• No results found

Aan Earlestoun de Jonge; Alexander Gordon

In document DE BRIEVEN VAN SAMUEL RUTHERFORD (pagina 68-71)

Zeer waarde en welbeminde in de Heere!

Genade en barmhartigheid en vrede zij u. Uw brieven geven mijn traagheid in ‘t schrijven een stoot. Ik moet u eerst zeggen, dat er niet zo'n spiegelachtig, ijzig en slibberig deel wegs is tussen u en de hemel, als de jeugd. Ik heb bevinding om hier bij mijzelf te zeggen en te verzegelen, wat ik bevestig: de oude as van de zonden van mijn jeugd is een nieuw vuur van droefheid voor mij. Ik heb de duivel, als het ware, dood en begraven gezien, en nochtans weer opgestaan, en dat hij een erger duivel is, dan hij ooit was. Daarom mijn broeder, wacht u voor een groene jonge duivel, die nooit begraven is geweest: de duivel in zijn sleur (ik versta de hete vurige lusten en hartstochten van de jonkheid) is zeer te vrezen. Met een oude grijsharige verwelkte droge duivel is ‘t nog beter gepaard te zijn; want in de jonkheid vindt hij droog hout en droge kolen, en een warm hart; en hoe vlug kan hij met zijn vuurslag vuur werpen, en dat door zijn blaasbalgen aanblazen, en het huis in brand zetten; geheiligde gedachten, gedachten waar men geweten van maakt, die men inroept, en onder vreze houdt, zijn groen hout dat niet brandt en zij zijn water voor de kolen van de satan. Nochtans moet ik u zeggen, de gezonden heiligen, die nu in de hemel triomferen en voor de troon staan, zijn niet anders dan Christus’ verloren en bedelachtige bankroetiers; wat zijn zij anders dan een hoop verloste zondaars? Maar hun verlossing is niet alleen verzegeld, maar volmaakt, en de uwe is onder de hand, en wordt gewerkt. Al Christus’ vrome kinderen gaan naar de hemel met een gat in ‘t hoofd, en met een verstuikt been.

Christus heeft een voordeel over u, en laat Hem dat toch hebben; hij zal bezigheid voor Zijn beroep in u vinden; was het niet met u, gelijk u schrijft, de genade zou aan u geen koopman vinden, noch bij u veel gelden; maar u moet tevreden zijn, dat u Christus wat te doen geeft; ik ben blij, dat Hij op deze wijze gebruikt wordt. Laat uw bloedende ziel, en uw zweren gesteld worden in de hand van deze zaakkundige Medicijnmeester; laat jonge en sterke verdorvenheden, en Zijn vrije genade samengekoppeld worden, en laat Christus en de zonden het tussen hen maken.

Ik zou u niet graag buiten uw vrees en uw gevoelen van dodigheid stellen (ik wenste dat het meer was) sommige wonden zijn van die natuur, dat hun bloeden niet spoedig diende gestopt te worden; u moet maken een huis te hebben nevens de Medicijnmeester; het zal een wonder zijn, zo u de eerste zieke bent, die Hij ongenezen, en erger dan Hij u vond, wegzendt. Neen, neen, Christus is oprecht, en daarin kunnen Hem de zondaars niets ten laste leggen, Joh. 6:37, En die tot Mij komt zal Ik geenszins uitwerpen; neemt u dat, het kan geen vermetelheid zijn, dat als uw eigen te nemen, als u bevindt, dat uw wonden u steken. Deze vermetelheid is altijd gezond aan ‘t hart, en heeft maar de spijbelziekte, en zucht alleen om welstaanswil; ‘t geloof heeft gevoel van de ziekte, en ziet als een vriend naar de belofte, en ziende naar Christus in dezelve, zo is ‘t blij als het een bekend aangezicht ziet. Christus is een zo volle maaltijd, als ge zoudt kunnen hebben voor de honger; ja ik zeg, Christus is niet ‘t

overschot van een mens, die verzadigd is, Zijn barmhartigheid zendt altijd een brief van uittarting aan al uw zonden, al waren er nog tienduizend maal meer. Ik sta u toe, dat het zwaar is voor een arm hongerig mens, zijn spijs te halen uit een verborgen Christus; want dan is de sleutel van de etenskast en van ‘t wijnhuis te zoeken, en niet te bekomen; maar de honger moet door de ijzeren sloten breken; ik beklaag ze niet, die wegens een verloren Zaligmaker een geraas kunnen maken, en alles in oproer zetten, gij moet het Hem, om zo te spreken, aan beide zijden van zijn hoofd doen horen, als Hij zich verbergt; het is dan geen tijd, te staan, alsof men een lap in de mond had, en geduldig te zijn. Christus is waarlijk iets zeldzaams, en een heerlijkheid voor een zondaar; Hij is een wonder en een wonder van de wereld voor een zoekende en wenende zondaar. Maar nochtans zo'n wonder, dat gezien zal worden van degenen, die zullen komen en zien; de zoeker en zuchter is op ‘t laatst een zanger, een genieter, ja ik heb een stom mens een aalmoes van Christus zien krijgen. Hij die zijn woord kan doen, en zo'n brief naar de hemel zenden, gelijk hij naar Aberdeen gezonden heeft, zal naar alle waarschijnlijkheid bij Christus voorspoedig zijn. Te klagen hartelijk over de zonde, dat is een voorspelling van Gods barmhartigheid; laat er met Christus geworsteld worden, totdat Hij zegt: Hoe is het, man? dat ik van uw verzoeken, en van uw ongemanierd roepen niet kan bevrijd worden? En hoop dan op Christus’ zegen, en Zijn zegen is beter dan tien andere; schaam het u niet, vanwege dat ge zo schuldig bent; de nood moet niet beschaamd zijn te bedelen: het valt u hard, Christus te missen, en derhalve ‘t geen een leeg opwachten niet kan doen, dat zal een ongemanierd roepen en kloppen doen. En wat de twijfelingen betreft, opdat ge niet bent, gelijk ge wel placht te wezen met uw Meester, let op drie dingen:

1. Wat zou het zijn, indien Christus zulke ongestadige gedachten had van de hoop, van ‘t Nieuwe Verbond, tussen u en Hem, gelijk u hebt?

2. Uw hart is het kompas niet, waarnaar Christus zeilt: Hij zal u toelaten te zingen, als

‘t u gelieft, maar Hij zal niet dansen, op uw benen springen: het is aan u en aan uw gedachten niet gesteld, wat Christus zal doen met de brieven tussen u en Hem: uw eigen ongeloof heeft die gescheurd maar Hij heeft het voornaamste bij zich in de hemel; uw gedachten zijn geen delen van ‘t Nieuwe Verbond; dromen veranderen Christus niet.

3. Twijfelingen zijn uw zonden: maar zij zijn Christus medicijnen en werktuigen, die de Medicijnmeester gebruikt, tot genezing van uw hoogmoed. Past het een bedelaar niet wel, te zeggen omtrent het eten: God belone de winners? Want dan zegt hij, dat hij weet, wie de lasten van het huis draagt; het voegt ook wel, dat u bij ervaring zoudt weten, dat ‘t geloof niet is de natuur kwalijk gewonnen bastaard, maar uw Heere Zijn vrije gift, die verborgen lag in de baarmoeder van Gods vrije genade, geloofd zij de Winner!

4. Ik mag er een vierde zaak bij doen: in uw geschriften en brieven te doen voorkomen dat zij door ‘t grote zegel van de Middelaar gingen en besloten werden, is het advies van ‘t geloof niet gezocht; ‘t geloof heeft geen stem nevens Christus’

verdiensten; het bloed, dat ware bloed, dat van het heilige lichaam van uw Borg kwam, maakt dat werk zeker. Het gebruik dan, dat gij nu hebt van ‘t geloof (hebbende reeds Jezus Christus aangenomen) is, een afschrift van uw schuldvergeving te nemen; en alzo hebt ge vrede met God op Christus’ rekening;

want nademaal ‘t geloof de vergeving aangrijpt maar nooit een penning daarvoor betaalt, geen wonder dat de zaligheid niet sterft en leeft, ebt en vloeit, met de werking van het geloof; maar nademaal het uws Heeren eer is Zijn barmhartigheid en Zijn getrouwheid te geloven, zo is het oneindige goedheid in onze Heer, dat het

ongeloof tegen onze Heere Zijn eer aanstoot, en niet tegen onze zaligheid. En zo wie er ook iets mist (ja hoewel God hier het ontberen draagt, van ‘t geen wij Hem gehouden zijn te geven, namelijk de heerlijkheid Zijner genade, door te geloven, nochtans een arm zondaar in ‘t verbond zijnde, mist niets; maar indien de schuldigheid was geweerd, zo zouden de twijfelingen geen vriend noch leven vinden, en nochtans moet het geloof de afwending van de schuldigheid, in Christus geloven.

5. Een reden, waarom u nu minder krijgt (zoals ge denkt) dan tevoren (zoals ik het vat) is, omdat onze Heere in onze eerste bekering, met Zijn Eigen hand de spijs in de mond van de jonge kinderen steekt; maar als wij tot enige verdere volmaaktheid groeien, zo moeten wij de hemel met geweld nemen, en met geweld van Christus nemen wat wij krijgen, en Hij kan het soms vasthouden, en houdt het vast, omdat Hij wil dat wij trekken zullen; gedenk u moet nu leven op geweldig rukken;

vadsigheid is nu een groter fout, dan weleer; wij hebben graag, dat ons altijd de tempel in onze mond gestoken wordt.

Wat nu mijzelf betreft, helaas! ik ben de man niet, waar ik voor uit ga in deze natie; de mensen hebben geen rechte schalen, om er mij in te wegen. Och, maar ik ben een slecht nietig mens, en overgroeid met onkruid; de verdorvenheid is dik en vet in mij;

Och dat ik deze heilige zaak kon beantwoorden, en die liefde van die eerwaardige Vorst, voor Wie ik nu lijd! Indien Christus de zaak aan mij wilde stellen (ik spreek het in Zijn tegenwoordigheid) ik zou het mij schamen, mijn eigen zaligheid te stemmen; ik denk dat Christus zeggen zou: schaamt u zich niet, de hemel u aan te matigen die er zo weinig voor doet? Ik ben dikwijls zo, dat ik niet weet, of ik in ‘t water zink of zwem;

ik bevind mij te zijn een hoop licht schuim; ik zou geen gewicht hebben (maar toch ijdelheden en nieten wegen in Christus’ schaal) indien mijn Heere er geen geleend gewicht en zwaarte in wierp, namelijk Christus’ gerechtigheid, om voor mij te wegen;

het kapitaal dat ik heb, is mijn eigen niet, ik ben maar de koopman, die met een andermans goed handelde; indien mijn crediteur Christus mij wilde afnemen, ‘t geen Hij geleend had, ik zou niet lang de straat betreden; maar Christus heeft het mijne en ‘t Zijne gemaakt; ik acht het manhaftig de bloodaard te spelen, en te duiken aan de zijde van Christus: en aldus ben ik niet alleen bewaard voor mijn vijanden, maar ik krijg ook de overwinning; ik ben zo leeg, dat ik het een werk van barmhartigheid in Christus acht, indien Hij wilde verkrijgen de eeuwige lof van een arme gevangen, en mij met Zijn liefde vervullen; ik klaag, dat wanneer Christus komt, Hij altijd komt, om maar een kooltje vuur te halen, altijd heeft Hij haast; Hij mag niet vertoeven; en ik arm man (een bedelachtige, bankroetier) krijg maar een bezoek, staande, en een kus, staande, maar, hoe gaat het u? in ‘t voorbijgaan. Ik durf niet zeggen, dat Hij heerachtig is, omdat Hij nu Koning is geworden, aan de rechterhand Gods, en nu niet meer de Zijnen kent, en droog is omtrent Zijn arme vrienden (want Hij kan zijn kussen niet meer in waarde houden, dan zij zijn) maar ik acht het mijn zaligheid, de liefde van Christus te beminnen; en als Hij weggaat, zo is de gedachtenis van Zijn zoete tegenwoordigheid gelijk een feest, in een gewenste zomer. Hierin heb ik troost, dat mijn ziel begeert, dat ieder uur van mijn gevangenis was een menigte van hemelse tongen, om Hem mijnenthalve te prijzen, al werden mijn banden uitgerekt tot vele honderden jaren. O dat ik de man kon zijn, die mijn Heere Zijn heerlijkheid kon doen vloeien, gelijk een volle zee, en waaien gelijk een machtige wind, op al de vier hoeken van Schotland, Engeland en Ierland! O dat ik een boek van Zijn lof kon schrijven! O Gij schoonste onder de kinderen der mensen, waarom blijft Gij zolang achter? O hemelen, beweegt snel! O tijd, loop, loop, en verhaast de huwelijksdag; want de liefde

wordt gepijnigd door uitstellen! O engelen, o Serafim, die voor Hem staat, O gezegende geesten, die nu Zijn aangezicht ziet; verhoogt Hem; want als u uw harpen in Zijn lof zult versleten hebben, zo is alles te weinig en is niets, om de geur van de lof van die schone bloem die welriekende Roos van Saron, door vele werelden te drijven!

Mijnheer; doe mijn hartelijke gebiedenissen aan Hem, en zeg Hem, dat ik krank ben van liefde. Genade zij met u.

De uwe in zijn zoete Heere Jezus, Samuël Rutherford

Aberdeen, 16 juli 1637

In document DE BRIEVEN VAN SAMUEL RUTHERFORD (pagina 68-71)