• No results found

Natuur.focus 2002-1 Verspreiden van zaden door maai- en graasbeheer

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Natuur.focus 2002-1 Verspreiden van zaden door maai- en graasbeheer"

Copied!
6
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

VLAAMS DRIEMAANDELIJKS TIJDSCHRIFT OVER NATUURSTUDIE & -BEHEER - JANUARI 2002 -JAARGANG 1 - NUMMER 1

a uur. Deus

x

j

:r j

(2)

ARTIKELS VERSPREIDEN VAN ZADEN DOOR MAAI- EN GRAASBEHEER COUVREUR & HERMY

Verspreiden van zaden

door maai- en graasbeheer

MARTINE COUVREUR & MARTIN HERr'1Y

Planten kunnen hun zaden verspreiden met behulp van wind, water of dieren.

Menselijke activiteiten kunnen - zij het vaak onrechtstreeks - ook voor verplaatsin- gen van zaden van wilde planten zorgen. We denken dan niet alleen aan het mee- reizen van zaden met transportmiddelen, maar ook aan diverse vormen van natuur- beheer. Maaimachines en grote grazers die ingezet worden in natuurgebieden kunnen heel wat plantenzaden verspreiden. Studies over dit fenomeen en de impact voor het natuurbehoud zijn echter schaars, zeker in Vlaanderen.

Historiek

Tijdens de evolutie van het West- en Middeneuropese landschap en in het bijzon- der sinds de vestiging van de mens is er een opeenvolging geweest van processen die de verbreiding van planten beïnvloedden. Dit hing vaak samen met oude landbouwgebrui- ken zoals artificiële bevloeiing, organische bemesting en extensieve beweiding door rondtrekkende kuddes (Poschlod & Bonn 1998). Het verlaten van deze beheersvor- men, samen met de inkrimping en versnip- pering van (half)natuurlijke habitats, maakt dat zaadverbreiding meer en meer een beperkende factor is geworden voor het overleven van plantenpopulaties (Strykstra

& Bekker 1997).

In het natuurbehoud zijn tal van voorbeel- den te vinden van geïsoleerde, bedreigde populaties. Ook bij herstelbeheer worden natuurbeheerders soms geconfronteerd met een ontoereikende zaadtoevoer, waardoor de ontwikkeling van bepaalde vegetatiety-

pes tegengehouden wordt. Zaadverbreiding is een voorwaarde voor een succesvolle ves- tiging van nieuwe plantensoorten. De hou- ding tegenover (re)introductie van soorten is echter terecht sceptisch (Westhoff 1994).

Nochtans kan zaadverbreiding via maai- en graasbeheer ook als een 'verdoken' vorm van (re)introductie worden beschouwd, die bovendien in de praktijk voortdurend gebeurt.

Praktijk van het natuurbeheer

In Vlaanderen wordt momenteel een groei- ende oppervlakte natuur beheerd. In de meeste reservaten wordt gemaaid met behulp van machines (o.a. schijvenmaaiers, cirkelmaaiers, maaibalken, bosmaaiers, zei- sen, hooikeerders, hooipersmachines, hooi- wagens) en/of begraasd door uiteenlopende soorten grote grazers (runderen, pony's, ezels, schapen, geiten). Bij een dergelijk beheer kunnen plantenzaden binnen een terrein vaak een heel eind verplaatst wor-

den, zowel door de maaimachines (Strykstra

& Ve rwe ij 1995, Strykstra et al. 1997) als via

de pels (Fig. 1 en Fig. 2), de hoeven en het spijsverteringskanaal van de grazers (Sorensen 1986, Bakker & de Vries 1988, Fisher et al. 1996, Kiviniemi 1996). Ook tus- sen verschillende natuurgebieden is zaad- verbreiding mogelijk. Maaimachines worden vaak zonder tussentijds schoonmaken in meerdere reservaten in een regio gebruikt.

Ook vele grote grazers worden in het kader van seizoensbegrazing en nabegrazing regel- matig verplaatst tussen gebieden of van en naar een centrale winterverblijfplaats. Op deze manier wordt het transport van zaden op langere afstand ook een mogelijkheid.

Welke en hoeveel zaden er met machines en grazers verspreid worden werd tot nu toe echter nauwelijks onderzocht. Ons onder- zoek heeft als doel hierover een duidelijk beeld te krijgen en het fenomeen cijferma- tig in te schatten.

Figuur 1 en 2:

Zaden van Tandzaad (Bidens sp.) in de vacht van een Haflinger en een Galloway in het Mechels Broek.

-

(3)

VERSPREIDEN VAN ZADEN DOOR MAAI- EN GRAASBEHEER

Onderzoek

Deze studie naar de verbreiding van planten- zaden via natuurbeheer gebeurde door het achterblijvend plantenmateriaal op maai- machines en grote grazers te onderzoeken.

De staalname volgde zoveel mogelijk de hui- dige natuurbeheerspraktijk: enerzijds werd een groot deel van de grazers bemonsterd bij het transport tussen verschillende gebieden of bij veterinaire controles, en anderzijds werden de maaimachines telkens schoonge- maakt tussen opeenvolgende maaibeurten zoals die werden voorgeschreven door de beheersplannen van de respectievelijke reservaten. De stalen werden in het labora- torium op gesteriliseerde aarde uitgezaaid en onder neonlicht opgekweekt (16 uren belichting per etmaal). Tijdens de daaropvol- gende zes maanden werden de kiemplanten geïdentificeerd, geteld en verwijderd.

Vervolgens kregen de stalen een koudebe- handeling van 2 maanden bij een tempera- tuur van

o-soc

en werden ze opnieuw opge- kweekt, om ook de koude-dormante zaden tot kieming te laten komen. Koude-dorman- te zaden kiemen alleen na een periode van voldoende lage omgevingstemperatuur.

Verbreiding door maaimachines

Tijdens het maaiseizoen van 2000 werd het achtergebleven plantenmateriaal verzameld van 40 maaimachines (schijvenmaaiers, cirkelmaaiers, maaibalken, bosmaaiers en hooikeerders) na maai beurten in 19 verschil- lende natuurgebieden, vooral in de regio

.- .

'5000

1'10=2

...

"= IQ

- .

I

schjvel't- ""- """- b • •

.,..

COUVREUR & HERMY

Mechelen en Midden-en West-Brabant (Fig.

3 en Fig. 4). Zowel het aantal planten als het aantal plantensoorten dat uit de stalen ont- kiemde, varieerde volgens de grootte van de

Nederlandse naam Wetenschappelijke naam

RuwNeldbeemdgras Poa triviatis/pratensis Gestreepte Witbol Ho/cus lanatus Gewoon Struisgras Agrostis capillaris Greppelrus juncus bufonius Grote Brandnetel Urtica dioica Ridderzuring Rumex obtusifotius Basterdwederik Epilobium sp.

Moerasstruisgras Agrostis canina Fioringras Agrostis stolonifera Gewoon Reukgras Anthoxanthum odoratum Kruipende Boterbloem Ranunculus repens

Pitrus juncus effusus

Veldzuring Rumex acetosa

Beemdlangbloem Festuca pratensis Tweerijige Zegge Carex disticha Engels Raaigras Lotium perenne Canadese FijnstraaI Coniza canadensis Rood Zwenkgras Festuca rubra Kluwenhoornbloem Cerastium glomeratum Echte Koekoeksbloem Lychnis flos-cuculi

Kropaar Dactylis glomerata

Knoopkruid Centaurea jacea

Straatgras Poaannua

Smalle Weegbree Plantago lanceolata Kleine Veldkers Cardamine hirsuta

ARTIKELS Na tuu r.focu~

1 (1): 4-8

Figuur 3 en 4:

Verzamelen van achterblijvend maaisel bij cirkel- maaieren maai- balk.

machines (Fig. Sa en b). Uit de stalen van de schijven- en cirkelmaaiers kiemden duizen- den zaden van makkelijk 40-50 plantensoor- ten. Bij één van de schijvenmaaiers werden

Percentage van het Aantal machines totaal aantal planten

(N =86029) (N = 40)

270 38

161 33

9.9 32

6,7 22

55 26

3.7 19

36 21

2,9 12

27 20

2.7 23

22 27

22 18

2.0 22

13 18

13 8

11 18

1.0 4

0.9 13

07 22

0.7 18

07 17

0.4 6

0.4 6

04 14

0.3 10

Tabel 1 : Aandeel van de 25 meest frequente plantensoorten (totaal

=

103) in de stalen van achter- blijvend maaisel op machines, met vermelding van het aantal machines waarop de soort gevonden werd. Onder de 78 soorten die niet in deze tabel zijn opgenomen, bevonden zich o.a. Beekpunge, Blaartrekkende Boterbloem, Egelboterbloem, Knoopkruid, Gewone BruneI, Grote Kattestaart, Valeriaan, Hoge Cyperzegge, Tweerijige Zegge, Pinksterbloem, Moeraswalstro en Schapenzuring.

00

. . .

• 2 kiemplanten (a) en soorten Figuur 5: Gemiddeld aantal

(b) uit achterblijvend maaisel

: 1

van 4 schijven maaiers, 2 cir-

A:ao 10 kelmaaiers, 10 hooikeerders,

2 maaibalken en 21 bosmaai- tt;.:-t

ers. De lijnen boven de balken geven de standaardafwijking

- _.

1>00- weer; n is het aantal bemon-

_ow

,-'" ...

sterde machines .

• ""*'** rr.ehirol'grOQtle

(4)

"""---

-5~ 2500

E

~ :;,]00

~

~ If.GO E

i

1001

500

ARTIKelS

--

-' .... ,....

niet minder dan 24.926 kiemplanten van 55 verschillende soorten geteld. De maaibalk, de bosmaaier en de hooikeerder haalden gemiddeld enkele honderden kiemplanten, meestal van minder dan 20 soorten per machine.

Op alle machines samen werden zaden van 103 verschillende plantensoorten gevonden (29 eenzaadlobbige en 74 tweezaadlobbige soorten). Tabel 1 geeft het aandeel van de meest frequente soorten weer. Vooral enke- le grassoorten maakten het grootste deel van de kiemplanten uit.

Weerspiegeling van lokale flora

Na inventarisatie van de plantensoorten in

120

.::.< 100

TI

'Ri (IJ 80

E

LL 60

u c cl!

u 40

ro

~ 20

ë (IJ

(lJ 0

VERSPREIDEN VAN ZADEN DOOR MAAI- EN GRAASBEHEER

:: '1--- --

een reeks van proefterreinen, werden deze gemaaid. De proefterreinen bevonden zich in Rijmenam (de Dotterwei in het Cassen- broek), Grimbergen (de Nekkerwei) en in De Panne (de Parnassiapanne in De Westhoek).

In de Dotterwei werd de maaibalk gebruikt, terwijl in de Nekkerwei en de Parnassiapanne verschillende types van machines afzonderlijke stroken maaiden.

Machines werden vooraf schoongemaakt.

Na het maaien werd bij alle machines het achtergebleven maaisel verzameld. De plan- ten die kiemden uit de machinestalen wer- den vergeleken met de oorspronkelijke inventarisatiegegevens. Opvallend was dat een behoorlijk aantal kiemplanten niet teruggevonden werd in de inventarisatielijs-

0 20 40 60 80 100 120 140

maai afstand (meter)

Figuur 7: Verbreidingsafstand van zaden van Grote Ratelaar door de maaibalk: 100 zaden werden op een maaibalk aangebracht en geteld na verschillende maaiafstanden in een voedselrijk grasland in Muizen. Punten geven het gemiddelde van vijf herhalingen.

COUVREUR &. HERMY

Figuur6:Aantai kiemplanten (a) en aantal soorten (b) uit achtergebleven maaisel na maaien van 600 m' door de schijvenmaaier, de cirkelmaaier en de maaibalk en 25 m' door de bosmaaier in de Nekkerwei (een vochtig soorten- rijk hooiland in Grimbergen). Dit expe- riment werd tweemaal uitgevoerd.

Balken geven gemiddelden en de lijnen geven de standaardafwijking weer.

ten. Mogelijk werden deze soorten op het veld over het hoofd gezien of waren de bovengrondse delen reeds afgestorven.

Van de 45 geïnventariseerde soorten in de Dotterwei werden er in de stalen 16 (36%) geteld, waaronder vooral Echte Koekoeks- boem en Zompvergeet-mij-nietje, maar ook Egelboterbloem, Blaartrekkende Bote- rbloem, Valeriaan, Pinksterbloem, Moeras- walstro en Blauw Glidkruid. Voor de Parnassiapanne werden er van de 45 geïn- ventariseerde soorten 21 (47%) terugge- vonden in de stalen. Onder de kiemplanten bevonden zich Strandduizendguldenkruid, Zomerbitterling, Kruipwilg, Waternavel en Parnassia.ln de Nekkerwei werden 39 (52%) van de 75 geïnventariseerde soorten terug- gevonden. Algemene grassoorten ontkiem- den massaal uit het maaisel dat op de machines achterbleef, alhoewel ook soorten als Dotterbloem, Echte Koekoeksbloem, Knoopkruid, Grote Kattestaart, Moeras- spirea, Moeraszegge, Tweerijige Zegge en Pinksterbloem in de stalen voorkwamen.

Figuur6a en b tonen de aantallen kiemplan- ten en soorten uit achterblijvend maaisel van de maaimachines uit de Nekkerwei, die vóór het maaien waren schoongemaakt met een hogedrukspuit. Er is een duidelijk ver- schil tussen de stalen van de bosmaaier, waarin slechts enkele 10-tallen planten van minder dan 10 soorten kiemden, en de sta- len van de grotere machines, die makkelijk 2000 planten van een 30-tal soorten bevat- ten. Het lagere aantal kiemplanten in verge- lijking met figuur Sa geeft waarschijnlijk aan

Figuur 8 en 9:

Kammen van een Gallowayin Mispeldonk (Bonheiden) en van een ezel in de Oude Stadswallen (Damme).

(5)

VERSPREIDEN VAN ZADEN DOOR MAAI-EN GRAASBEHEER

2S

20

o

COUVREUR & HERMY

OpClly'!:.

Oe:el5

Ga:OW3p;

a

ARTIKELS NatuurJocus 1(1): 4·8

b

1 tot3 4tot10 11 tot 2021 tot5C61 tot100101 tot 201 tot 500 tot o 1 >Ol. 2 3 iet ~ 5 tOl 6 710t 8 9 tol '0

200 500 1000 aantal soonen

Figuur 10: Aantal stalen (uitgedrukt als een percentage van het totaal aantal stalen) uit de vacht van verschillende soorten grote grazers waarin een bepaald aantal planten (a) en plantensoorten (b) ontkiemde. Het totaal aantal stalen bedroeg 206.

dat niet alle 'beschikbare' oppervlakte van de machines verzadigd was met plantenmateri- aal na de relatief korte maaibeurten in het proefperceel.

Verbreiding tijdens het maaien

In vijf herhalingen werden 100 zaden van Grote Ratelaar op het maaigedeelte en de arm van een maaibalk aangebracht. Na ver- schillende maaiafstanden in een voedselrijk grasland werden de overblijvende zaden geteld en kon een gemiddelde verbreidings- afstand afgeleid worden (Fig. 7). Het groot- ste deel van de zaden viel reeds tijdens de eerste paar meter maaien van de machine, terwijl 5% over meer dan 50 meter meege- voerd werd. Tijdens het maaien kunnen zaden dus ook binnen een terrein verplaatst worden, over afstanden die vele malen gro- ter zijn dan zonder tussenkomst van maai- machines.

Verbreiding via de vacht van grote grazers

Van mei 2000 tot februari 2001 werden 206 Galloway-runderen, ezels en pony's afkom- stig van 28 verschillende natuurreservaten bemonsterd. Per natuurgebied werden tus- sen 1 en 42 stalen genomen (gemiddeld 7 per gebied, soms op verschillende momen- ten). De stalen van Galloway-runderen wer- den meestal genomen wanneer de dieren tussen verschillende reservaten verplaatst werden of bij veterinaire controles. De ezels en pony's werden ter plaatse bemonsterd.

De dieren werden met zeer fijne paarden- borstels gekamd (Fig. 8 en 9) en het afge- borstelde materiaal werd te kiemen gezet.

Terwijl per dier niet meer dan 10 verschil- lende plantensoorten werden geteld was het aantal ontkiemende zaden per dier zeer variabel (Fig. 70a en b). In de meeste stalen kiemden minder dan 10 zaden, maar in een

3000

Dnel geklemd

2500 ge~:emd na ~ OJOebeh<r,del ng

geklemd '.cu f'OJdebehoTde!,nç

I

2000

iSOO

soo

(<rd~ r.!ee!~n.,(1 R daeQJn'lg Ve;O hcnmlcng

Nederlandse naam Wetenschappelijke naam % van totaal aantal planten (Totaal", 206)

Kluwen-/Ridder/Krulzuring Rumex congllobtuslcrispus 18.8

Jacobskruiskruid Senecio jacobea 17.3

Veldhondstong Cynoglossum officinale 12.9

Klit Arctiumsp 10.4

Kleefkruid Ga/ium aparine 10.0

Gewoon Struisgras Agrostis capillaris 6.2

Grote Brandnetel Urtica dioica 5.8

Tandzaad Bidens sp. 5.3

Ruw Beemdgras Poa trivialis 2.9

Fijne Kervel Anthriscus caucalis 2.8

Teunisbloem Oenothera sp. 0.9

Zwarte Els Alnus glutinosa 0.7

Gestreepte Witbol Holcuslanatus 0.7

Glanshaver Arrhenatherum elatius 0.5

Grote Kattestaart Lythrum salicaria 0.4

Basterdwederik Epilobium sp. 0.4

Akkervergeet -mij -n iet je Myosotis arvensis 0.3

Fioringras Agrostis stolonifera 0.3

Wilg Sa/ixsp. 0.3

Pitrus Juncus effusus 0.3

Veld beemdgras Poa pratensis 0.2

Greppelrus Juncus bufonius 0.2

Engels Raaigras Lolium perenne 0.1

Brede Weegbree Plantago major 0.1

Bijvoet Artemisia vulgaris 0.1

Figuur 11:

Kiemingssucces onder laboratoriumomstan- digheden van enkele zaadsoorten uit de vacht van grote grazers:

de vooraf getelde zaden tegenover de in het laboratorium gekiemde aantallen (samengeteld voor verschillende sta- len waarin de soort werd geteld).

Aantal Aantal

dieren gebieden

(Totaal", 28) (Totaal", 7424)

39 15

14 4

32 1

12 5

26 8

50 14

52 16

10 6

52 14

14

6 1

7 3

32 12

11 3

9 4

14 9

12 2

10 4

4 1

3 1

9 8

4 2

8 4

10 7

6 5

Tabel 2: Aandeel van de 25 meest frequente soorten in alle stalen uit de vacht van grote grazers, met vermelding van het aantal bemonsterde dieren en reservaten waar de soort in de stalen werd teruggevonden. Onder de soorten die niet in deze tabel zijn opgenomen, bevonden zich o.a. Rood Zwenkgras, Zomprus. Watermunt. Wolfspoot, Scherm havikskruid, Leverkruid, Gevleugeld Hertshooi. St-Janskruid, Knoopkruid, Grote Kattestaart. Tweerijige Zegge, Zompvergeet-mij-nietje, Zanddoddegras en Zandhoornbloem.

(6)

ARTIKELS VERSPREIDEN VAN ZADEN DOOR MAAI- EN GRAASBEHEER COUVREUR & HERMY

Nat\JurJoClJS

1(1}: 4-8 _ _ _ _ _ __ __ __ _ _ __ __ __ __ _ _ _ _ _ _ 1 _ _ __ __ __ __ _ - -- - - -- -- - - - _

aanzienlijk deel werden tussen 50 en 200 kiemplanten geteld en in enkele stalen meer dan 500. In het algemeen kiemden meer zaden in stalen van ezels en Galloway-run- deren dan van pony's.

Het aantal kiemplanten in de stalen is een onderschatting van het werkelijke aantal meegevoerde zaden in de vacht van de gra- zers. Dit blijkt uit figuur 11, waarin het kie- mingssucces onder laboratoriumomstandig- heden van enkele plantensoorten (waarvan de zaden voor uitzaaien werden geteld) is weergegeven. Zo werden op één van de Galloway-runderen 2218 zaden van het genus tandzaad geteld, waarvan er slechts 88 (4%) kiemden vóór de koudebehandeling en 248 (11 %) na de koudebehandeling.

In totaal werden 75 plantensoorten gevon- den in de vacht van de grazers (Tabe/2). Een deel daarvan was aanwezig in stalen uit ver- schillende gebieden (bv. Gewoon Struisgras, Ruw Beemdgras, Grote Brandnetel), terwijl een aantal soorten in grote aantallen voor- kwamen in de stalen uit één bepaald reser- vaat (bv. Veld hondstong en Fijne Kervel

SUMMARY BOX:

kiemden enkel in ezelstalen uit de duinen).

Betekenis

Het is duidelijk dat via maai- en graasbeheer enorm veel plantenzaden verspreid kunnen worden. Uit de resultaten blijkt dat door het tellen van kiemplanten in het laboratorium de werkelijke aantallen verspreide zaden sterk onderschat worden. Maar onder natuurlijke omstandigheden zal hiervan waarschijnlijk slechts een klein percentage zich effectief vestigen. De hoeveelheid zaden in de vacht van grote grazers is vermoedelijk sterk afhankelijk van hun vachtlengte en - structuur, hun gedrag (o.a. schoonmaak- en wrijfgedrag) en het aanbod van zaden bin- nen het terrein (Sorensen 1986; Fisher 1996;

Kiviniemi 1996). Bij de maaimachines blijkt, naast het zaadaanbod, ook de oppervlakte waarop plantenmateriaal zich kan opstape- len bepalend te zijn. Dat de machines op het eerste zicht veel meer zaden verspreiden dan de grazers is relatief. Maaien gebeurt meest- al maar één keer per jaar, terwijl de grazers maandenlang zaden binnen een gebied kun-

nen verspreiden. Hoofdzakelijk gaat het om algemene soorten (bv. Gestreepte Witbol.

Gewoon Struisgras, Grote Brandnetel, Kruipende Boterbloem, Ruw Beemdgras), maar ook minder algemene (bv. Echte Koekoeksbloem, Egelboterbloem, Gewone Brunei, Dotterbloem, Hoge Cyperzegge, Tweerijige Zegge, Schapenzuring, Water- navel) en zelfs zeldzame planten (bv.

Parnassia) werden teruggevonden. In princi- pe kunnen zaden met allerlei vormen en afmetingen verspreid worden, alhoewel bepaalde zaadtypes wel makkelijker in de vacht van dieren vasthaken.

Door de dagdagelijkse praktijk van het natuurbeheer worden dus tal van planten via hun zaden verspreid. Dit gebeurt niet alleen binnen eenzelfde natuurgebied, maar via verplaatsingen van grazers en maaimachines ook tussen verschillende natuurgebieden, soms tientallen kilometers ver. Het zijn net dergelijke verplaatsingen over langere afstand die belangrijk zijn voor de overleving van bepaalde plantensoorten in ons versnip- perde landschap.

Couvreur M. & Hermy M. 2002. Seed dispersal by mowing and grazing management (in Dutch). Natuur.focus 1(1): 4-8.

laboratory conditions. More than 140 plant species were iden- tified and seedling numbers reached hundreds of seedlings per herbivore arid thousands per machine sample. The majo~

rity were widespread species, but also less common spe~ies occurred induding Caltha palustris, Hydrocotyle vulgaris and even the rare species Parnassia palustris. The results suggest a considerable contribution of management to plant dispersal, not only within reserves but also - as a result of transport of mowing-machines and herbivores - among nature reserves.

The role of management practices (mowing and grazing) in seed dispersal was studied in several Flemish nature reserves.

Attached plant material from various types of mowing-machi- nes and from the fur oflarge herbivores (Galloway cattIe, don- keys and ponies) was collected and allowed to germinate under

DANKWOORD

Heel graag wil ik de terreinarbeiders en alle anderen (ook de die- ren) die meegewerkt hebben aan het veldwerk bedanken. Dit onderzoek - dat nog steeds loopt - geniet steun van het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek-Vlaanderen (FWO).

/ AUTEURS:

Martine Couvreur is onderzoeker (FWO-aspirante) aan het Laboratorium voor Bos, Natuur en Landschap, Martin Hermy is professor aan hetzelfde laboratorium.

CONTACT:

M. Couvreur, Laboratorium voor Bos, Natuur en Landschap, Katholieke Universiteit Leuven, Vital Decosterstraat 102, B- 3000 Leuven, e-mail: martine.couvreur@agr.kuleuven.ac.be /

Referenties

Bakker j.P. & de Vries Y. 1988. Verbreiding van zaden door maaimachines en grote herbi- voren. De Levende Natuur 6, 173-176.

Fisher S.F., Poschlod P. & Beinlich B. 1996. Experimental studies on the dispersal of plants and animals on sheep in calcareous grasslands. Journalof Applied Ecology 33, 1206- 1222.

Kiviniemi K. 1996.A study of adhesive seed dispersal of three species under natural con- ditions. Acta Botanica Neerlandica 45( 1), 73-83

Poschlod P_ & Bonn S. 1998. Changing dispersal processes in the Central european lands- cape since the last ice age: an explanation for the actual deerease of plant species rich- ness in different habitats? Ada Botanica Neerlandica 47, 27-44_

Sorensen A.E. 1986. Seed dispersal by adhesion. Annual Review of Ecology & Systematics 17,443-463.

Strykstra R.j. & Verweij G.L. 1995. Maaimachines zijn ook zaaimachines! De Levende Natuur 96(1), 6-10

Strykstra R.j. & Bekker R.M. 1997. De beschikbaarheid van zaden, een probleem met een staart. De Levende Natuur 98(3). 90-96.

Strykstra et al. 1997. Seed dispersal by mowing machinery in a Dutch brook valley sys- tem. Acta Botanica Neerlandica 46, 387-401.

Strykstra et al. 1996 Establishment of Rhinanthus angustifolius in a successional hay- field af ter seed dispersal by mowing machinery.Acta Botanica Neerlandica 45. 557-562.

Van Groenendael j.M .. Ouburg N.J. & Hendriks R.j.J. 1998. Criteria for the introduction of plant species. Acta Botanica Neerlandica 47( 1). 3-13.

Westhoff V. 1994. Introductie van inheemse plantensoorten Natuurhistorisch maand- blad 83(10), 170-174.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Table 4.2 reveals that 47, 4% responded neutrally to the statement. In contrast 16, 2% and 17, 2%, respectively of the respondents disagree and strongly disagree with the

Reflecting on and connecting memories of events from my past to similar feelings in the present, and how they impacted my life, a labyrinthine journey of spiritual becoming

On 6 January a Cuban- FAPLA column attacked a battalion of South African and UNITA forces, wounding and killing several, some being white South Africans.. In the village of Gungo

die Boere veral gebots met Dr.David Livingstone van die Londense Scndinggenootskap. Sekere van die Kaf'ferstamrne was ook onvlillig om hulle onderdaannkap aan die

This model will show the nature and applicability of the algorithm characteristics investigated in this research, to assist in assessing if an appropriate algorithm was

Dit is ‘n belangrike onderskeid: in die openingsparagraaf van hierdie artikel is genoem dat akademici se nalatenskap onder andere deur pryse en NNS-graderings aangedui word,

De bezettingsgraad is onder andere afhankelijk van de mate waarin planten zich via zaden kunnen verspreiden (dispersiecapaciteit), de levensduur van de planten en die van de zaden.

De resulta- ten voor een grazig duinlandschap sugge- reren dat grote aantallen Greppelruszaden op een gerichte manier naar het voor deze soort gunstige habitat worden verbreid.. Dit