige treurigheid moeten zij hebben.

• Soms missen zij de Heere niet, en dan kunnen zij niet treuren, hoewel dat niet lang zo is; immers het is niet altijd zo.

(4) Gij beschuldigt uzelf, dat sommige waarheden meer geloof bij u vinden, dan andere. Gij doet wel; want God is waarachtig in ‘t minst zowel als in ‘t grootst; en Hij moet zo voor u zijn. Gij moet Hem niet waarachtig noemen in de ene zijde van

‘t blad en vals in de andere; want onze Heere heeft nog nooit Zich in al zijn schriften tegengesproken, hoewel de beste wedergeborenen hier gestruikeld hebben, zo tracht u altijd hier vast te staan.

(5) Als u de staat van een waarlijk wedergeborene bemerkt (wiens hart een tempel van de Heilige Geest is) en uw hart wel vol is van onreinheid en verdorvenheid, zo staat u stom, en moedeloos, en durft somtijds Christus niet hartelijk de Uwe noemen.

Ik antwoord:

• De beste herborenen hebben hun besmettingen, en (mag ik zo spreken) hun drekzak, die hen al hun dagen zal aankleven, en laten zij zich wassen, zo zij willen, daar zal vuilheid in hun boezem zijn. Maar laat u dit niet van de fontein houden.

• Ik antwoord, al is er vrij wat gewicht van vleselijkheid, of enig scheel gezicht of achteromzien naar een afgod, zo kan toch de liefde in haar mate daar gevonden worden. Want de heerlijkheid moet onze liefde zuiveren en volmaken; voor die tijd zal zij nooit volkomen zuiver zijn. Doch zo de afgod heerst, en ‘t beste van uw hart heeft, en de sleutelen van ‘t huis, en Christus alleen gemaakt zij tot een jongen, om boodschappen te lopen doen, zo is alles niet recht; daarom onderzoekt u wel.

• Er is tweeërlei moedeloosheid, een van ongeloof te besluiten, en twijfeling te maken tot het besluit, wegens dat er een splinter in uw oog is, of een zien van terzijde naar een afgod dat is kwaad. Er is een andere moedeloosheid te weten van droefheid over de zonde, als u een omzien naar een afgod vindt, dit is goed en een stof van dankzegging, daarom beproeft u hier ook wel.

(6) U zegt de verzekering van Christus’ liefde zou het troostrijkste nieuws wezen, dat u ooit hoorde.

Ik antwoord: Dat kan zeker twintig gaten stoppen, en vele tegenwerpingen oplossen; van die liefde valt veel te zeggen, dat verzeker ik u. Och, dat u die kende en gevoelde, gelijk ik gedaan heb! Ik wens u een deel van mijn maaltijd; zoet, zoet heeft het mij geweest; indien mijn Heere mij Zijn liefde niet gegeven had, ik zou lang voor deze door de straten van Aberdeen heengezonken zijn. Maar wat u betreft, kleef aan, uw feest is niet veraf; u zult vervuld worden eer u gaat; er is zoveel in uws Heeren spijskast, als al Zijn kinderen verzadigen zal, en zoveel wijn in Zijn kelder, als al hun dorst verslaan zal; honger voort, want er is spijs in de honger naar Christus. Ga nooit van hem, of val Hem moeilijk (die toch wel belaagd is met het aanhouden van hongerige zielen) met een schotel vol hongerige begeerten, totdat Hij die vervult; en indien Hij uitstelt, zo gaat Hij toch niet weg, al zou u in zwijm vallen aan Zijn voeten.

(7) Gij verzoekt mijn gevoelen, of er recht goede troost kan gevonden worden in ‘t gebed, als een betuiging van een bekende afgod tegenwoordig is.

Ik antwoord:

- Een afgod als een afgod kan niet bestaan met rechte troost; want die troost, die aan de voeten van Dagon verkregen is, is maar bedrog of een ijdel ding; doch gezonde troost, en de overtuiging van dat men een oog naar een afgod heeft, kan zowel samenwonen als tranen en blijdschap. Maar laat u dit geen kwaad doen; ik zeg het tot uw moedgeving, opdat u het beste voordeel doet met uw blijdschap, die u kunt, al vindt u die met splinters vermengd.

- Enkele overtuiging, als die alleen is, zonder knaging en droefheid, is niet genoeg, daarom laat er een traan over, indien u er winst mee wilt doen.

(8) U vraagt, wanneer u somtijds tot meer vurigheid komt, als u met uw naasten bidt, dan wanneer u alleen bent, of er geveinsdheid in is of niet?

Ik antwoord:

- Indien dit altijd zo is, buiten twijfel; er is een soort van geveinsdheid in, daar dient op gelet; maar misschien kan er verlating zijn in het geheim, en tegenwoordigheid Gods in het openbaar, en dan is de zaak klaar.

- Een vlaag van toejuiching kan bij toeval veroorzaken een verwakkering van een koud hart, en zo kan er hitte en leven inkomen; maar dit is de eigen oorzaak niet van die vurigheid. Hierom wil God uit Zijn vrije genade Zijn werk doen op onze stinkende verdorvenheid, maar verdorvenheid is slechts een enkele gelegenheid, en toeval, gelijk het spelen op een instrument de toorn van de profeet afweerde; en hem bekwamer deed worden om te profeteren, 2 Kon.

3:15.

(9) U klaagt van Christus’ korte bezoeken, dat Hij u niet één nacht gezelschap wil houden, maar als u ‘s avonds warm neerligt staat u ‘s morgens koud op.

Ik antwoord: ik kan u geen ongelijk geven (noch iemand anders, die deze zoete Gast kent) dat u zijn onttrekkingen beklaagt, en zeer begerig bent naar Zijn verblijf en gezelschap; want Hij zou vangen en vasthouden de genegenheid van ieder schepsel, dat Zijn aangezicht zag; sinds dat Hij op mij zag, en mij een gezicht van Zijn schone liefde gaf, heeft Hij mijn hart geheel ingewonnen, en is er mee heengegaan. Wel moet het Hem bekomen, Hij zal het lang houden, eer ik het weer van Hem haal. Maar ik zal u zeggen, wat u doen zult; onthaal Hem wel, geef Hem de stoel en zet Hem bovenaan, en verwelkom Hem op het geringe deel dat u hebt;

een goede maaltijd en vriendelijk onthaal maakt dat de gast de herberg temeer bemint. Nochtans soms heeft Christus een werk te doen, tot enkele beproeving, en dan al onthaalt ge Hem koninklijk, zo wil Hij weg, gelijk blijkt in verlatingen tot enkele beproeving, en niet wegens zonde.

(10) U zoekt het onderscheid te kennen tussen de bewegingen van de geesten in hun minste maat, en de natuurlijke vreugde van uw eigen hart.

Ik antwoord: gelijk een man kan zeggen of hij blijdschap en vermaak in zijn vrouw als zijn vrouw heeft, dan of hij zich in haar vermaakt en verblijdt wegens de voldoening van zijn lust, maar haar persoon haat, en bemint haar aldus om haar vlees, en bedroeft zich niet als haar iets kwaads overkomt. Zo zal ‘s mensen vreugde in God, en zijn hoerachtige natuurlijke vreugde ontdekt worden; indien hij bedroefd is om iets dat de Heere kan vertoornen, dat geeft te kennen de oprechtheid van zijn liefde tot Hem.

(11) U vraagt de reden, waarom ‘t gevoelen het geloof overwint?

Ik antwoord: omdat ‘t gevoelen meer natuurlijk en nabestaande is aan onze zelfzoekende en zachte natuur.

U vraagt of in die gevallen het geloof gezond is?

Ik antwoord: indien ‘t verdreven wordt, zo is ‘t noch gezond noch ongezond, omdat het geen geloof is; maar het mocht geloof zijn en was geloof, eer het gevoelen de daad des geloofs uitblies.

(12) Eindelijk, wat te doen, als beloften op uw hart gebracht worden, en ‘t gevoelen van onbekeerdheid over de zonden van de jonkheid de toepassing verhindert.

Ik antwoord: indien het levend gevoelen is, zo kan het wel bestaan met toepassing, en in deze gevallen steek uw hand uit, en eet uw spijs in Gods Naam; indien het een vals gevoelen is, zodat de zonden van de jonkheid niet boetvaardig beklaagd worden, gelijk geloof en onbekeerdheid niet samen kunnen bestaan, zo kan ook dat gevoelen en de toepassing niet samen bestaan.

Broeder, verschoon mijn kortheid, want de tijd dringt mij, zodat ik mijn gevoelen in deze niet ten volle zeg, maar ik moet dat uitstellen tot een nieuwe gelegenheid, indien God die geeft. Broeder, bid voor mij, genade zij met u.

De uwe in zijn zoetste Heere Jezus, Samuël Rutherford

Aberdeen, 1637

In document DE BRIEVEN VAN SAMUEL RUTHERFORD (pagina 100-104)